GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 270

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 270

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

dig zouden vinden. Gelukkig heeft de koningin niet, althans niet in het openbaar, laten weten, wat zij onder 'op korte termijn' verstaat... Zeker nu kan de vraag rijzen, waarom (in)formateurs zo hardnekkig streven naar de totstandkoming van bindende regeerakkoorden. De politieke situatie is nogal duidelijk. De beoogde coalitiepartners, CDA en W D , kennen elkaar, koesteren een redelijke mate van vertrouwen jegens elkaar en bezitten de politieke wil, het met elkaar opnieuw te proberen. Toch begint ook deze formatie weer bij het bekende begin: de totstandkoming van een regeerakkoord. De Koning had, dat moet worden gezegd, weinig keus. In zijn advies aan de koningin had Nijpels zich voor ,,een duidelijk regeerakkoord" uitgesproken. En van Lubbers was al eerder bekend dat ook hij voordelen in een regeerakkoord ziet. Aanbidders En zo wordt de lijn voortgezet, die de kabinetsformatie al sinds jaar en dag beheerst en oprekt. Drees bediende zich in de jaren vijftig van het regeerakkoord om onwillige partijen samen te smeden, maar hij deed het niet van harte. "Persoonlijk ben ik, zoals ik herhaaldelijk heb doen uitkomen, geen voorstander van uitvoerige programs, die met de fracties besproken worden.". Na Drees kreeg de cultus van het regeerakkoord in snel tempo steeds meer aanbidders. P. F. Maas: "De periode 1959-1973 wordt (...) gekenmerkt door een verder toenemende bemoeiing van fractievoorzitters en vooral fracties met het formatiegebeuren. In 1959 werd nog volstaan met een zekere mate van overeenstemming tussen de fractievoorzitters, met name omdat samenwerking met de VVD alleen in een extraparlementair kabinet mogelijk werd geacht. In 1963, 1965, 1967 en 1971 daarentegen traden de ministers tot het kabinet toe op basis van een regeerakkoord tussen de (in)formateur en de fractievoorzitters. De omvang van de afspraken over het regeringsprogram is in deze jaren steeds verder toegenomen, hetgeen in 1971 leidde tot een gedetailleerd regeerakkoord en talloze "werkafspraken" voor de ministers en voor de fractievoorzitters. De zelfstandigheid van de minister in het bepalen van zijn beleid wordt hierdoor aangetast, hetgeen vanuit een dualistisch standpunt bezien als onwenselijk kan worden beschouwd. Deze tendens heeft zich bij de formaties van 1977 en 1981 verder voortgezet, waarbij tevens de fracties een belangrijke rol zijn gaan spelen. De vermeende noodzaak tot gedetailleerde afspraken tussen (in)formateur en fractievoorzitters en de toenemende betrokkenheid van de fracties (...) hebben het forma-

244

ten van de langste kabinetsformaties uit de geschiedenis was die uit 1977. Formateur Den Uyl en verder van links naar rechts Terlouw (D66), Van Thijn (PvdA) en Van Agt (CDA) maken zich nu nog vrolijk, maar het lachen zou de PvdA-onderhandelaars snel vergaan tieverloop sterk vertraagd. Daarnaast heeft deze werkwijze geenszins duurzaamheid of stabiliteit voor de aldus gevormde kabinetten meegebracht. Integendeel: de kabinetten-Cals en -Biesheuvel kwamen reeds na een jaar ten val en het kabinet-Marijnen wist niet langer dan twee jaar homogeen te blijven." Aldus Maas in 1982. Vandaag kunnen wij aan zijn lijstje ook het tweede kabinet-Van Agt (1981-1982) toevoegen. Verklaringen Op zich is de hang naar een regeerakkoord dat kabinet en regeringspartijen bindt niet volstrekt onverklaarbaar. Vooral het feit dat ons politiek stelsel een veelpartijenstelsel is, ligt aan de behoefte aan regeerakkoorden ten grondslag. Geen enkele partij heeft de absolute meerderheid in het parlement. Wil men toch — wat in dit land goed gebruik is — streven naar kabinetten die op een kamermeerderheid steunen, dan is coalitievorming nodig en zullen tegenstellingen tussen de partijen die gaan samenwerken tijdig moeten worden erkend en overwonnen. R. J. Hoekstra, onlangs benoemd tot secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken, heeft enkele jaren geleden een opsomming gegeven van nog een aantal andere factoren, waaruit de behoefte aan akkoorden voortkomt: a. de toegenomen omvang van het overheidsoptreden; b. de verminderde mogelijkheden van de vertegenwoordigende lichamen, het bestuur te controleren; c. de toegenomen betrokkenheid van de politieke partijen, als bewakers van 'hun' vertegenwoordigers en bestuurders, en andere belangengroepen bij de totstandkoming van kabinetten; d. de toegenomen behoefte/noodzaak van het bestuur, zich ook te legitimeren jegens

de maatschappij (politieke partijen en belangengroepen). Maar toch, in hoeverre wordt wind nagejaagd, schijnzekerheid gezocht, wanneer telkens opnieuw de rijstebrijberg van geschilpunten wordt doorgewerkt? Voor de levensduur van kabinetten maakt het weinig verschil, leerde Maas ons al. En voor de inhoud van het regeringsbeleid of de samenstelling van het kabinet? Hoeveel doet het daar toe? Misschien moet het antwoord luiden: weinig. Bekend is de uitspraak van Den Uyl in zijn rede De smalle marge van democratische politiek (1970): "Zeker in een hoogontwikkelde samenleving zijn abrupte beleidsveranderingen niet mogelijk. Men kan niet van het ene jaar op het andere de belastingdruk met 3 % van het nationaal inkomen opvoeren. Men kan evenmin van de ene dag op de andere bestuursstructuren grondig omvormen." Vier jaar daarvóór, in 1966, had het GPVKamerlid Jongeling zich in de Tweede Kamer op vergelijkbare wijze uitgelaten: ,,Er verandert niet zoveel bij Nederlandse kabinetsformaties, minder dan wij onszelf wel eens wijsmaken en minder ook dan in de politieke debatten wordt beweerd." Doodssteek Niet alleen maakt men zich dus, zo te zien, zeer druk om weinig (wat op een andere manier wellicht beter kan worden geregeld, ik kom daarop nog terug), bovendien wordt met het streven naar regeerakkoorden voorbijgegaan aan allerlei bezwaren, die ertegen kunnen worden ingebracht. De vertragende invloed op het formatieverloop is al genoemd. Maar er is meer. Op een discussie-avond in de Amsterdamse Nieuwe Kerk, in juni 1985, stelde PvdA-leider Den Uyl: ,,Het grote ongerief zit in het misbruik dat de regering maakt van een bestaande machtssituatie en de manier waar-

VU-MAGAZiNE - JULI/AUGUSTUS 1986

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 270

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's