GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

Peninna nu had kinderen; maar Hanna had geen kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat staat dat er toch eenvoudig; als iets heel gewoons; zoo is het nu eenmaal in de wereld, zooals we dat meermalen in de Schrift aantreffen; het bloot constateeren van een alledaagsch feit.

„En Habel werd een schaapherder en Kaïn werd een landbouwer."

, , En er was een zeker rijk man en er was een zekere bedelaar."

„Barnabas nam Markus mee, maar Paulus verkoos Silas."

„Peninna nu had kinderen, maar Hanna had geen kinderen."

Zoo simpel als het gezegd wordt, zoo diep grijpt zoo'n enkel feit in in het leven. Wij moeten ons bij het lezen of hooren ervan, er toe zetten, de realiteit daarvan te verstaan, anders ontgaat ons de groote ernst.

Geeft er maar acht op: Het gesprek komt er b.v. op, dat een paar uit onzen kennissen-kring getrouwd is. Als een heel natuurlijke reactie wordt de vraag gedaan: „Hebben ze ook kinderen? " Of het nu „ja" dan wel , , neen" is, het wordt bloot als kennisgeving aanvaard. „Ziezoo, dat weten we ook weer en als het te pas komt, kunnen we het doorgeven". Maar verder raakt het ons niet.

Maar welk een verschil voor den man en de vrouw zelf, of zé wel kinderen hebben dan wel geen kindéren hebben. Op zijn best zeggen we, in het eerste geval: „Wel fijn voor ze!" en in het tweede geval: „Wel jammer!" —• maar verder dringt het niet tot ons door en gaan we haastig over tot een ander onderwerp.

Peninna had kinderen; zonen en dochteren. Eén in het diepst van haar hart gekoesterde wensch was in vervulling gegaan. Eenmaal zelf een kind het hare te mogen noemen; het te mogen drenken uit eigen borsten; het te mogen troetelen en haar moederliefde het te mogen geven ; • het te zien opgroeien; eiken dag weer iets nieuws te mogen ontdekken, om haar man daarmee te verblijden: , , het lacht al! het grijpt al! het richt zich al op! het herkent zijn moeder, zijn vader al! een climax, die nog niet eens eindigt met: , , het loopt al! het begint al enkele woordjes te zeggen!" —• want nog steeds gaat de ontwikkeling door. Eiken dag rijker, eiken dag schooner! Of het rustig ligt te sluimeren, of dapper in de weer is, om de geheimen van de hem omringende wereld te doorgronden; of het, op zijn manier, moeder helpt, of met vader op stap gaat — altijd is het haar een voorwerp van innerlijke

vreugde en moedertrots. Zelfs de Qogenblikken, dat ze verdriet van haar kind beleeft, of er zich ongerust over meent te moeten maken, maken de vreugde, als die wolkjes weer wegdrijven, des te intenser.

Hoe is het haar een weelde al haar zorg er aan te geven: het te voeden en te kleeden, met het beste en mooiste wat ze geven kan. Ze leeft in haar kind, en haar gedachten zijn den tijd graag vooruit: ze ziet het al groot worden, en bouwt voor hem reeds een schoone toekomst. En als ze zich realiseert, hoe het ook anders kan komen, anders dan zij zich zoo graag voorstelt, dan werpt ze haar zorgen op den Heere, en omvat het met haar liefde, en haar gebed.

En als dan op haar eersteling, een tweede, een derde volgt, dan mogen de zorgen meerder worden, maar ook de rijkdom der moedervreugde neemt toe: moeder van vele kinderen — welk een weelde.

En wat we van de moeder schreven, geldt in niet mindere mate van den vader. Al spreken we, voorgegaan door de dichters, vaker van moederliefde dan van vaderliefde! Maar daarvoor bestaan geen redelijke gronden. Ten eerste is er nog geen liefdemeter uitgevonden; ten tweede moge zich de liefde bij den een anders uiten dan bij den ander; en is mogelijk ook anders gericht, maar voor beiden zijn de kinderen schatten; voorwerpen van een innige liefde. En zooals man en vrouw één zijn, zoo is ook hun liefde tot hun kinderen één.

Peninna had kinderen; harer was de rijkdom, het leven der liefde, dat elke moeder kent als een onuitsprekehjke gave Gods.

Maar Hanna had geen kinderen.

Waarnaar ze, nog maagd, in een onbestemd verlangen als naar een vage, verre heerlijkheid had uitgezien; wat ze, bruid geworden, hartstochtelijk be­ geerde; zonder hetwelk ze zich de toekomst nauwe-Jljks kon denken — dat bleef haar ontzegd.

De hoop, telkens uitgesteld, kwijnde ten slotte nog. Waarom zou zij nog hopen? Tot ze het de menschen hoorde zeggen, zeggen zonder woorden: „Hanna krijgt zeker geen kinderen!" „Ja stellig, ze hadden het erover, als zij voorbijging." Wat zij zich zelf nauwelijks durfde bekennen, hoewel ze het wist — dat hadden de menschen, familie en vreemden, allang vastgesteld, als een nuchter feit: Hanna bleef kinderloos. Er zijn nu eenmaal twee soorten van vrouwen: sommigen, die wel kinderen, anderen, die geen kinderen krijgen. En ja, het was duidelijk geworden, langzamerhand: Hanna behoorde tot de laatsten.

Hoe leeg bleef haar tent en hoe stil. Geen gekraai van blijde kinderstemmen! Voor haar vielen geen kleertjes te maken of te verstellen; nooit hing bij haar kindergoed op de lijn; bij haar geen vriendinnen, die eens kwamen informeeren, hoe de kleine het. maakte. Als de man aan zijn werk was, kon ze niet met haar eigen kind gaan wandelen; eerst het netjes aankleeden, en dan er mee op stap! Anderen wel en zij niet. En omdat zij zelf geen kinderen had, kwamen er ook geen kinderen bij haar thuis. Nooit kon zij haar man hun kind in de armen leggen, en er zich inwendig in verkneuteren, hoe een glimlach van geluk en trots zijn gelaat verheerlijkte, als zijn blik met welgevallen rustte op hun kind, of als hij er mee speelde.

Zij voelden en wogen eikaars verdriet — maar durfden er nauwelijks over spreken.

Eenzaam was ze; waarvoor leefde ze, vroeg ze zich zelf af; haar blijde verwachting was vergaan; zeker, Peninna had kinderen, maar zij, Hanna, had geen kinderen — zoo zeiden de menschen; zoo was het!

HUISMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's