GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1997 - pagina 285

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1997 - pagina 285

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

met Kohnstamm. De laatste veegde de vloer aan met de opvattingen van de Commissie-Beth, die verzuimd had te vermelden wat er moest gebeuren met hen die niet tot de beoogde intellectuele zuiverheid in staat waren. "Knechten en slaven in het diepst van hun ziel, kunnen zij aan hun lot worden overgelaten", was voor hem de consequentie van een dergelijke houding. Kohnstamm vond het vasthouden aan het traditioneel Platoonse kennisideaal conservatief en een algemeen-geldige wetenschappelijke waarheid bestond volgens hem helemaal niet - ook Kohnstamm leek hier wat bevangen door het idee van 'alles is relatief'. De veronderstelling dat er een bovenpersoonlijke waarheid kon worden verkregen, leidde volgens Kohnstamm bovendien tot hiërarchie en onderdrukking. Een waarlijk democratische maatschappij kon alleen tot wasdom komen wanneer men erkende dat alle waarheidsbenadering principieel hypothetisch was. Dit was dus waartoe de relativiteitstheorie had geleid: een schisma in het denken over de aard van de werkelijkheid. Er was een groep die meende dat de werkelijkheid essentieel mathematisch van aard is, en dat wat we waarnemen daarvan slechts een onvolkomen afbeelding is. En er was een groep die vond dat het waarnemen van de werkelijkheid, zoals de natuurkunde deed, veel meer aansloot bij het 'natuurlijke' denken. Deze tegenstelling uitte zich op tal van manieren: voor Dijksterhuis was de werkelijkheid een zich aan de menselijke geest opdringend geheel dat men aan het mathematisch denken moest onderwerpen, voor Kohnstamm was de werkelijkheid een betoverende openbaring die men met ontzag en liefde diende te analyseren. En was voor Dijksterhuis de moraal een puur intellectuele aangelegenheid hij kende aan de wiskunde een morele waarde toe omdat ze de mens verhief voor Kohnstamm was zedelijk handelen gebaseerd op het emotionele en irrationele.

Uiteindelijke werd de didactische strijd tussen Kohnstamm en Dijksterhuis in het voordeel van Kohnstamm beslecht.

hetgeen niet in de laatste plaats zijn oorzaak in de oorlog vindt. Dijksterhuis had tijdens de oorlog immers een nogal dubieuze houding ingenomen, terwijl Kohstamm na de oorlog een bijna onaantastbaar aanzien genoot. Mede door de mentaliteitsverandering die na de bevrijding op gang kwam, ontstond een klimaat waarbinnen Kohnstamm zijn rol als democratisch pedagoog kon opeisen. Dijksterhuis die zijn leven lang had gewaarschuwd voor de nivellering in een vrije democratie werd door een zuiveringscoinmissie van de Amsterdamse Universiteit veroordeeld, omdat hij tijdens de bezetting een leeropdracht had aanvaard en nooit stelling had genomen tegen de Duitsers. Hetgeen Dijksterhuis verdedigde door een appèl te doen op de morele waarde van de wiskunde. Het gaat om het intellect, niet om emoties. En omdat hij de gevolgen van een Duitse overwinning of nederlaag niet kon overzien en dus ook geen positief of negatief oordeel kon vellen, kon hij daarom geen keuze voor of tegen de Duitsers maken. Objectiviteit als hoogste vorm van zedelijkheid, was wat hij was blijven voorstaan. Breekijzer Aldus lijkt aangetoond dat de relativiteitstheorie als breekijzer voor meer democratie heeft gediend. Toch kunnen bij dit idee een paar vraagtekens geplaatst worden. Stel dat Kohnstamm helemaal niet was geboren. Of dat Einstein mesjogge was gebleken. Of dat Hitlei toch maar van een wereldoorlog had afgezien. Was dit laatste werkelijk het geval geweest, dan hadden Dijksterhuis en de zijnen de strijd waarschijnlijk gewonnen - aanvankelijk was de stemming immers pro-Platoons onderwijs. Afgezien echter van de vraag wat het feitelijk breekijzer was, is het opmerkelijk dat de kwestie nog immer springlevend is! En wel in de vorm van de kloof tussen de alfa's en de bèta's. Het interessante is bovendien dat onder bèta nu alles wordt verstaan wat met het exacte en de natuurwetenschappen te maken heeft. Voor de oorlog leek het alleen om de wiskunde te gaan. De opvattingen van de natuurkundige Kohnstamm zouden

we nu wellicht alfa-opvattingen noemen. De kloof tussen alfa en bèta bestaat uit een wederzijdse desinteresse die soms overgaat in regelrechte afkeer. Vooral onder alfa's lijkt het dédain jegens bèta's bijzonder groot. Men heeft vaak niet het flauwste begrip van de manier van denken die aan de natuurwetenschappen ten grondslag ligt, en houdt het voor iets met computers en "het vergaren van blote feiten", constateerde Rudy Kousbroek in zijn boek 'Einsteins poppenhuis'. In de inleiding van het boek 'Ongecijferdheid' van de Amerikaanse wiskundige en filosoof John Allen Paulos merkt deze op dat ongeletterdheid iets is om je zeer voor te schamen - niet weten wie Harry Mulisch is, of Beethoven, is een regelrechte schande - maar dat met 'ongecijferdheid' daarentegen 'geflirt' kan worden: "Hou op met die getallen, ik kan nog niet eens m'n huishoudboekje bijhouden." Of: "Met techniek heb ik niks, ik heb meer met mensen." hi sommige kringen spreken dergelijke uitspraken zelfs in je voordeel. Het is in dit kader opvallend dat ook iemand als Stephen Gould in de inleiding van zijn jongste boek, 'De gok van de evolutie', opmerkt dat hij tijdens het schrijven van het boek zich af en toe afvroeg of het wel gelezen zou worden, "gezien de afkeer binnen onze cultuur van alles dat riekt naar wiskunde." Dit jaar dook de discussie weer op: verplicht wiskunde-onderwijs voor alfa's! Maar is het opperen van het verplicht stellen van wiskunde-onderwijs voor alfa's niet in feite de erkenning da het onderwijs in zijn democratische opzet een beetje is doorgeschoten; wat teveel is aangepast aan de behoefte van iedereen? Wat rest is de vraag of de hernieuwde belangstelling voor verplicht wiskundeonderwijs, heeft kunnen plaatsvinden dankzij Einsteins relativiteitstheorie. Het is maar hoe je het bekijkt. En zo blijkt dan toch weer alles relatief. Naar aanleiding van: H.A. K l o m p , *De Relativiteitstheorie in Nederland - breekijzer voor democratisering in het i n t e r b e l l u m ' , Epsilon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's

VU Magazine 1997 - pagina 285

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's