GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 410

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 410

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

ACADEIVI POËTICA

Tien jaar. Je wilde dichter zijn. I Van worden wist je toen nog niets.

Loutering Taal is onze meest trouwe bondgenoot. Wij denken in taal, spreken ons erin uit. Zonder taal is menselijk samenleven onmogelijk. Wie zich aan de taal vergrijpt, tast dus een van de meest essentiële bestaansvoorwaarden van de menselijke gemeenschap aan. Wie 'wit' zegt terwijl hij 'zwart' bedoelt, helpt op den duur het intermenselijk vertrouwen om zeep. Na de barbarij, die eindigde in 1945, leek dit definitief het geval. George Steinei beschreef achteraf hoe nazi's de taal verkrachtten om zo de mens van zijn menselijkheid te beroven. Cynisme was het gevolg. Want niemand wist meer wat er achter de woorden stak. De dichter stond onthand terzijde. "De klank is verminkt / de zin zoekgeraakt [...] - alles kapot, hemel en aarde. God / geen woord staat meer rechtop", dichtte Guillaum van der Graft. Theodor W. Adorno trok de enig juiste conclusie: poëzie na Auschwitz zou ondenkbaar zijn. En Lucebert leek de Duitse filosoof in diens opvatting te steunen met zijn beroemd geworden dichtregels: "in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand". Opmerkelijk dat juist deze 'Keizer der Vijftigers' naderhand liet zien hoe het woord zich nooit gewonnen geeft en dat taal een veerkrachtige feniks is: alleen de taal is tucht en het woord wel gewond maar ook met heimwee gehelmd is een nest is een weg een glanzende schelp of een dansende hand Na '45 werd de taal gezuiverd. Maar eigenlijk is 'zuiveren' het juiste woord niet; het laat immers zien hoe misbruikbaar een woord is, en hoe eenvoudig een term als 'etnische zuivering' ingeburgerd kan raken als synoniem voor massamoord en genocide. 'Louteren' is toepasselijker en bovendien radicaler: zuiveren doe je met een zeefje, louteren is letterlijk spelen met vuur en afwachten of wat overblijft van waarde is; alchemie dus. En dat is precies wat de dichters na '45 deden met de taal. In een recent verschenen essaybundel, getiteld 'Een huis waar alles woont', beschrijft theoloog en publicist Huub Oosterhuis deze loutering aan de hand van dichters die hem, naar eigen zeggen "leerden lopen langs de afgronden van het leven": Lucebert en Leo Vroman horen daarbij, maar ook Ernesto Cardenal, die, net als Oosterhuis zelf, het priester- en dichterschap tracht te vereenzelvigen met politiek engagement.

50

WCS SEPTEMBER I996

Zij deden wat Adorno na '45 voor onmogelijk hield: via de poëzie het woord zijn geloofwaardigheid teruggeven. Dankzij die dichters ziet Oosterhuis weer mensen die vertrouwen stellen in de taal; die, anders gezegd, "in taal zich toevertrouwen aan elkaar." De dichter Oosterhuis, die vooral bekend is als schrijver van religieuze en liturgische teksten, laat zichzelf in zijn 'vrije' - dat wil zeggen: niet-geestelijke - poëzie, bij uitstek kennen als de dichter die zich in zijn taal onbevangen aan zijn lezer toevertrouwt: Tien jaar. Je wilde dichter zijn. Van worden wist je toen nog niets. Het was een dag van vlagen zon. je vader zei: Ga op de fiets, je moeder gaf je mutsen mee en zwaaide langer dan je keek. De poëzie van Oosterhuis roept een intimiteit op die zonder rehabilitatie van de taal, na '45 ondenkbaar zou zijn geweest. Alleen daardoor is het mogelijk dat, tussen de roestvrijstalen taaivreters die in de jaren vijftig het woord namen en de mierzoete schoonschrijvers die ook na de oorlog nog dichtten alsof er niets gebeurd was, Oosterhuis zijn kwetsbaar credo kan verwoorden: Ik moet geen gedichten die iemand pijn doen

maken

iemand die van me houdt, of hield, en nog leeft poëzie mag nooit pijn doen. D. Prinsen

'Een huis waar alles woont' verscheen bij uitgeverij Balans en kost f. 35,-. Een bloemlezing uit Oosterhuis' 'vrije poëzie' verscheen in 1994 onder de titel 'De onrust van de liefde - Gedichten 1983 - 1993' bij uitgeverij de Prom.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 410

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's