GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1973 - pagina 90

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1973 - pagina 90

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

magazine

Refrein Sociaal beleid wordt niet geboren op het moment dat een bedrijf wordt gesloten, maar hangt af van de plaats die het in de loop der jaren in het bedrijf is gaan innemen. De onderzoekers diepen rapporten op uit de jaren 1965-'67 waarin de herstructurering van de onderneming voor het eerst ter sprake wordt gebracht. 'Het bedrijfseconomische aspect zal bij de keuze van het aantal produktieplaatsen bepalend zijn, met dien verstande dat een zeer zorgvuldig sociaal beleid hieraan gekoppeld dient te zijn', wordt dan reeds geformuleerd als een van de doelstellingen van een onderzoek dat zal worden verricht. In het VU-rapport wordt de ontwikkeling van onderzoek tot en met het besluit drie bedrijven te sluiten stap voor stap gevolgd. Dat de economie van het bedrijf in de besluitvorming voorop staat is meer dan duidelijk. Als een soort refrein komt men zinnen tegen als: 'Deze factoren hebben meer het karakter van economische dan van sociale overwegingen'; 'Het personeel wordt ( . . . ) meer als een te reorganiseren factor beschouwd dan als een groep wier belangen bij deze beslissing betrokken moeten worden', 'als algemene conclusie tot zover kan men dus stellen dat factoren ter sprake zijn geweest die direct of indirect met de economische doelstelling van de onderneming te maken hebben'. Over het sociaal beleid zijn weinig goede woorden in het rapport te vinden: 'Door dit voortdurend verschuiven van sociale overwegingen naar latere tijdstippen reduceert men het sociaal beleid tot het opvangen van sociale consequenties van economische beslissingen'; geen moment wordt gesproken over de vraag of men dit mensen, die zo lang hun steentje aan het ondernemingsdoel hebben bijgedragen' mag aandoen of wat dit voor die mensen betekent'; men gaat uit van de noodzaak een gedeelte van de produktie af te stoten en kent aan de sociale aspecten slechts een rol toe als het gaat om de keuze van de vestigingsplaatsen'. Wanneer dan tenslotte het totale beleid van Thomassen & Drijver-Verblifa wordt gewogen, is het niet verwonderlijk dat wordt vastgesteld dat het economische belang daarin een dominerende plaats inneemt. Een afdeling sociale zaken neemt een positie in die ondergeschikt is aan het totale beleid. Ze 'beweegt zich meer op het niveau van een afdeling onderhoud inventaris dan op het niveau beleidsbepaling. Haar bijdrage is ondergeschikt als het gaat om een waarden-bepaling. Er wordt verwacht van deze afdeling dat ze akkoord is met de doelstelling die gericht is op een zo groot mogelijk inkomen van de onderneming en draagt slechts de middelen aan om deze doelstelling te bereiken', zo 34

wordt geconcludeerd. Ter illustratie wordt daaraan toegevoegd dat wanneer een 'democratische sfeer' nodig is om een zo groot mogelijk rendement te krijgen van de arbeid, dan moet de afdeling sociale zaken zich daarvoor inzetten. Inbreng van de werknemers is van harte welkom wanneer die leidt tot handhaving of vergroting van de produktie. Wanneer het gaat om het afstoten van een deel van de produktie omdat geen resultaat meer te verwachten valt, dan worden de werknemers in de beslissing daarover niet betrokken. 'Hier komt sterk naar voren dat de inbreng van werknemers niet wordt gewaardeerd vanuit de werkelijke bijdrage die zij kunnen leveren bij beslissingen over het af-

stoten van produktie'. Blijkbaar is het de bedoeling een gevoel van betrokkenheid aan te kweken om werknemers te motiveren tot een maximale inzet, aldus het rapport.

Deskundig Drs. Walravens antwoordt op een vraag naar wat hem bij zijn onderzoek naar 'de zaak' Thomassen & Drijver-Verblifa het meest

heeft getroffen, dat het management de opvatting koestert, dat de werknemers zelf niet in staat moeten worden geacht om enige inbreng te hebben. 'De hele planning van zo'n sluiting wordt via de deskundigheid gespeeld. Niet onderkend wordt, dat deskundigheid maar een hulpmiddel zou moeten zijn om de verschillende belangen van mensen zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen. Dat accent op deskundigheid heeft tot gevolg dat de werknemers eigenlijk worden beschouwd als een groep mensen die zich aan de onderneming verhuurt. Nog nergens heb ik zo duidelijk gezien hoe zowel het management van de onderneming als de vakbonden zich opwerpen als de deskundige vertegenwoordigers. Wanneer tegenover de vakbond werd geopperd bijvoorbeeld de centrale ondernemingsraad erbij te betrekken, dan werd gezegd: niet nodig, wij zijn de vertegenwoordiger. Belast de mensen niet met informatie waarmee ze niets kunnen aanvangen. Voor mij was zeer belangrijk, dat zo duidelijk naar voren kwam dat men geen enkel zicht had op het feit dat er zoveel verschillende groepen en belangen bestaan binnen een onderneming. Sinds 1969 is daarin wel enige verandering gekomen. De vakbond is zich bijvoorbeeld veel meer met het bedrijvenwerkgaan bezighouden'. Gebeurtenissen als die in Krommenie (Enka in Breda is een ander voorbeeld) zullen er, volgens drs. Walravens stellig toe leiden dat de werknemers die erbij betrokken zijn geweest zich meer van hun situatie bewust zullen zijn dan zij ooit zouden kunnen opsteken van welke vormingscursus dan ook. 'De mensen die bij acties betrokken zijn geweest, sluitingen of zoals in het geval van Enka, bezettingen hebben meegemaakt worden op een wel heel scherpe manier geconfronteerd met de vraag: wat betekent bedrijfstrouw en interesse in de zaak, wanneerje niet tegelijkertijd een stem hebt in de besluitvorming. Als ik door een bedrijf loop kan ik constateren hoe geïnteresseerd grote groepen werknemers zijn, vooral de mensen die er wat langer werken. Die hebhen vakbekwaamheid opgebouwd en hun zorg en interesse is groot. Logisch zou zijn wanneer dat zou worden gehonoreerd met meepraten in de besluitvorming over de belangrijke zaken in het bedrijf die per slot van rekening hun leven meebepalen. Het tegenstrijdige in ons systeem is, dat daarvan geen sprake is. Wanneer nu een bedrijf met werkoverleg begint, is de interesse daarvoor niet zo groot. Dat lijkt vreemder dan het is. Men leidt daaruit wel af dat de mensen apathisch en ongeïnteresseerd zijn. Naar mijn idee is het juist omgekeerd: omdat ze zo geïnteresseerd zijn in het bedrijf en over het algemeen precies weten hoe de vork in de steel zit, heeft men er weinig zin in alleen te praten over ondergeschikte onderwerpjes. Men heeft heel goed in de gaten dat dat meestal neerkomt op zoethouderij, waarbij het mogelijk is datje als werknemer maanden lang meepraat over hoe je het best een machine bedient, of een produkt verfijnt terwijl dan plotseling op een morgen blijkt dat de machines worden verplaatst'.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's

VU Magazine 1973 - pagina 90

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's