Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 86
76 logen moet zijn en dus de nieuwe justificatieleer, waarmede Luther is opgetreden, niet kan te danken zijn aan het licht, dat „illustrante Spiritu Sancto" over Rom. 1 : 17 hem was opgegaan, maar haar oorsprong veeleer moet gezocht worden in Luther's innerlijke verdorvenheid, waardoor hij met de ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 87
77 ipse a me recedebat"; en hij voegt er aan toe: zelfs „post confessionem et missationem nunquam poteram acquiescere animo, quia conscientia non potest firmam consolationem ex operibus habere" (E. A. op. lat. 7. 72, 73). En op de andere plaats zegt hij evenzoo: „Ego autem, qui me, utcunque irrep ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 88
7S a Deo nobis data gansch anders leerde opvatten, dan de Roomsche Theologen dit deden, niet als een bovennatuurlijke qualiteit, die den mensch ingestort vi^ordt, om hem tot het doen van goede werken in staat te stellen, maar als een gerechtigheid, die in Christus ons geschonken wordt en die wij ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 89
79 2«) DENIFLE, Luther, 1-, 456. Het eenige bewijs, dat Denifle hiervoor aanvoert, is, dat Lutlier in zijn voorlezing over de Psalmen (1513 gehouden) bij Psalm 76 (bij ons 77) aanteekende: „Qui non est expertus hanc compunctionem et meditationem, nullis verbis potest hunc psalmum doceri. Inde eni ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 90
80 zijn zaligheid bij God wilde verdienen. Het was, gelijk hij zelf zegt, een error, een dwaling van inzicht, waarin de meeste monniken in zijn dagen leefden (ENDERS, t. a. p. I, 29), en die in de leer der Roomsche Kerk van de verdienstelijkheid der goede werken en van het „facienti quod in se es ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 91
81 af' er op gericht om aan te toonen, dat de sterke libido sexualis van Luther hem het coelibaat ondragelijk maakte; dat hij daarom tot de leer kwam, dat de concupiscentia onoverwinnelijk was en dat dit de oorzaak was, die hem tot een breuke met Rome voerde, zie t. a. p. p. 10, 11 en v.v. Nog du ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 92
82Volkes, 18= Aufl. II, p. 75 meegedeeld: „denn ich fastete, betete, wachte und machte mich matt". Zie voorts WALTHER, Fiir Luther wider Rom, p. 557—564. '^'^) DENIFLE, Luther I-, p. 444. Denifle beroept zich hiervoor op een getuigenis van Luther zelf, die in 1533 zou geschreven hebben: „D ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 93
83 digen van opzettelijke vervalsching van door hem aangehaalde citaten; inzonderheid doet hij dit bij twee citaten door Luther aangehaald uit de werken van Bernard van Clairvaux {Luther, I-, p. 40—49) en bij enkele citaten uit Augustinus en den zoogenaamden Ambrosiaster (t. a. p. p. 482—496); Lu ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 94
84 t h e o l o g u s turn p h i l o s o p h u s " (DENIFLE, Luther, I-, p. 444). Slaat men in de editie van Weimar dit citaat na, dan leest men: „Ego autem optimorum theologorum cum philosophis . . . . intellexi dicta"; Denifle heeft het citaat dus „vervalscht" en klaagt op grond van deze vervals ...
Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 95
85 gelischen Kirche, Leipzig, 1904, p. 33—49; W. KÖHLER, Ein Wort zu Denifle's Luther, Tubingen, 1904, p. 15—17; G. KAWbRAU, Ein Anklage Denifles gegen Luther in de Deutsch-evangelische Blatter, XXIX Jahrg., Heft 8, Aug. 1904, p. 530—540, waar hij over de absolutieformule handelt en voorts zijn u ...