GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1947 - pagina 20

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1947 - pagina 20

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

laten verloren gaan. Zij heeft de eene met' den heiligen naam van Christus getooid (en daarmede heel wat, dat onheilig was), en de andere heeft zij van Hem uitgesloten; Het begrip christelijkheid heeft ten onzent steeds een conservatieve klank gehad: men wilde, en terecht, het christelijk erfdeel bewaren. Maar men heeft bijna geheel vergeten, dat het Christendom zending, expansie beteekent. Men heeft de niet-christenen en zelfs de half- en driekwartchristenen al te gemakkelijk afgeschreven. En men heeft natuurlijk ook vergeten, dat het eigen Christendom eveneens voor een groot deel heidendom was. Men was tevreden met een christelijken naam 'en een christelijke zede voor zichzelf. Men berustte er in, dat anderen daar niet aan toe kwamen. Van hun kant lieten de anderen zich een zoo pretentieuzih naam en een zoo lastige en soms bekrompen zede maar al te gaarne afhandig maken. En ze was tevreden met christelijke groepsvorming en vergat de kerk zoowel als het volk. Blij met een christelijke school, vergat men de opvoeding van het volk; zich verheugend in een bloeiend christelijk vereenigingsleven, vergat men de Kerk; gelukkig met de waarborgen, die ,,rechtsche" partijen schenen te geven, vergat men het volksgeheel" (p. 28—31). De schrijver wil het woord ,,Christelijk" liever laten varen en noemt ons volk ,,een Christenvolk"; ,,op alle terreinen, die het geheel van ons volk omvatten, hebben wij ons, zonder confessioneele beperking, den christelijken grondslag van ons volksleven bewust t e zijn. Geen ,, Christelijke" jeugdbeweging, kunstbeoefening, radio, universiteit of sportvereeniging. Maar wel: de jeugdvereeniging enz. van een christenvolk" (P- 3 1 , 3f—36). Wij moeten deze uitlatingen niet kalm naast ons neerleggen, maar ons afvragen, wat ze ons te zeggen hebben. Toch moet, dunkt m e , onze eerste reactie deze zijn, dat de volkseenheid, hoezeer we die- ook moeten zoeken te bevorderen, voor ons niet h e t hoogste goed jg. W e hebben pas jaren achter den rug, waarin al wat ,,vblksch" was tot in den zevenden hemel verheven werd; we zijn er ook getuigen van geweest^ tot welke excessen deze afgoderij heeft geleid. Men zal moeilijk kunnen beweren, dat het Christendom geen prijs stelt op liefdevolle verhoudingen in den kring van het gezin, en toch staat er: ,,Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders en zusters, ja ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn" (Lucas XIV : 26). Christus alleen heeft het recht ons geheel voor Zich op te eischen, en niets of niemand anders, geen Keizer of Fuhrer, ook niet b.v. de wetenschap of de kunst en evenmin de volksgemeenschap. En wanneer deze dit toch zou doen, dan kan verzet een plicht worden, waaraan men zich om Christus' wil niet 'onttrekken mag, al zou ook het leven ermee gemoeid zijn. Nu is het meestal*zóó, dat men niet met de *olksgemeenschap als zoodanig te doen heeft, maar met degenen, die haar beheerschen of zich als haar vertegenwoordigers beschouwen. Dit kan zeer goed een minderheid zijn, die z i c h v o o r een tijd van de macht Weet meester te maken; men denke slechts aan de Jacobijnen in de dagen 1788

der Fransche Revolutie en aan de Nationaalsocialisten in een nog jong verleden. Ik wijs hier ook op de liberalen te onzent in het midden der vorige eeuw. Het heeft jaren geduurd, eer Thorbecke het bestaan van partijen wilde erkennen. Er waren ,,individuele opiniën, niet vallende in den grondtoon des^tijds"-of ,,terzijde van den stroom der algemeene beweging®". Groen dacht er heel anders over-; hij bracht in de Kamer met nadruk naar voren, dat hij een partij vertegenwoordigde. Het antwoord op de vraag, waarom hij dit deed, vinden we ergens in een noot in een/zijner bundels Adviezen: ,,Doorgaans zal een partij, die tijdelijk triumfeert, gaarne in- h e t nationalizeren van eigen denkwijs alle partijen doen te niet gaan; zij zou liefst onderwerping aan haar beginsel en, o p ' d i e n voet, eensgezindheid voorgeschreven z i e n " ^. Daartegen kwam Groen op. Hij deed het zijne om te voorkomen, dat de liberalen, het ,,pays legal" met het Nederlandsche volk vereenzelvigend, zich zouden uitgeven voor de eenige in Nederland-bestaande richting. ,,Ons Land" — zoo schreef hij I I Juli i 8 ^ o aan Beets — ,,wordt door de overmagt van de partij van den vooruitgang naar de treurige ontwikkeling der heerschende wanbegrippen geleid; de conservatieven zijn onvermogend haar te weerstaan, maar in de beginselen, die wij belijden, ligt een kracht, waardoor, onder Hooger zegen, in verband met hetgeen waarlijk nationaal is, het verderf zal kunnen worden gestuit." Op deze wijze is het te verklaren, dat Groen leider van een partij geworden is. Dat is wel heel merkwaardig, inzonderheid wanneer we in aanmerking nemen hetgeen Dr Colijn bij de Kuyperherdenldng van 1937 zoo nadrukkelijk in het licht heeft gesteld, n.l. Groen's ,,beduchtheid voor schade, die zou worden toegebracht aan de eenheidsinstituten van den Staat, onder den ban van de vrees, dat verder gaande verbrokkeling leiden moest tot verzwakking van de pas (n.l. tijdens zijn jeugd) hervonden volkse e n h e i d " * . Terecht zegt Dr Colijn in dit verband, dat Groen's eigenlijk ideaal niet was de vrije school; toch heeft hij in de oprichting der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs een belangrijk aandeel gehad. Dit is hieruit te verklaren, dat de nood hem was opgelegd.-. Na de totstandkoming van de ^wet van 1857, waarin de neutj-aliteitsgedachte tot de uiterste consequentie was doorgetrokken, was er geen andere uitweg dan heil- te zoeken in de uitbreiding van het bijzonder onderwijs. Men meene niet, dat Groen hierbij alleen aan het Lager Onderwijs dacht. Wanneer Koenen hem in 1862 vraagt naar zijn denkbeelden over het Hooger Onderwijs, antwoordt hij: „ d e theologische faculteiten konden, dunkt m e , niet blijven bestaan; dit ware, in verband met de triumfeerende beginselen al t e ongerijmd. Waarom ook niet een Vrije Akademie? Alleen daarom niet, vrees ik, omdat er in ons Vaderland, waar het hooger belangen geldt, zoo weinig energie i s " ^. Het is dan ook niet te verwonderen, dat, toen Dr Kuyper zich in 1870 uitsprak voor. een vrije Universiteit, hij slechts weinig weerklank vond. Elout achtte het een utopie; in elk geval moest eerst de vereeniging m e t de Christelijk-Gereformeerden hebben plaats gehad ^''. Er zou echter mettertijd hulp

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1947

VU-Blad | 105 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1947 - pagina 20

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1947

VU-Blad | 105 Pagina's