GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1989 - pagina 437

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1989 - pagina 437

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Samenstelling: Gert J. Peelen

Hallo!

moeten tegengaan, aldus de hoogleraar. Zelf houdt Schoute zich bezig met het ontwerpen van robuuste regelmechanismen: de HaarlemmeroUe die communicatieve 'congestie' moet voorkomen. Pure noodzaak, vindt hij, omdat telecommunicatie in de nabije toekomst zal uitgroeien tot één van de belangrijkste pijlers van de Europese economie. Want 't allerergste is toch wel: met zo'n extra spriet op de auto in defilegeraken en dan ook nog eens "er zijn nog twaalf wachtenden voor u" te horen krijgen.

We communiceren wat af tegenwoordig. En allemaal per telefoon. Als die oude Bell dat nog eens had mogen meemaken. Contacten Het hemd is nader dan de in de werk- en privésfeer rok; een basisprincipe verlopen tegenwoordig nog vrijwel uitsluitend via de telefoon. Voor elk vermaak is wel een 06-lijn te bedenken. Computers houden elkaar telefonisch op de hoogte. En ook het toenemende faxverkeer is op het telefoonnet aangewezen. Al dat gedoe moet zich dus door één en dezelfde dunne draad wurmen. Dat móet mis gaan. En jawel, steeds vaker komen we lijnen en toestellen tekort, alle telefoonwinkels, glasvezelkabels en automatische antwoordapparaten ten spijt. Minder bellen lijkt de meest voor de hand liggende oplossing. Maar dat is al te simpel, vindt prof.dr. Schoute, hoogleraar Datacommunicatie aan de TU-Delft. Dat die telefoonkabels onder de grond liggen, stelt hij in zijn intreerede, wil nog niet zeggen dat we de kop straffeloos in het zand kunnen steken. Wiskundige modellen en een legertje telecommunicatie-ingenieurs zullen filevorming en overbelasting Illustratie Aad Meijer in het telefoonverkeer

Schuim

38

waarmee de wereld van ondernemers en bedrijfsleven zich drijvend weet te houden. Zou je denken. Maar niets is minder waar: financiële beloningen kunnen de gemiddelde manager het schuim op de hppen brengen en een averechts effect bewerkstelligen. Dat blijkt uit het proefschrift van ^.P. Wit waarop deze sociaal-culturele wetenschapper onlangs te Groningen promoveerde. Wit wilde wel eens weten wat er gebeurt wanneer je een groepje ondernemers laat kiezen tussen idealistisch groepsbelang en gezond eigenbelang, en de uitkomst daarvan vergelijkt met wat gewone mensen - bijvoorbeeld studenten - in zo'n geval doen. Voor die keus laat Wit de term 'sociaal

dilemma' aanrukken. En niet zonder nadruk stelt hij ten overvloede vast dat het najagen van eigenbelang de verwezenlijking van gemeenschappelijke groepsdoelstellingen in gevaar brengt. Geen wonder dus dat niemand van Wits conclusies achterover zal vallen, met uitzondering dan van die over het averechts effect van financiële sancties. Wit ondervond dat dergelijke sancties als middelen om het gedrag - in dit verband inzake het milieu - van ondernemers te beïnvloeden, het tegengestelde teweeg brengen. Fikse belastingen als straf, of dito subsidies als beloning, bleken slechts van de wal in de sloot te helpen. Ze worden, verklaart Wit, geassocieerd met een be-

moeizuchtige en spilzieke overheid. En daar houden ondernemers - individuaHsten die ze zijn - dus niet van. De studenten die als controlegroep fungeerden, wel. Maar die hebben de vraag misschien wel eerst in de groep gegooid.

Diagnose Niet feitenkennis en zuiver waarnemen bepalen de kwaliteit van een diagnose, maar intuïtie en een door ervaring gerijpte klinische blik. Dat geldt primair voor neurologen, maar waarschijnlijk ook voor andersoortige artsen. Belangrijkste conclusie uit het proefschrift waarop /. W. Snoek - zelf neuroloog; vandaar - eind sep-

tember in Groningen tot doctor in de geneeskunde promoveerde. Snoek liet een aantal aankomende, gevorderde, en zeer ervaren neurologen hardop redeneren, om vast te stellen hoe zij in de spreekkamer tot een diagnose komen. Terwijl ervaren proefpersonen aan één bhk genoeg hadden om zich een vergelijkbaar ziektebeeld te herinneren en zo in een oogwenk op het juiste spoor geraakten, moesten beginners eerst alle ezelsbruggen en boekenwijsheid overhoop halen, om na veel omzwervingen alsnog de plank mis te slaan. Snoek maakt zich zelfs een beetje boos. Te lang is de klinische blik van herkenning en intuïtie afgedaan als irrationeel, zegt hij. Ten onrechte denkt men nu de opleiding van artsen te kunnen bekorten door studenten het diagnostiseren via simulaties bij te brengen. Het is net als met schaken, meent de promovendus: uiteindelijk moet de computer het daarin toch afleggen tegen de ervaren, intuïtief manoeuvrerende mens. Het heeft er even op geleken dat de computer ook het stellen van de diagnose van de arts zou gaan overnemen. Een heel leger aan medische informatici was daartoe inmiddels al in opleiding. Die kunnen - intuïtief of niet - nu dus maar beter overstappen en een écht vak gaan leren.

Profiteurs De dokter moet op z'n woorden passen; vooral in Groningen, want daar blijven we nog even. Naast het hardop redeneren van neurologen wordt daar nu ook het spraakgebruik van huisartsen nauwlettend in de gaten gehouden, in dit VU-MAGAZINE—NOVEMBER 19

-NOVEMBER 1989

geval doorfilosofen.Twee van die wijsgeren, Annemarie Mol en Peter van Lieshout, hebben ten behoeve van een gezamenlijke dissertatie vastgesteld dat hedendaagse dokters anders praten dan hun voorgangers van vier decennia geleden. De stereotype arts was eindjaren veertig een deftige baas in sleetse pofbroek, die aan huis kwam en die niet slechts medische bijstand bood, maar bovendien waar nodig de moraliserende vinger hief: wie zonder scheurende hoest of hoge koorts zijn hulp inriep heette al gauw een profiteur en was van a-sociale herkomst. Dat veranderde in de jaren vijftig: dezelfde ingebeelde zieke bleek ineens een affectief verwaarloosde neuroticus. De maatschappij kreeg plots de schuld, in plaats van de patiënt in kwestie. In het veriengde daarvan werd in de jaren zestig het genezen van afzonderlijke patiënten gezien als het bestrijden van symptomen; eerst moest de maatschappij veranderd. Maar in de jaren zeventig keerde het gezonde inzicht terug dat de patiënten zelf kunnen bepalen of zij problemen hebben dan wel hulp behoeven. Moderne artsen gaan er nu van uit dat patiënten best zelf verantwoordelijkheden kunnen dragen. Maar dat is volgens de Groningsefilosofenwéér niet goed: het legt patiënten de plicht op voor zichzelf te zorgen. Mag dat dan niet? Bedoelen zij daarmee dat het dus tóch om a-sociale profiteurs gaat?

Medicijn Gemiddeld vergt het twaalf tot veertien jaar en

circa tweehonderdmiljoen gulden, vóór een chemische stof tot medicijn kan worden bestempeld. Die buitensporige investering is niet te wijten aan laakbare laksheid in de farmaceutische industrie, maar aan scheikundigen en de taal die zij onderling uitslaan. Dat zegt prof.dr. H.C.J. Ottenheijm die het als geen ander weten kan: hij is werknemer van Organon én sinds kort bijzonder hoogleraar in 'ontwerp en synthese van biologisch actieve verbindingen' aan de Vrije Universiteit. Sinds anderhalve eeuw vormen formules de taal die in de scheikunde wordt gebezigd. Maar, meent Ottenheijm, die taal is nu aan het eind van haar Latijn. De stoffen die hedendaagse gifmengers produceren zijn te complex om daarin te worden uitgedrukt. Steeds meer extra notaties moeten worden toegevoegd, die de zaak er niet bevattelijker op maken. Maar de grootste handicap is wel het feit dat formules alles zeggen over de structuur van een stof, maar weinig of niets over de eigenschappen daarvan. En om die laatste gaat het toch in eerste instantie in de farmacologie. Om de werking en bijwerkingen van een stof op een rij te zetten, is de computer nodig, weet Ottenheijm. Op een beeldscherm kunnen de eigenschappen van alle stoffen waaruit men een geneesmiddel zou willen samenstellen, gevisualiseerd worden. Alleen zó is een farmacochemicus in staat snel en gericht een medicijn op maat te ontwerpen. Het zou ons niets verbazen wanneer we, als gevolg van deze taairevolutie, binnenkort zelfs de bijsluiter kunnen begrijpen.

39

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1989 - pagina 437

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

VU-Magazine | 484 Pagina's