GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 76

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 76

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

overgestelde is immers, zoals nader zal blijken, de bedoeling.

2. De

,,100%-hekostigingsregeling"

Zowel de universiteit als de Vereniging hebben het daar wat moeilijk mee. In de universiteit zien velen hierachter de ,,sluipende centralisatie" opdoemen; in de kringen van Vereniging en Landelijke Organisatie vraagt men zich af, waartoe men zich thans nog zal inspannen om gelden voor de V.U. bijeen te brengen, en zo men dit al gedaan heeft, waarvoor deze gelden dan worden besteed. Al weet niemand het antwoord op de vraag, wat wij zouden moeten doen als wij de 100%-regeling niet kregen, toch zijn deze vragen en twijfels wel begrijpelijk. Voor wat de universiteit betreft, zijn twee opmerkingen te maken. Ten eerste: de principiële beslissing valt niet in 1970, bij de afronding van de subsidieregeling tot 100%, maar viel in 1947, toen subsidie werd aanvaard. Ten tweede: of en in hoeverrre de centralisatie-tendens zich zal manifesteren zal moeten blijken bij de uitvoering van de wettelijke 100%-subsidieregeling, en vooral met betrekking tot het onlangs ingediende wetsontwerp universitaire bestuurshervorming 1970. Aan dit laatste wetsontwerp zijn, zoals bekend, voorafgegaan de ,,nota bestuurshervorming universiteiten en hogescholen" van 27 juni 1969 (in de wandeling de ,,nota Veringa" genoemd) en het ,,voorontwerp van een wet universitaire bestuurshervorming 1970". Ten aanzien van beide stukken hebben directeuren van de V.U. zich positief, doch kritisch opgesteld. Positief, omdat het voor een ieder duidelijk moet zijn, dat de minister er niet aan ontkomt, bepaalde maatregelen te nemen; kritisch omdat zij het onjuist achten dat een bepaalde bestuursvorm aan de V.U. zou worden opgelegd. Ten opzichte van de nota-Veringa zijn deze gedachten geformuleerd in een brief van directeuren aan de vaste commissie voor onderwijs en wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 oktober 1969 (gepubliceerd in Ad Valvas van 31 oktober 1969 (17e jaargang no. 9 ) ) . In dezelfde geest is door de V.U. en de andere bijzondere universiteiten en hogescholen gereageerd op het meergenoemde voorontwerp, met het gevolg

10

dat het thans ingediende wetsontwerp in dit opzicht in belangrijke mate van het voorontwerp verschilt. Om deze reden ook dient de oordeelsvorming omtrent de bestuurlijke herstructurering, zoals deze binnen de stuurgroep op gang is gebracht, te worden afgerond. Dit wat de universiteit betreft. Voor wat de Vereniging betreft moge allereerst worden gewezen op de ,,bijzondere taken", zoals deze in het V.U.blad van maart 1969 zijn uiteengezet. Zonder aan andere activiteiten tekort te doen, mag hier toch wel in het bijzonder melding worden gemaakt van de hulp, geboden aan de Université Libre du Congo, bij het oprichten van een medische faculteit aldaar, waarin de V.U. uit de opbrengst van de busjes van Vrouwen V.U.-Hulp een bedrag van circa ƒ 330.000,— heeft gestoken. Om meer dan één reden is dit bedrag goed besteed. Allereerst natuurlijk vanwege het doel. Daarnaast vanwege het z.g. ,,vliegwieleffect": zijn dergelijke activiteiten eenmaal in gang gezet, dan kan de voortzetting met behulp van andere fondsen voor ontwikkelingshulp bestemd, worden gefinancierd. Het effect van de initiële financiering met een relatief klein bedrag, kan op deze wijze bijzonder groot zijn. Het ligt voor de hand dat de V.U. vanuit haar doelstelling nog veel meer van dergelijke taken ter hand gaat nemen. Wij komen hiermee op een volgend aspect dat zich wat moeilijker laat omschrijven, en dat wij zouden willen aanduiden als:

3. Het karakter van de V.U. Met opzet is hier het woord ,,handhaven" achterwege gelaten. Velen zien dit niet als een statisch, maar als een dynamisch gegeven, een dynamiek die ook in de nieuwe grondslagformulering aanwezig is. In deze visie gaat het niet primair om de engere taak die de Vereniging heeft om erop toe te zien dat de V.U. haar karakter van reformatorische universiteit behoudt. Zeker, in welke nieuwe bestuursstructuur dan ook, zal de Vereniging naast haar inbreng in de bestuursorganen (in het bijzonder de universiteitsraad) de belangrijkste benoemingen, zoals die van hoogleraren, lectoren en andere universitaire medewerkers op hoge, speciaal op leidinggevende posten, moeten bekrachtigen. Dit alles dient

om de juiste bemanning op het schip te krijgen. De taak van de Vereniging gaat een veel ruimer gebied bestrijken, waarbij het van het grootste belang is of men erin zal slagen, gezamenlijk de juiste koers uit te zetten. Daaraan zullen met name de nieuwe besturen en van de universiteit en van de Vereniging, de handen vol hebben. In deze visie past een partnership tussen universiteit en Vereniging, waarbij — zoals reeds eerder opgemerkt — de doelstelling van de universiteit aan de grondslag van de Vereniging wordt gerelateerd. In dit verband moeten in ieder geval twee woorden vallen: openheid en maatschappij-gerichtheid, en dat geldt dan voor universiteit en Vereniging beide. De wil is er (zie de V.U.-dag van 14 februari jl.) en een begin van uitvoering eveneens (zie b.v. de beide open dagen, georganiseerd door de theologische faculteit). Een voortzetting van de reeks regionale bijeenkomsten van leden van de Vereniging met medewerkers van de universiteit — en met studenten — ligt voor de hand. Maar er is meer nodig. In zijn academisch proefschrift „De Gereformeerden en de Vrije Universiteit" toont dr. J. van der Zouwen op pag. 48 aan, dat de invloed van de leden van de Vereniging op het beleid van universiteit en Vereniging gering is. De jaarvergadering (de gelegenheid om formeel deze invloed uit te oefenen) wordt door enkele procenten van het aantal leden bezocht, en biedt bovendien weinig gelegenheid om jaarstukken en beleidspunten grondig uit te diepen. Een begin om hierin verbetering te brengen, is inmiddels gemaakt met de instelling van de Raad van Bijstand eind 1967. Voorstellen zijn te verwachten, deze Raad uit te bouwen tot een verenigingsraad, die de controlefuncties van de algemene ledenvergadering kan overnemen, zodat deze laatste meer gelegenheid krijgt, zich over belangrijke beleidspunten uit te spreken. Op deze wijze tekent zich, als tegenhanger van de bestuurlijke herstructurering van de universiteit, eea herstructurering van de Vereniging af. Dit alles met de bedoeling de banden tussen universiteit en Vereniging niet te slaken, maar deze integendeel nauwer aan te halen, zij het vanuit een totaal nieuwe opstelling.

J. W. Ubbink

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 76

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's