Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 33
*'m.BIBLIOTHEEK VRIJE UNIVERSITEiT3 0000 00352 6047 ...
Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 31
althans wat de Sermones betreft, tot Schrijnens opvatting overhel (Vgl. mijn: De invloed van Augustinus'Bijbelstudie op zijn literatuurbeschouwing, Geref. Theol. Tijdschr. 1935, p . 385 e.v.), meen ik, dat de vraag van den oorsprong der rhetorische antithese bij Augustinus zijn aesthetische waard ...
Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 30
AANTEEKENINGEN. *) W . ScHUBART, Die Antike und die Gegenwart, in Abhandlungen und Vortrage, herausgeg. von der Bremer wissensch. Gesellsch., II, 1, 1927, p. 177. — ^) Ep. 138, 1. — ^) LiBAN, ep. 369, 9. — *) H . I. MARROU, St Augustin et la fin de la culture antique. Paris, 1938, p . 107. — =) a ...
Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 29
zelfde beschouwingen en argumenten verwachten kan. Ook Calvijn bewondert in de Schrift „meer de waardigheid der zaken dan de bekoorlijkheid der woorden", en evenals eeuwen geleden Lactantius en Hieronymus, schrijft hij de stijlloosheid der Schrift toe aan Gods voorzienigheid. ,,Want ook dit is ni ...
Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 28
den meegedeeld, ook in den schoonsten stilistischen vorm moet worden uitgedrukt. Svoboda meent") — en wie zich met de sfeer van Augustinus heeft vertrouwd gemaakt, is geneigd die meening te onderschrijven — dat de groote stilist het tricolon zoo vaak gebruikt en het kennelijk bemint '*), niet all ...
Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 27
ondergaan, in geboren worden en sterven, gebeurtenissen, die afgemeten worden naar tijdsruimten, die als de lettergrepen en de woorden van den gang dezer wereld zijn. Evenals ons gesproken woord daarheen gaat door elkaar opvolgende en dan weer verdwijnende woorden en passend en aangenaam wordt on ...
Augustinus' werk over de christelijke wetenschap - pagina 27
Tot hen, die de eerste opvatting voorstonden, behoorden o.a. Origenes, Chrysostomus, Lactantius en Arnobius; de tweede meening verkondigde o.a. Ambrosius; vgl. NORDEN, a.w., a.w.II,p. 516 e.v.—69)IV.9.528. — )II, p. 503 e.v.,7 2 ...