GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 239

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 239

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

SUBSIDIERING OOK VAN DE THEOLOGISCHE FACULTEIT ? Een van de punten welke bij de mondelinge behandeling van het ontwerp strekkende tot vervanging van de bestaande hoger-onderwijswet door een wet tot regeling van het wetenschappelijk onderwijs de bijzondere aandacht heeft gehad, is de vraag, of niet ook de theologische faculteiten van de Vrije Universiteit en van de R.K. Universiteit te Nijmegen onder de subsidie moesten worden begrepen. Merkwaardigerwijs is dit punt voor het eerst kort vóór de mondelinge behandeling aan de orde gesteld. Noch in de Memorie van Toelichting bij het op 17 juni 1952 bij de Tweede Kamer ingediend ontwerp, noch in het op 12 november 1954 uitgebrachte Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer, noch in de door Minister Cals op 30 januari 1960 ingezonden Memorie van Antwoord met een geheel gewijzigd ontwerp van wet werd over dit punt gehandeld. Sterker nog, ook in het rapport van de commissie onder leiding van mr. H. L. 's Jacob, welke in 1955 werd ingesteld ter nadere overweging van de subsidiëring van de bijzondere instellingen voor hoger onderwijs, welk in 1958 uitgebracht rapport ten grondslag werd gelegd aan de in het gewijzigd ontwerp opgenomen subsidiëringsbepalingen, werd aan de vraag voorbijgegaan. Men beschouwde kennelijk de uitzondering voor de theologische faculteiten als een vanzelf sprekende zaak. Maar ziet, in het op 29 juli 1960 uitgebrachte Verslag van het mondeling overleg over het gewijzigd ontwerp wordt het punt ineens aan de orde gesteld; vraag 6 luidt: „Op welke gronden is de theologische faculteit geheel buiten het subsidieverband gehouden, terwijl toch aan de rijksuniversiteiten een theologische faculteit is verbonden en de vrijheid van het bijzonder onderwijs in wezen toch niet behoeft te worden aangetast, zelfs niet bij een regime van volledige financiële gelijkstelling?" Wat over deze vraag in het Verslag wordt ten beste gegeven maakt een verwarde indruk. Het slot is, dat de Minister oordeelde, dat, daar de theologische faculteiten tot het bestand van de Nederlandse universiteiten behoren, er reden is zich nader te beraden op de mogelijkheid de theologische faculteiten in het subsidieverband te brengen. Hij wilde er echter tevens met nadruk op wijzen, dat de moeilijkheden en de consequenties die hieruit zouden voortvloeien niet moeten worden onderschat. Intussen was hij bereid zich over deze aangelegenheid nader te beraden en zich daarover met de

betrokken universiteiten in verbinding te stellen. De Minister heeft inderdaad dienvolgens zich tot de beide bijzondere universiteiten gewend onder toezending van een ontwerp-nota van wijziging, om het oordeel daaromtrent van de universiteiten te vernemen. Het is, na al het in het openbaar medegedeelde over dit overleg, niet onbescheiden te vermelden, dat van de zijde van de Vrije Universiteit de ontwerp-nota op uitvoerig aangegeven gronden niet aanvaardbaar werd geacht, terwijl aan de Minister, met het oog op de onmogelijkheid om over deze netelige zaak op zo korte termijn te beslissen, in overweging werd gegeven de aangelegenheid niet thans af te doen, maar aan nader beraad voor te behouden. Ook Nijmegen achtte de voorgestelde wijziging niet aanvaardbaar, doch meende een suggestie te kunnen doen welke de bezwaren onderving. Op een later tijdstip werd deze suggestie door een andere vervangen. Van beide was het essentiële punt, dat voor de theologische faculteiten artikel 16, lid 2, van het ontwerpwet: „De bepalingen van hoofdstuk I regelen het openbaar onderwijs en zijn voor het bijzonder onderwijs voorwaarden voor erkenning en bekostiging, waaraan dit ter waarborging van de deugdelijkheid ten minste moet vol3183

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

VU-Blad | 252 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 239

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

VU-Blad | 252 Pagina's