GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Woord en geest.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Woord en geest.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over „Woord en Geest", hun samenhang en verhouding, met name in het heilswerk, wordt veel nagedacht. Ook door het eenvoudige volk. Met name, waar het zich bezig houdt met de vraag van de prediking. De vraag, wat troostende, vermanende, stichtende prediking is, leeft onder het volk. Gelukkig. Er zijn menschen, ook wel ambtsdragers, die meenen, dat men het Woord récht kan bedienen („daar'niet van", zeggen ze dan), terwijl er toch niet troostend, niet vermanend, niet bouwend (stichtend) gepreekt wordt. Helaas.

Toch is één ding duidelijk: de Heilige Geest zelf stuurt altijd naar het Woord toe, en dringt altijd naar het Woord terug. Enkele, bizonderheden, uit een heel complex, mogen we noemen.

1. De H. Geest getuigt in ons hart, maar ook buiten ons in de Schrift. Hij zelf i s overal en altijd onvermengd, maar Hij treedt niet altijd onweersproken op. In ons hart weerspreekt hem „duivel, wereld, eigen , vlees, ch". In de kerk zijn bijgeluiden, ook bij de beste preek: bijgeluiden van den dominee, van de kerk, van de overgeleverde meening. Hoe weet ik nu, of wat ik in mijn hart gevoel, met mijn hoofd denk, in mijn „vragen" begeer, uit den onvermengden Geest is, dan wel van het vleesch? Antwoord: de Geest is zóó goed, en zóó neerbuigend, en zoozeer naar ons afgedaald, dat Hij ons zegt: toets alles aan het Woord. Daar spreek Ik niet alleen onvermengd, maar ook onweerS'proken. Daar spreek ik zonder menschelijke bijmengselen vein zonde.

2. Wij hebben een tweetal Parakleten. Dat wil zeggen: Zaakbezorgers, Advocaten. De één spreekt tot God ons ten goede, over ons hoofd heen; want Hij doet het rechts op den Troon. Hij is Jezus Christus, de Verhoogde. De ander is de Heilige Geest. Sprekend in ons hart.'Daar getuigenis gevende. Aldaar biddende met voor ons onuitsprekelijke zuchtingen. Zijn gebed gaat dus de grenzen, de inzichten, de einders van ons gebed te buiten. En te boven. Hoe weet ik nu, wat die Eerste Parakleet daarboven pleit? En wat in mijn hart van den Heiligen Geest, den tweeden Parakleet is? Hij antwoordt ons op die vraag: ga naar het Woord, toets daaraan alles wat gij denkt omtrent uw beide Parakleten en hun getuigenis, hun gebed voor en over en in u.

3. Wij bidden ook zelf. We mogen en, moeten al onze begeerten bekend maken bij God. Vooral niets achter-

houden. Maar hoe weten wij, of wij kwalijk bidden, dan wel goed? Of wij in ons bidden met ds.t van den Eersten en den Tweeden Parakleet parallel loopen, en met hem samenbidden? Antwoord: ge moet bidden om hetgeen God GEBODEN heeft te bidden (Catech. Zondag 45). Waar vind ik daarover uitsluitsel? Antwoord: in het Woord.

4. Onze Eerste Parakleet, reeds op aarde, was zonder zonde. Hij had den Gteest zonder mate. Hij KON niet zondigen. Indien er één was, die zou hebben kunnen zeggen: zie op mijn persoon, die is zondeloos, en doet dus altijd zuiver en goed, dan was Hij die Persoon. Maar Hij zegt tot de Joden (en ons, Joh. 8): toets mij en mijn werk aan de Schriften. Het Woord, het Woord.

5. De H. Geest geeft een inwendig Getuigenis des Geestès in ons hart. Waardoor wij de Schriften als Grods Woord erkennen. Is dit de Achilleshiel van het protestantisme, omdat we, dit Geestesgetuigenis IN ons belijdende, tenslotte toch de laatste gronden van ons geloof aan den Bijbel zouden zoeken moeten IN onszelf, dus buiten den Bijbel? Antwoord: neen. Want, als de bijbel tienduizend woorden spreekt tot ons verstand, geeft dan de Geest er een tien-duizend-eerste buiten den bijbel om, in ons hart ? Een eigen u i t-spraak, met een nieuwen inhoud? Antwoord: neen. Grond voor ons Schriftgeloof is de Schrift zelf. Het Geestesgetuigenis is een KRACHT, niet een nieuwe uitspraak. Een kracht, waardoor de Geest ons terugwerpt op het Woord, zelfs hier. Want Hij komt in dat Woord zelf mee; maar omdat hij buiten het Woord niet alleen spreekt (satan spreekt mee) doch in het Woord alleen „aan het woord" is, daarom zegt Hij: ik BIND u aan den inhoud van dat Woord, maar de grond voor die bindingswaardigheid is gelegen in het Woord zelf.

6. De geloovige stelt een practisoh syllogisme op, zooals onze vaderen dat uitdrukten. Zij doet dat tweemaal met name. In de leer der ellende, en in het stuk der verlossing. Eigenlijk ook in dat der dankbaarheid. In de leer der ellende: de bijbel zegt: alle zondaar ligt onder den vloek. De conscientie zegt: ik ben een zondaar. Ze concludeert dus: ik lig onder den vloek. Later gaat het zoo: de bijbel zegt: goede werken zijn vruchten van Gods genade. De conscientie zegt: ik doe goede werken. De conclusie luidt, : in mij zijn de vruchten van genade. De derde maal: de bijbel zegt: Gods kinderen mogen bij ontvangen genade vragen om meerdere genade. De conscientie zegt: in mijn hart heb ik getuigenis van ontvangen genade. Ik mag dus, zoo luidt de conclusie, vragen om meerdere genade. Bijvoorbeeld als ik zeg: vergeef ons onze schulden, gelijk, ook wij vergeven onzen schuldenaren. Dat is: gelijk ook wij dit getuigenis van uw genade in ons gevoelen, dat het onze begeerte is, onzen schuldenaren te vergeven. Vraag: waar haalt die conscientie dat getuigenis vandaan, en de vrijmoedigheid, de wijsheid ook, om telkens die tweede stelling (de „practische") te formuleeren? Antwoord: die stelling wordt geformuleerd niet door Jan en alleman, niet door den onwedergeborene, den ongeloovige, die (naar de Dordtsche Leerregels zeggen) ten eenenmale bezoedelt en ten onderhoudt wat ook God aan licht geeft, doch ze wordt geformuleerd door even denzelfde, die in catechismus, belijdenis, leerregels altijd aan het woord is: den geloovige. Dat is: den hoorder-aannemer van het WOORD.

Wie dus Woord en Geest scheidt, die verleidt de kerk. Wie drie kwartier „voörwerpelijk" preekt, en een kwartier „onderwerpelijk", die steelt drie kwartier en bederft met zijn abstraheerend spreken één kwartier tijd van den Heiligen. Geest, die ztlf KOMENDE is MET het Woord, en dat doen wil gedurende HEEL de preek, totdat er amen gezegd wordt, niet op een tusschen Geest en dominee , , gedeelde" toespraak, maar op de toespraak van den Geest, en van dien aljeen. Waarom moeten deze dingen nog gezegd worden ?

Omdat we altijd den Geest resisteeren, al kunnen we

Hem nooit supereeren, nooit overwinnen.

K.S.

Confessie en organisatie, I.

Niet dan ongaarne plaats ik volgend ingezonden stuk van drs C. v. Dijk, van Aerssenstr. 208, Den Haag. Ongaarne, natuurlijk niet om zijnentwil, want we weten, hem een broeder, maar terwille van het onderwerp, en de in het artikel ter sprake gebrachterf.

Het onderwerp: daar zijn van die dingen, die ik zoo eenvoudig vind, en die al maar weer ingewikkeld gemaakt worden; en dan weer herhalen? Om in critieken tijd niet misverstaan te worden, doen we het maar wéér, — maar anders

En dan: de besprokenen, n.l. met name de professoren • Vollenhoven en Dooyeweerd. Voor hen heb ik altijd een zwak plekje in mijn hart gehad; maar niettemin moet ik hun kerkelijk en dus algemeen-christelijk doen en laten vandaag ten scherpste afwijzen; en als één hunner medestanders dan. een ingezonden zendt, nu ja, dan moet het hooge woord er maar uit. Dat ik tegenover de H. H. Vollenhoven en Dooyeweerd ila de vrijmaking me geëmotioneerd gedragen heb, ZEII wel niemand beweren.

En nu dan het woord aan drs Van Dijk, in wiens artikel ik hoofdletters aanbreng, ter plaatse, waar ik den tijd gekomen acht voor een opmerking mijnerzijds:

CONFESSIE EN ORGANISATIE.

Onder het opschrift „filosofie en confessie" werd in „De Reformatie" van 17 Januari j.l. een sciirijven gepubliceerd, waarin Ds H. J. Sclülder mededeeling doet van zijn bedanken als lid der Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte.'

Het feit, dat thans voor de derde maal een publicatie van een dergelijlce strelclcing in de Icolommen van „De Reformatie" werd opgenomen, alsmede hej; redactioneele naschrift geeft aan-deze publicatie het karakter van een opwekking aan alle vrijgemaaJkten tot-heengaan uit de genoemde vereeniging (A). De opname van dit schrijven in de rubriek „Kerkelijk leven" geeft aan deze opwekking nog een bizonder accent (B).

Wanneer door schrijver in zijn inleiding op zijn bedankbrief gesteld wordt, dat het thans plicht is publiekelijk rekenschap af te leggen, zoowel van het wèl-lidzijn, als van het niet-(meer)-lid-zijn van de Ver. v. Calv. Wijsb., dan wil ik — hoewel deze stelling in haar algemeenheid niet onderschrijvend (C) — ditmaal toch voor mijzelf de plicht erkennen om tegenover de actie die tot heengaan wil bewegen rekenschap te geven van mijn gevoelen, dat de leiding van hen die ons willen uitleiden uit allerlei bestaande Christelijke organisatie, in dit stadium niet moet worden gevolgd. (D) Persoonlijke omstandigheden van geen tijd, geen geld, beperkte werkkracht, welke meerderen onder ons mee door de situatie waarin we kerkeHjk gebracht zijn tot een zich terugtrekken van bepaalde terreinen kunnen nopen, blijven in dit verband uiteraard buiten beschouwing. We spreken slechts over een zich distanciëeren van allerlei Christelijke organisatie om principiëele redenen (E).

Het lid-blijven van een vereeniging behoeft, wanneer in haar statuten en reglementen en in haar activiteit geen belangrijke wijziging gebracht wordt, niet te worden gemotiveerd (F). Zoo is Voor mij en voor vele andere leden der Ver. v. Calv. Wijsb. de vraag van blijven of heengaan niet aan de orde, laat staan de verantwoording van het antwoord op deze vraag (G). Ook al grepen in het leven van vele (H) leden dezer vereeniging pflnlijke veranderingen plaats, de roeping tot wljsgeerlge arbeid is niet ingetrokken en de organisatie die tot het vervullen van deze roeping dienstig wil zijn is niet veranderd (I). Artikel 2 van de statuten, dat in de oprichtingsvergadering in de thans bestaande formuleering nadrukkelijk met de door Prof. Dooyeweerd aangegeven strekking is vastgesteld bleef ongewijzigd (J). Diepgaande wijsgeerige verschillen zijn niet aan den dag getreden(M). Waar men ze al zou kunnen vermoeden zijn ze nimmer scherp gesteld, laat staan in ernstige worsteling om elkaar te ^winnen doorgesproken (N). Voor wie de zaken zoo staan, die behoeft geen blijven te motiveeren: hij blijft (O).

Tot zoover drs Van Dijk. Ons antwoord volgt hier successief.

A. Het stond iets anders: 't was een opwekking tot de concrete Ver. v. Calf. Wijsb. om zich te bekeeren van het gemeene zaak maken met de verscheurders van de kerk en de schenders van de goede trouw en van de ethische grondslagen van ons openbare christelijke leven; en een aanwijzing van het snelle verval, dat publieke capitulatie voor zulke publieke zonde meebrengt, vooral wanneer capitulanten in zelfhandhaving zich moeten schrap zetten tegen de logica van eenvoudige publieke gehoorzaamheid. En eerst daarna kwam de kwestie van de „toepassing", die elk voor zich te maken had.

B. Nooit te veel zoeken achter de keus van een rubriek. In elk geval willen we nü óók aan drs v. D. dezelfde plaats geven als aan de anderen.

C. „Zijt dan ALTIJD bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeispht...t ". Het openbare vereenigingsleven staat a 1 t ij d onder den plicht van publieke verantwoordingsbereidheid; het lidmaatschap is daar vooral, een sociale daad.

D. Ik ontmoet een met zoo'n aphoristische doelstelling optredende leiding nérgens. l)aaro: pi verwijs ik naar opmerking A. Wel ken ik menschen, die zichzelf en elkaar en daarna ook anderen zeggen: wees één, en laat van uw leven al de uitgangen uit één hart opkomen, en heb geen gemeenschap met publieke zonden, en als er ergens niet eens een eerlijke (en dan consequent-getrouwe, ieder gelijkelijk normeerende) beginselstrijd in het spel is, doch publiek VER­ RAAD, wees dan des te meer doodsbenauwd voor het mee-verraden; want anders maakt ge de corruptie van het openbare leven door norm-verlies nog erger dan ze toch al is. Waarom moet Huizenga de kwalen van ons leven beter aanvoelen dan wij? En als er „afgesneden" wordt, weet dan wel, met wie ge voortaan wél, en met wie ge voortaan niet meer gemeenschappelijk bidden en het christelijke leven bouwen kunt.

E. „ZICH" distantieeren? Ik geloof, dat inzender den toestand hier onzuiver teekent. Blijkens het verband heeft hij het oog op hen, die „willen» uitleiden", om dan van HEN te zeggen, dat ZIJ ZICH distantieeren. Maar ik weet heel wat gevallen, waarin juist de hier bedoelden hun best gedaan hebben, het niet te doen. Ik zal maar zwijgen over hun strijd in de vrijmakingscrisis. Maax later hebben ze in de vereeniging, etc, waarin ze eenmaal geplaatst waren, het probleem van dat al of niet samen-nog-kunnenbidden en - bouwen aan de orde gesteld. En dan was de regel, dat de anderen zeiden: hier hebben we niets met die zaak te maken. DAT is ZICH distantieeren. Zooals wanneer het advies luidt: nergens over praten. Daar begint het zich distanciëeren. Dat neemt een aanvang bij hem, die weigert, om wat .reden dan ook, in een principiëele kwestie mede gehoorzaam te zijn, ongeacht de gevolgen. Toen op 10 Augustus het zóó bleek te staan tusschen Vollenhoven en De' Graaf eenerzijds, en Kouwenhoven, Dam en mij

anderzijds, wist ik; nu gaan ze heen, en ze komen nOoit meer terug. Toen hebben ZIJ zich gedistancieerd. Ze hadden óf als 't er op aankomt, een ander welovertuigd principieel inzicht inzake het verantwoordelijk dienen van God — maar laat ze 't dan uitroepen van de - daken! — óf ze hadden een afgod, b.v. van een nu eenmaal bestaand kerkverband of een universiteitsgroep tenslotte liever. Misschien ook wel een bestaande werkgemeenschap. Niet zeggen, dat ik op consciënties treed: men hééft mij in die dagen, toen er van alle kanten op me aangedrongen werd, om door' nu maar wat te knoeien Ridderbos c.s. schaakmatte zetten (!!!!), me letterlijk gezegd: de gereformeerde kerken hebben jou noodig, maar jij hebt de gereformeerde kerken noodig, en DAAROM moet je maar niet die haagsche vergadering houden, den volgenden dag. Dat „DIAAROM", dat was de afgodendienst. In dat , , daarom" lag de zedelijke ketterij. In dat „DAAR­ OM" distancieerde de door mij bedoelde spreker zich van mij. Want ik wist, en weet nog, dat hij, als we op DIT punt hadden doorgesproken, hij met heel zijn theoretische kennis zou gezegd hebben: het is niet verantwoord voor God, dit „daarom".^ Maar het bleef zoo, en het zit er nog. En of nu een geleerde, dan wel die synodocratische rumoermakers in de stad Groningen, die een te dezer zake aangesproken vergadering van de kiesvereeniging hebben gevuld met rumoer instee van met een opwekking om toch eens naar mekaar te luisteren, dit „daarom" zegt of denkt, het komt op hetzelfde neer: wie weigert in te gaan op de gewetensvraag, d i e distancieert zich. En als dan de ander daaruit de conclusie trekt, dan is hij niet de eerste, maar de tweede. Men moet niet vragen, wiens advies achteraf het meest door luidsprekers weergegeven wordt, doch wiens advies en beslissing het eerst in de zenuw boort.

F. Wat is een „belangrijke" (!) wijziging in de activiteit eener vereeniging? Zoodra de statuten niet meer worden nageleefd, of de afgoderij aan den dag treedt, daar waar zij het scherpst onderkend is, of kernkwesties, die eigen grondslag en doel rechtstreeks raken, van de tafel worden weggenomen, is er een belangrijke wijziging.

G. Als menschen, met wie we gebeden of zelfs alleen maar , , geleerd" hebben, zeggen: ik kan of wil en mag niet meer, komt er een stem, die zegt: w i 11 g ij 1 i ed en ook niet heengaan? Het antwoord wordt wel niet door den heengaande gedicteerd, maar de vraag is in zijn heengaan aan de orde, ipso facto.

H. Ik dacht: in dat van ALLE. Of gaat de uitwerping van den één den ander niet meer aan?

I, Behalve dan zoo iets als het léven.

J. Maar niet on-„verklaard".

M. Maar wel diepgaande verschillen in het leveti. En: primum vivere, deinde philosophari: eerst leven, dan samen studeeren over zijn normen. Uit het hart zijn de studies over het hart en zijn uitgangen.

N. Heeft men prof. Holwerda dan maar laten praten, begrijp ik het goed? Of was hij soms niet scherp genoeg? Wat ik ervan weet, beteekent negatieve beantwoording van de tweede vraag. Dan blijft de eerste over.

O. Afgezien van wat hierboven opgemerkt werd: is dus voor wie maar kan constateeren, dat de zaak niet scherp gesteld, en niet doorgepraat is, het , , blijven" een vanzelfsprekende zaak? Als dit juist zou zijn, dan zou men waarlijk nog zedelijken moed en paedagögische kracht kunnen vinden in de krampachtige pogingen der synodocratische leiders, om het scherjf-stellen en het dóór-praten van de kwesties tot eiken prijs te verhinderen. Maar ik noem het: zich distancieeren; de heeren zijn het kerkbegrip kwijt, en dus óók dat van de gemeenschap der heiligen. Niet motiveeren? Ieder moet altijd kunnen motiveeren: handelen is een zedelijke aangelegenheid.

Tot zoover voor dit nummer. We hebben geen plaats voor het heele artikel met ons antwoord in één nummer, en geven dus volgende week het vervolg.

K. S.

Wat leeft er in de zendingskringen der synodocraten ? I.

Onze lezers weten van de Eindhovensche synode, en zullen zich, ook na hetgeen we ter zake opmerkten, hebben afgevraagd, wat er eigenlijk leeft in de synodocratische zendingskringen. De vraag heeft haar belang; we willen wel eenige opmerkingen ten beste geven.

De synodes van 1946(7) benoemden tot deputaten voor de zending onder heidenen en mohammedanen: dr W. G. Harrenstein, ds N. Duursema, ds J. C. Gilhuis, dr C. J. Goslinga, dr Th. Ruys, allen moderamenleden, en verder de H. H. J. v. d. Meulen, H. J. Meyerink, D. Pol, N. Postema, G. M. v. Rennes en P. Steneker. De H. H. H. A. Wiersinga en W. M. Ie Cointre waren oorspronkelijk deputaten, moesten evenwel bedanken en werden vervangen door de H. H. Ruys en Steneker (Ir), (benoemd in 1947).

Deze deputaten hadden zich te beraden over de kwestie der z.g. , , n i e u w e o r i ë n t e e r i n g" in het zendingswerk. Dat was hun opgedragen doof de Zwolsche synode. Die had tevens opdracht gegeven drie af­ gevaardigden, onder wie dr Bavinck, naar Indië te zenden. Doel was: volledig te praten met de javaansche en maleisch sprekende kerken. Onderwerp van dit , , volledig" samenspreken moest ïvezen: de verhouding tusschen deze kerken ter eener en de gereformeerde kerken (formatie Zwolle) en haar zending anderzijds. Voorop werd gesteld, reeds toen, dat men • moest zien te komen tot voorstellen, die voor beide partijen aanvaardbaar zouden zijn, en uitgesproken, dat waarschijnlijk het zwaartepunt in den zendingsarbeid zou moeten worden verlegd naar de javaansche en maleisch sprekende kerken. Tevens werd er meteen al op aangestuurd, dat men een theologische school zou krijgen, alsmede een stel middelbare theologische onderwijsinrichtingen, uitgaande van „de" inheemsche kerken in gebondenheid aan de belijdenis van die kerken. DE inheemsche kerken. Welke zijn dat? Dat wordt min of meer duidelijk uit het vervolg.

De besprekingen begonnen in Mei '47. De bekende ds Verkuyl had grondleggend werk ervoor gedaan; hetgeen al dadelijk ons kopschuw doet zijn, gezien de politieke uitlatingen van dezen predikant, en zijn contact met revolutionairen en ongereformeerden. Aanvankelijk was er veel „wantrouwen en achterdocht"; geen wonder. Maar men kwam tot volledige eenparigheid; 'hetgeen hier een veeg teeken is.

Merkwaardig is, dat de afgevaardigden uit Nederland moesten rekenen met feiten, die zij, als ze in Nederland door óns zouden in het aanzijn geroepen zijn, vast en zeker als , , scheurmakerij", en zoo, zouden aangemerkt zijn. Men herinnere zich het synodale schrikbéïvind tegen wie destijds een eigen meening durfden hebben en volgen (Amersfoort, Bergschenhoek, K. S. en zoo voort). Nu, die Javaansche kerken hadden eenen wil. Ze namen het standpunt in, dat de verhouding tot de zending niet partieel en regionaal maar allereerst „in grooter verband" te regelen was. Die duistere woorden kunnen van alles en nog wat behelzen. Dat zullen we straks zien. Maar dezelfde nederlandsche heeren, die in 1943/4 gingen of lieten citeeren en dreigen en buiten het verband zetten, capituleerden op Java voor menschen die ze in Nedeiland zouden hebben vervolgd.

Er kwam n.l. een vergadering in Batavia van Javaansche kerken. Gereformeerde, ja, maar ook van de Doopsgezinde zending en de Chineesche kerken. Men ziet nu meteen, wat de beteekenis is van die duistere benaming: „in groot verband". Wat het gereformeerde en kerkelijke karakter dei^ vergadering betreft, was het al mis, eer men van wal stak. Maar inmiddels hadden de Javanen hun wil, en ze hadden hem dóórgezet, terwijl het vaderland zich nog in zoeten slaap bevond. Want al deze kerken hadden al éénzijdig een belangrijke beslissing genomen: ze waren vereenigd in een federatief lichaam: , , Raad van Kerken in Indonesië" (de naam Indonesië lag ook al vast). AL­ LEEN IN DAT VERBAND WILDE MEN ONDER­ HANDELEN. Niet handelen, maar onderhandelen. O Amersfoort, of Bergschenhoek, o geciteerde kerkeraden en dominees, die, mede Bavinck aan de praeadviseurstafel vindende, geciteerd zijt, om de dreigen' de woorden van dr Ridderbos en dr Dijk en anderen te hooren over het ongeoorloofde van eenzijdig initiatief, indien dit neerkwam zélfs maar op een, t ij d e 1 ij k niet uitvoeren van besluiten. O correspondentie van Ridderbos met K. S. O Polman, en o Nauta. De officieele besprekingen zijn in DIT grootere verband (wat is eigenlijk k e r k-verband) gehouden, en de conclusies waartoe men gekomen is moeten in het licht van dit nuchtere, maar ontstellende feit gelezen worden.

Gevolg van deze capitulatie van de nederlandsche reizigers, Bavinck voorop, voor javaanschen onwil om van het kerkrecht van Ridderbos-Nauta ook maar iets zich aan te trekken, is nu geweest, dat, als men in de conclusies hoort spreken van „de kerken in INDO-NESIë" in werkelijkheid alleen maar JAVAANSCHE kerken bedoeld worden. Het grootere verband, bovenbedoeld, is dus ook weer een „kleiner verband".

Het verband is GROOTER wat de confessie betreft, doeh kleiner wat de landstreek aangaat (hetgeen er op neerkomt, dat wie andersdenkend, en behoudend gereformeerd zijn, doeh buiten het revolutiecentrum wonen, geen kans kregen). In Amerika heeft een Nederlander, de consul-generaal van New York destijds, goed werk gedaan, door aan Amerikanen te vertellen, dat het 'met die repoebliek daar 'op Java eigenlijk nét zoo stond, als wanneer in Noord-Amerika één staat, laat ons zeggen, Zuid-Dakota, over alle andere staten den baas wou spelen. Zoo iets zien we ook gebeuren in deze conferentie van , , de" kerken in „Indonesië". Reeds met de nederlanders wilde men alleen „onderhandelen" in dit breedere (confessioneel-„ruimere") verband. Hoe zou het dan in Indië zelf anders zijn?

Overigens hadden en hebben al bovengenoemde deputaten „begrip" voor dit handelen. Het leelijke woord , , begrip" is een lievelingsterm van revolutionairen, van Mussert tot Soekarno. Ze vragen iedereen , .begrip" voor hun (dynamisch!) nieuwgeschapen toestand te hebben. Nu, deputaten hebben dit „begrip" voor het oplossen van de vragen in „breeder" verband, d., w.z. verband met ook niet gereformeerden. Ook ds Duursema, ook ds Harrenstein, ook ds Munnik, die in 1944 heelemaal geen •begrip" hadden voor de reformatorische strooming, die niemand voor voldongen feiten plaatste, maar alleen maar het recht van artikel 31 K. O. voor allen en dus ook voor zich wilde gereserveerd zien. Al die deputaten-zijn van oordeel, dat ge beginnen moet met te toonen , , begrip" voor die javaansche eigenwilligheid, die de scheur trok — niet alleen voor de logica van dr Ridderbos en dr Nauta en hun helpers in 1944 — maar ook volgens de logica der Kerkenordening. Ze vonden en vinden, dat alleen als men zulk een „begrip" aan den dag legt, er een klankbodem is voor een waarschuwing tot nuchterheid en realiteitszin. Het is alsof ge de Deutsche Zeitung leest. Of een Merdeka-blad. De redeneering komt hierop neer: men heeft op Java door eenzijdige beslissingen de boel al uiteengescheurd (precies, wat' „De Reformatie" herhaaldelijk verzekerde van deze Indische menschen, al heette dat natuurlijk toen kwaadwilligheid); nu moet ge voor die gemaakte scheur begrip hebben, want anders kunt ge-geen woord raeer kwijt over nuchterheid en realiteitszin. Dr Bavinck met de anderen zijn op Java niet opgetreden a la dr Ridderbos in Nederland, (eerst bukken, en niets op eigen houtje doen, en anders eruit) maar ze capituleerden. De Nederlandsche kerken dachten, dat in Indië de kerken nog waren IN HET VERBAND. De slimmigheidjes van • de synodocratische advocaten in Nederland, bij de processen over de kerkelijke goederen, worden door die paar feiten zoomaar overhoop geworpen. Als degenen, die in Nederland in 1944 zich alleen maar van wat zij als zonde zagen voorloopig vrijmaakten, ook maar met een honderdste part van dat , , begrip, dat Bavinck op Java aan den dag lei waren tegemoet getreden, dan was èr niets gescheurd, niets en niets. Wij hebben geen woorden voor dit meten met twee maten, en vragen aan ieder, die nog wil nadenken, of deze gelegenheidspolitiek niet het beste bewijs is van onze klacht, dat in 1944 geen recht gedaan is, maar alleen maar menschen weggewerkt zijn.

Deze week konden we inmiddels lezen, hoe, natuurlijk niet Zonder mooie speeches, geconstateerd is, dat dé Javaansche kerken nu voortaan zelfstandig zullen zijn. Och, ze waren het al lang. Bonne mine a mauvais jeu. Als de zaken slecht gaan, moet je je gevel laten opverven beteekent dat.

Het javaansche dusgenaamde „saamhoorigheidsbesef" is ook den deputaten in de ziel gezonken. Het is me de saamhoorigheid wel. Terwijl men officieel nog in het verband van de strenge despotic Ridderbos-Nauta-Grosheide stond, verbond men zich al vast met Doopsgezinden en Chineezen, en durfde den deputaten voorschrijven wat ze doen moesten om de broeders OFFICIEEL te spreken te kunnen krijgen, en intusschen de kerken buiten het eigen gebied negeeren. Dat noemt men saamhoorigheidsbesef.

Voor de despotic van het régime At Ridderbos c.s. is het een zware tij(i geweest, dien ze, - evenwel man": ' moedig weten te verzwijgen. Ze hebben die Javaansche kerken niet builen het Verband gezet, zooals Bergschenhoek. Neen, ze traden op als promotoren van deze scheurmakers tot hooger orde en zeiden hun: gezegend zij uw hoofd. Ze hebben doodkalm het werk van Middelburg 1896 éénzijdig zien uitéénscheuren, reeds "voordat hun synode ook maar een woord kon kikken over de kwesties; en toen ze eindelijk aan het kikken toegekomen waren, toen gingen ze aan het knikken. En ze blijven knikkeren, een potje zóó met revolutionairen op Java, een potje zus met bezwaarden in Nederland. Ze hebben het zien gebeuren, dat niet meer de bestaande verhouding b.v. tusschen de plaatselijke kerk van Amsterdam en Djokjakarta, of tusschen Utrecht en Poerworedjo als uitgangspunt genomen wordt (want die verhouding WAS er toch, en was er overeenkomstig Middelburg 1896), maar dat puur „hervormd", en rondweg synodocratisch, maar-tevens in strijd met het BESTAANDE kerkverband wordt uitgegaan, oo; k in deputatenhandelingen, van het geheel naar de deelen (een terminologie, die zelf al mis is). En dit niet vanwege principieele overtuiging, maar omdat het nu eenmaal zoo was beslist op Java zelf. Daar doet ook ds Duursema aan mee, wiens handteekening prijkt op schorsingsbullen voor menschen, die het niet in hun hoofd haalden te doen als dié Javanen, en dr Bavinck.

Bezwaren hebben de heeren natuurlijk. Maar geen overwegende!

Wel neen; ze werden dezen keer niet opgezweept door den man achter de schermen, die in 1944 de victorie wou behalen, die hem langs den weg van argumentatie niet te bereiken was geweest.

Men heeft in de synodocratische pers nog al eens gesproken van een kerkelijk Linggadjati. Het i s er werkelijk. Men zag dezelfde menschen, die hier met geeselen kastijdden, op Java gekastijd wórden met schorpioenen: hun heele kerkrecht-theorie, in Gods Naam aangeprezen, werd zoomaar E.an den kant gezet als een antiquiteit, waarvoor men in Javaansche kringen geen aandacht meer over had. Het waren de lieden, die bij Soekarno op audiëntie kwamen, die met schorpioenen hén kastijdden, juist en vooral door zoo gladweg te negeeren wat zij nog pas hadden gebruikt als grondslag voor kerkgebeden. En toen ze zoo waren gekastijd, toen kwamen ze terug, en zie, z« glimlachten. Ze zeiden niet: de Javanen hebben dt facto zich als scheurmakers gedragen, en we zuUem ze citeeren voor de synode, en bij gebleken volharding hen buiten het verband zetten; maar ze zeiden tot de scheurmakers-de-facto: waar wilt u, dat we „onder-handelen"', zegt u het maar, en we zulleu iedereen ontmoeten, op de officieele vergadering van

u met de deputaten uwer synode. Toen in 1944 K. S. met het synodale moderamen en dr Grosheide praten zou in Den Haag, en getuigen had meegenomen, mannen van eer en deugd, en fieelemaal geen soheunnakers, was het bescheid: als die getuigen niet opstappen, dan praten we niet. Maar de Javanen zeggen: we willen alleen met u praten als de doopsgezinden en chineezen erbij zijn, en u moet maar van de feiten uitgaan. En niemand stapte op. En nu houdt dr Dijk een speech. En dr Den Hartogh. Ze kunnen 't anders. Maar ze kunnen 't ook zoo: deze opstellers van „wetten" naar „feiten", die alleen maar soms , , feiten" beoordeelen naar („hun") wetten.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Woord en geest.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's