GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KINDEREN DES VERBONDS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KINDEREN DES VERBONDS.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Antwoord aan ds Hoeksema.)

In ons vorig artikel gaven we aandacht aan den uit ons doopsformuUer bekenden tekst: and. 2 : 39. Hoe sterk dat woord van Petrus een obstakel vormt op den weg der synodalistische verbondstheorie, is ondertusschen weer gebleken in de nog steeds voortgaande artikelenreeks van dr J. Ridderbos (in „Geref. Weekblad"). Deze reeks behandelt thans het hoofdstuk: Belofte als aanbod". En dan noemt de schrijver als bewijsplaatsen Hand. 2 : 39 en Hebr. 4 : 1. In plaats van ook daaruit een conclusie te trekken ten aanzien van het karakter der verbondsbelofte in de doorgaande Godsopenbaring, tracht hij weer duidelijk te maken, dat ook hier de synodale theorie opgaat, volgens welke de belofte „een voorzegging" is, „die aan de kerk als belofte, en dan als absolute belofte, is geschonken".

Hij blijft echter wat gereserveerd in zijn omschrijving, en zegt, dat dit bij Hand. 2 : 39 althans zoo „schijnt". Het sterke woord van Petrus: voor u is de belofte" wil hij aldus omschrijven, „dat de belofte (de aan de kerk gegeven heilstoezegging) aan de vergaderde Joden wordt (en moet worden) aangeboden". Terwijl hij bij Hebr. 4 : 1 opmerkt: Hier zou men het woord 'belofte' rechtstreeks gelijk kunnen stellen met de heilsaanbieding zelve". Men voelt zijn terughouding: et blijft bij een „kunnen" en „schijnen". Och, dat deze voorzichtige benadering ook was toegepast bij de doorvoering en handhaving van de leeruitepraken! Dan was ons een zee van ellende bespaard.

Wat ons betreft, wij achten den tekst in Hand. 2 : 39 (om in de zelfverzekerde taal van het Prae-advies te spreken) zóó duideUjk, dat die „naar ons oordeel alleen voldoende is om heel het geding te beslissen".

We willen echter graag verder gaan, en laten zien, dat de Schrift ook in andere teksten evenzoo spreekt als in Hand. 2 : 39. De bezwaarden van 1943 hebben ons daarvoor den weg al gemakkelijk gemaakt, door in hun Verklaring van Gevoelen als derde stelling uit te spreken:

„dat daarom alle kinderen der geloovigen verbondskinderen zijn (Hand. 3 : 25)".

De tekst, waar zij naar verwijzen, luidt: „Gij zijt de zonen der profeten, en van het verbond, dat God aan uw vaderen beschikt heeft, toen Hij tot Abraham sprak: en in uw zaad zullen gezegend worden alle geslachten der aarde" (vert. Grosheide, K. V.).

Ook deze tekst spreekt voor zichzelf. We citeeren hier de opmerking van dr Grosheide: „Zonen der profeten en van het verbond is een typisch Oostersche uitdrukking. De Joden zijn menschen, die met de profeten nauw verbonden zijn, wien de profetieën aangaan. Zonen van het verbond zijn deelgenooten van het verbond (, ) erfgenamen der beloften. Verbond hebben we hier te nemen in den Oudtestamentischen zin, het verbond der genade, gelijk God dat begonnen is duidelijk aan Abraham te openbaren. Dat dit is bedoeld, blijkt uit de zoo dadelijk volgende aanhaling" (K. V., vgl. ook zijn kommentaar in de Bottenburg-serie).

Dat Petrus hiermee alle op dat oogenblik aanwezige Joden persoonlijk aanspreekt, als „vertegenwoordigers van het geheele volk" (Grosheide), is m.i. klaar als de dag. Vooral, wanneer wij er weer op letten, hoe Petrus in vs. 12 zijn toespraak weer (evenals in Hand. 2) begint met de aanspraak: „gij Israëlietische man­ nen", en toch in het vervolg onomwonden him schuld uitspreekt: gij hebt Jezus overgeleverd, verloochend en gedood! Tot deze Christusmoordenaars zegt hij niettemin: gij zijt de kinderen van het aloude verbond met Abraham, Izak en Jacob. Men moet zich al sterk laten hypnotiseeren door de synodale theorie van het „geestelijk voorbehoud", om deze ondubbelzinnige constateering uit Petrus' mond te willen verwringen tot een uitspraak, die eigenlijk alleen de uitverkorenen betreffen zou.

Daarom hebben wij, op grond van deze en dergelijke Schriftgegevens, ons gedrongen gevoeld om vast te houden aan de waarheid, dat alle kinderen van de geloovigen verbondskinderen zijn, en met dien genadigen eeretitel ook door ons moeten worden aangesproken. Dit beteekent dus een van Godswege voor ons vaststaand feit, los van allerlei speculaties over hun al-of-niet wedergeboren-zijn of te zullen worden. Het is dezelfde gedachte, die in het DoopsformuUer wordt aangeduid: „zoo zal men de kinderen, als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond, doopen". Dat is allerminst zoo bedoeld, dat wij de kinderen als erfgenamen des verbonds moeten beschouwen met de stille bijgedachte, dat het ook wel eens anders zou kunnen zijn („houden voor"), maar zoo, dat wij ze moeten doopen op grond van hun rechtspositie als erfgenamen van het rijk Gods. Dezelfde gedachte dus, die in de eerste doopvraag nog duidelijker omschreven is: dat deze kinderen in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten zijner gemeente behooren gedoopt te wezen. Dat woord „als" beteekent hier dan ook geen term van veronderstelling (ons „quasi" of zooiets), maar een rechtsfundeering op wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard aangaande de verbondspositie van de kinderen der geloovigen.

Dat men deze opvatting niet aanvaarden wil, komt louter en alleen door het feit, dat men de uitdrukking „verbondskind" zoo maar ging gelijkstellen met den term „uitverkorenen", zonder eerst nauwkeurig op dit punt de Schrift te laten spreken. Een dergelijke vervlakking en nivelleering van de dogmatische terminologie viel ook al op te merken in het Prae-advies, waarin dr Grosheide in een bijlage onverstoord poneerde: „De vraag, of dit heilig-zijn der gemeente of der geloovigen samenvalt en op één lijn staat met het wedergeboren-en uitverkoren-zijn, kan niet anders dan bevestigend worden beantwoord". Hier is een zelfde neiging tot dogmatische vervlakking te constateeren als b.v. in de in 1943 verschenen vrijzinnige „Christologische Studiën", waarin dr J. M. van Veen de uitspraak deed: „Het is onmogelijk om precies het verschil aan te geven tussen begrippen als rechtvaardiging (dikaiosunè), verzoening, genade, vrede, uitverkiezing. Zij omschrijven alle een en dezelfde heilswerkelijkheid" (pag. 79).

Tegen een dergelijke oppervlakkige bewering moet protest worden aangeteekend op grond van het Woord Gods. En wanneer zulke oppervlakkigheid ook nog leiden gaat tot een tyrannieke binding van de kerk aan onverantwoorde leeruitspraken, dan is ons protest daartegen een welsprekend getuigenis van levend Schriftonderzoek.

Intusschen moet ik ook hier weer waarschuwen tegen overhaaste conclusies en aanklachten op grond van onze bovengenoemde weigering, den term „verbondskind" zoo maar te identificeeren met dien anderen term: „uitverkorene". In gedachten hooren we de verwijten al: Remonstrantisme, afval der heiligen enz. En nog altijd blijft de vraag onbeantwoord, hoe de Schrift in Rom. 9 dan zoo spreken kan over de kinderen der belofte, op welke uitspraak ook ds Hoeksema zich beroept. Wij zullen zien, D. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

KINDEREN DES VERBONDS.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's