GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1972 - pagina 20

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1972 - pagina 20

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

magazine

ons land: aan de ene kant geven en lenen we met een royaal (?) gebaar financiële middelen (slechts een gedeelte hiervan is te beschouwen als echte ontwikkelingshulp) ter waarde van 1,42% van het nationaal produkt - het hoogste percentage van alle rijke landen - aan de andere kant blijven we ons verschuilen achter de hoge EEG-invoerrechten m.n. voor landbouwprodukten uit de arme landen. Het is duidelijk dat dit laatste niet alleen een financieel maar ook een sociaal en politiek vraagstuk is. Geldgebrek is dus maar één kant van de ontwikkelingszaak. Laten we nu ondanks dat eens nagaan hoe een arm land aan meer geld kan komen om zijn ontwikkelingsplannen uit te voeren. Er zijn in grote lijnen twee manieren te onderscheiden om aan geld te komen: 1. door direkte financiële hulp. Dit is mogelijk in verschillende vormen, zoals schenkingen, leningen, buitenlandse investeringen e.d. Het blijkt echter dat de laatste jaren de bereidheid om de arme landen op deze wijze te helpen afneemt. Daarbij komt nog een veel ernstiger ontwikkeling, nl. de schuldenlast van de arme landen neemt voortdurend toe, waardoor een steeds groter deel van de financiële hulp gebruikt moet worden om oude schulden af te lossen. Zo is het totale bedrag aan leningen dat de ontwikkelingslanden moeten terugbetalen van 1965 tot 1970 opgelopen van 30 miljard tot 60 miljard dollar; een verdubbeling in 5 jaar. 2. door wat men zou kunnen noemen 'indirekte hulp'. Hierbij maakt men het mogelijk dat de ontwikkelingslanden het benodigde geld zelf verdienen met hun buitenlandse handel. Wat de omvang betreft heeft deze sector bovendien een aanzienlijk grotere betekenis dan de hulpverlening.

Grondstoffen Veel arme landen exporteren grondstoffen naar de rijke landen. Nu hebben we in de rijke landen eigenlijk steeds minder van die grondstoffen nodig (relatief)- Dat komt door de technische ontwikkeling: er wordt b.v. synthetisch rubber uitgevonden, of katoen wordt vervangen door nylon. Een gevolg is dat de prijzen van grondstoffen relatief steeds dalen ten opzichte van de prijzen van de industrieprodukten, waardoor de handelspositie van de ontwikkelingslanden steeds ongunstiger wordt. Bovendien worden de grondstoffenprijzen op de wereldmarkt voortdurend gekenmerkt door geweldige schommelingen, zodat de exportopbrengsten van de ontwikkelingslanden zeer wisselvallig zijn. Om hier verandering in te 18

brengen zijn er voor een paar grondstoffen internationale afspraken over de produktie en de prijzen gemaakt. Zo is er b.v. een suikerovereenkomst die de suikerprijs binnen bepaalde marges probeert te stabiliseren. (Op de wereldmarkt tussen de 15 en 30 cent per kilo.) De EEG doet hier niet aan mee ter bescherming van de afzet van onze eigen suikerproducenten en dumpt zelfs jaarlijks 1 miljoen ton aan overschotten! Een andere, vooralsnog kleine maar steeds belangrijker wordende sector van de export uit ontwikkelingslanden is de handel in fabrikaten of industrieprodukten. Om nu vooral de opbrengsten van de handel in deze fabrikaten te vergroten voor de arme landen, hebben de rijke landen besloten de invoerrechten op deze produkten uit de ontwikkelingslanden af te schaffen of te verlagen. De verlagingen zijn vervat in een zgn. systeem van algemene tariefpreferenties. Voor Nederland gebeurt dit binnen de EEG.

Algemene preferenties Preferentiële tarieven of voorkeursrechten

zijn invoerrechten die gelden voor produkten uit bepaalde landen (en dus niet voor alle landen) die worden ingevoerd in het preferenties verlenende land. Die 'bepaalde landen' zijn in dit geval 91 ontwikkelingslanden, de zgn. 'Groep van 77'. Een voorbeeld: als de EEG lederwaren invoert uit Ghana (lid van de Groep van 77), dan worden daar geen invoerrechten op geheven (preferentieel tarief = 0), terwijl wanneer dezelfde lederwaren uit Amerika zouden komen, er wel invoerrechten betaald dienen te worden. De preferenties gelden vooral voor fabrikaten, terwijl ook sommige verwerkte landbouwprodukten er onder vallen. Grondstoffen vallen buiten de regeling, het grootste deel daarvan, met uitzondering van de landbouwprodukten die onder het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid van de EEG vallen, komt echter al rechtenvrij binnen. Reeds in 1958 begon in de internationale organisaties die zich met de handel bezig hielden het besef te groeien, dat de ontwikkelingslanden veel meer zouden kunnen verdienen met hun handel als de rijke landen

DE OPLOSSING

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's

VU Magazine 1972 - pagina 20

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's