GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1973 - pagina 22

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1973 - pagina 22

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

niet betekent, dat alles wat je nodig hebt vanzelf naar je toekomt, maar dat je ervoor 'in de benen' zult moeten komen en dat er ook dan nog veel dingen onbereikbaar blijven, werd hem gesuggereerd, dat mensen die alles maar op de lieve Heer laten aankomen, in blind vertrouwen, 'blij en gelukkig zullen worden. Dergelijke beïnvloeding kan niet anders dan schade betekenen voor de ontplooiing van de menselijke persoon en zij schept karikaturale godsbeelden en geloofsvoorstellingen, die moeilijk door waarheid te vervangen zijn. Uit het verwijt, dat veel godsdienstige opvoeding in het verleden geleden heeft aan 'een te vroeg en een te veel', behoeft overigens niet de lering getrokken worden, dat we er wat later mee moeten beginnen en wat minder aan moeten doen. Het gaat niet om een 'te vroeg en te veel' in kwantitatieve zin (al kan een mens ook godsdienstig wel overvoed wor-

leeftijd ook het bijbelverhaal als een sprookje gehoord wordt. Daar hoeven we geen bezwaar tegen te maken, als we inzien dat een sprookje iets anders is dan 'maar een sprookje' (wat ongeveer betekent: opgesierde onzin). Het sprookje is geheimzinnig en vaak diepzinnig; het geeft de mens het eerste besef, dat er in de werkelijkheid meer aan de hand kan zijn dan je op het eerste gezicht zou zeggen. De functie van de sprookjes is, dat de opgroeiende mens iets van dat besef meeneemt naar een meer realistische fase. De taak van de opvoeder zal dan vooral zijn, ervoor te zorgen dat hij de fijngevoeligheid en de mogelijkheid tot verwondering van zijn kleuterjaren niet verliest. Uitstekende voorbeelden van de wijze waarop bijbelverhalen verteld kunnen worden aan kleuters zijn te vinden in Bijbelse verhalen voorjonge kinderen van D. A. Cramer-Schaap.

Geen rook in de Kain en Abel-illustratie - van Piet Kiaasse - die voorkomt in de 'Bijbei voor de kinderen', door dr. J. L. Klink.

den), maar in kwalitatieve zin. Als deel van de opvoeding is ook godsdienstige opvoeding de hulp die een mens nodig heeft bij het vervullen van de opdrachten waarvoor hij in een bepaalde fase van de ontplooiing van zijn mens-zijn geplaatst wordt. Wat daar boven uitgaat is 'te vroeg en te veel'. Met godsdienstige informatie kan begonnen worden in de fase, waarin de mens lopend en pratend, vragend vooral, zijn wereld gaat verkennen en probeert de grenzen van zijn eerste wereldje te doorbreken. De Duitse godsdienstpedagoog Spiegel zegt in een boek over kind en bijbel dat de kleuterleeftijd dé tijd is voor de ervaring van de dieptedimensie van de werkelijkheid door gesproken taal, waarbij een duidelijke voorliefde bestaat voor de episch-vertellende taal, enigszins vereenvoudigend gezegd: de taal van het sprookje. Vanzelfsprekend is er alle kans, dat in deze 20

Het scheppingsverhaal wordt verteld als het verhaal van een waterdruppel die eerst eenzaam is in de donkere zee, waar hij zelfs zijn broertjes en zusjes niet kan zien. Maar dan klinkt 'een stem' en het wordt licht. Hij ziet de aarde ontstaan - en als een zonnestraal hem meegenomen heeft, ziet hij vanaf een wolk steeds meer wonderen beneden zich. Aan het eind van het verhaal - nadat hij overal gevraagd heeft van wie die Stem toch is hoort hij mensen 'deNaam'noemsn. Op deze wijze wordt, meen ik, aan kleuters (naar de bedoeling van het scheppingsverhaal) iets geopenbaard van het geheimenis van de werkelijkheid. 'Geopenbaard' - dat is niet, dat het geheimenis weg is, maar juist dat we gaan zien, dat het een geheimenis is, iets waarover je je verwonderen kunt, waarover je je kunt blijven verwonderen veel later, als je andere dingen leert over het ontstaan van de aarde. De kleutertijd kan getypeerd worden met

'leven in verhalen'; het ouder wordende kind begint te leven 'in geschiedenis'. Hij begint te vermoeden dat dingen en gebeurtenissen er niet 'zo maar' zijn, vanzelf en los van elkaar, maar dat er verbanden zijn en patronen, dat dingen gemaakt kunnen worden en gebeurtenissen op gang en tot stand gebracht. Dit betekent dat hij geleidelijk aan op een andere wijze met de bijbel in contact gebracht moet worden, de verhalen moeten in een verband tot hem komen, en in hun verband met de werkelijkheid en wat daarin gebeurt doorlicht worden. Dat verband is niet primair het verband van een 'dogmatisch'kader van geloofsvoorstellingen en overtuigingen, het is het verband waarin de verhalen aanvankelijk geplaatst zijn, met het oog waarop ze geschreven en gebundeld zijn. Een belangrijk deel van de verhalen hebben, in de vorm waarin ze aan ons overgeleverd zijn, tot achtergrond de ballingschap en de tijd van het herstel van Israël daarna. Het volk van de Heer moest zijn identiteit herontdekken, zicht krijgen op eigen plaats en functie. Met het oog daarop werden oude verhalen opnieuw verteld, opdat men in het verleden zichzelf zou ontdekken en de situatie, met de gevaren en mogelijkheden daarvan, zou gaan verstaan. Iets dergelijks is ook te zeggen van de verhalen in het nieuwe testament, zoals die in vier evangeliën bijeengebracht zijn. Ze zijn binnen een verband, met het oog op een historische situatie verteld en de weg naar het verhaal leidt door het landschap van de eerste verteller en de eerste hoorders. Het is duidelijk, dat van degenen die tot taak hebben, kinderen in te leiden in de bijbel, veel gevraagd wordt - veel meer kennis en wijsheid nog dan ik hiervoor aanduidde. Naast de produktie van kinderbijbels die voldoen aan pedagogische en theologische criteria zal vooral aandacht geschonken dienen te worden aan voorlichting van opvoeders ouders, onderwijzers, leiders van kinderdiensten enz. Ook op dat punt begint het één en ander op gang te komen, er is al behoorlijke literatuur voorhanden.^' Dit begin vraagt om een voortzetting en een gecoördineerde aanpak door o.a. bijbelgenootschappen, pedagogische studiecentra, theologische en pedagogische (sub)faculteiten en instanties uit de wereld van de publiciteitsmiddelen. Misschien ligt het op de weg van de bijbelgenootschappen (die door hun rapport aan de bel hebben getrokken) een initiatief te nemen. 1) Rapport van een onderzoek naar kinderbybels, uitg. Nederlands Bübelgenootschap en Katholieke Bübelstichting, 1972 2) Ik vestig aandacht op: A. B. Lam, Het gegeven woord, de bijbelse geschiedenis op de lagere school, 's Gravenhage 1968 M. W. Steenmeyer-van Ry, Godsdienstige opvoeding in deze tijd, 's Gravenhage 1969 J. L. Klink, Kind en Geloof, Bilthoven 1970 Kind en Leven, Bilthoven 1971

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's

VU Magazine 1973 - pagina 22

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's