GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1989 - pagina 119

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1989 - pagina 119

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

en daar ook. En in zulke passages vertoont hij enige overeenkomst met de man in het park, die op zijn sinaasappelkist het apathisch voortschuifelend voetvolk vloekend tot bekeren maant.

D

e verdediging van de poëzie, daarom is het Ten Berge blijkens de titel te doen. Maar waaróm eigenlijk, waar hij in het begin van zijn gelijknamige voordracht zelf al stelt dat de poëzie als zodanig niet behoeft te worden verdedigd, en hij, even verderop, bovendien blijkt in te stemmen met de gedachte dat de poëzie sinds de vorige eeuw geen rechtvaardiging buiten zichzelf meer van node heeft? Het blijkt niet de enige tweeslachtigheid in Ten Berge's betoog. Een andere ambivalentie ligt besloten in zijn innerlijke tweestrijd tussen een vaker geuite afkeer van publiciteit en populariteit, en een desondanks steeds weer de kop opstekende rancune vanwege de publieke miskenning van de poëzie, niet in de laatste plaats ook van de zijne. Dat Ten Berge te boek staat als 'ontoegankelijk' dichter kan daarmee te maken hebben, evenals het fiasco van het destijds door hem opgezette hteraire tijdschrift Raster, dat - overigens ten onrechte - in de kritiek

VU-MAGAZINE—MAART 1989

bespot en weggehoond werd. Wellicht dat daardoor zoveel wrok meeklinkt in dit essay van Ten Berge die al in 1964 de versregels schreef: de dichter dient j regelmatig gekookt / als vuile was, j hetfilosofies ei. Ten Berge lijkt zich in zijn essay behoorlijk verwant te voelen met de "verdorven dichters" en hun "nutteloze dichtkunst". En hij citeert dan ook tal van anderen die hem als 'apologeten van de poëzie' zijn voorgegaan. Zoals Sir Philip Sidney die al in 1580 doorzag dat met name de wijsgeer van nature een vijand van de dichter is. Maar de filosoof niet alleen; ook van de zijde van andersoortige geleerden, hele en halve intellectuelen, kerkleiders en politici hadden de dichters in het verleden heel wat te duchten. Poëzie, stelt Ten Berge, is "de enige kunst die zich - althans in Europa vanaf de zesde eeuw voor Christus tegen de ondermijning van haar bestaansrecht heeft moeten verweren." Een vrijwel onafgebroken reeks aanvallen heeft de dichtkunst sindsdien moeten doorstaan. Want zelfs in de vorige eeuw meende bijvoorbeeld Thomas Love Peacock nog, dat "een dichter in onze tijd een halve barbaar in een geciviliseerde gemeenschap is"; een aantijging die de Britse dichter Percy Bysshe Shelley ertoe

aanzette een driedelige verdediging van de poëzie te schrijven. Shelley's verdinkingsdood in 1822 - hij was toen nog geen dertig jaar oud -- verhinderde de voltooiing van dit plan op een moment dat alleen het eerste deel - Defence getiteld - gereed was.

V

ijf eeuwen eerder had de Italiaanse schrijver Boccaccio een soortgelijke onderneming gewaagd. Vier soorten vijanden van de poëzie onderscheidde deze in zijn rond 1360 voltooide

Dichters vormen geen enkel gevaar voor de samenleving, niet voor de staatsveiligheid, en zéker niet voor de wetenschap. 'Genealogie van de Heidense Goden': "de horde van onwetenden"; "de domme wijsneuzen die aan ahes hebben geroken, maar van niets het fijne weten"; "de juristen in al hun geledingen"; en "de erudiete criticasters, in het bijzonder zij die tot het gewijde huis van de filosofie behoren". In het kader van de duurzame vete tussen wetenschap en poëzie, is met name de felle, flamboyant geschreven, uitval naar de destijds zeer invloedrijke wijsgeren interessant. "Samenzweerders tegen alle hoge kunsten" noemt Boccaccio ze onder meer. En het vervolg van zijn typering trekt Ten Berge met merkbare wraaklust door naar het heden. "De intellectuele glamour-boy verkeert nog steeds onder ons", schrijft de laatste. "In verschillende gedaanten nemen we hem waar: in dag- en weekbladpers, maar het indringendst op de beeldbuis waar hij te pas en te onpas als televisieprofessor de anti-cultuursnob uithangt en de publieke opinie met zijn snaakse of smakeloze platitudes bewerkt." De verwijten die deze "academische ijdeltuiten", blijkens de 'Genealogie' van Boccaccio, aan het adres van de poëzie en hun dichters richten, hebben zich door de eeuwen heen hardnekkig weten te handhaven, aldus Ten Berge. Zo heet poëzie "een nut29

Dick Hillenius: 'Gebrekkig functionerende tussenschotten in de hersens.' Foto Kees C. Keuch - AVC/VU

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1989 - pagina 119

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

VU-Magazine | 484 Pagina's