GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Tussen Doorbraak en Verzuiling lag de paradox van de theocratie

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De hervormde theoloog Van Ruler was een uitgesproken tegenstander van de na-oorlogse Doorbraak. Tegelijkertijd had hij grote moeite met politieke partijvorming op confessionele basis. In dit artikel wil ik laten zien dat deze ogenschijnlijke paradox een uitvloeisel was van zijn theocratische visie op de verhouding van overheid en kerk.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog leefden in Nederland hooggespannen verwachtingen over politieke vernieuwing. De oude vormen, deels gebaseerd op confessionele verschillen en de antithese, wel aangeduid met het woord Verzuiling, zouden afgedaan hebben, een nieuwe volkseenheid zou zich baan breken. Rondetafelgesprekken georganiseerd door de Nederlandse Volksbeweging leidden ertoe dat de vooroorlogse sdap op 9 februari 1946 samenging met de Vrijzinnig-Democratische Bond, de Christen-Democratische Unie en groepen hervormden en rooms-katholieken in de Partij van de Arbeid. Deze overgang van christenen naar een seculiere partij met een socialistisch stempel wordt de Doorbraak genoemd. Men wilde daarmee een alternatief bieden voor het op confessionele scheidslijnen gebaseerde partijenstelsel, maar de uitslag van de eerste Tweede-Kamer-verkiezingen na de oorlog (1946) viel de aanhangers van dit ideaal fors tegen.

Binnen de Nederlandse Hervormde Kerk bevond zich toen een theocratische stroming, die – weliswaar op andere gronden – ook moeite had met de ‘Verzuiling’. Een vooraanstaand woordvoerder daarvan was de theoloog Arnold van Ruler (1908-1970), die in 1947 kerkelijk hoogleraar werd in Utrecht en dat bleef tot zijn dood. Een wezenlijk element in zijn theologisch denken was zijn theocratische visie op de verhouding van kerk en staat, religie en politiek. Deze visie hield in dat kerk en staat, in concreto de Nederlandse overheid en de Nederlandse Hervormde Kerk, gezamenlijk tot taak hebben het volk te regeren als christelijke natie met de Bijbel als richtsnoer, niet alleen voor de kerk, maar ook voor de staat. Van Ruler gebruikte voor hun onderlinge verhouding sterke termen: de twee-eenheid van kerk en staat vergeleek hij zelfs met de vereniging van de twee naturen in Christus: ongedeeld en ongescheiden, onvermengd en onveranderd. 1 Ook gebruikte hij het beeld van een huwelijk 2 en van een ellips met twee brandpunten, 3 en zelfs soms de term kerkstaat. 4

In dit opzicht was Van Ruler een volgeling van Ph.J. Hoedemaker, bekend vanwege zijn leus ‘Heel de kerk en heel het volk’. Diens theocratisch gedachtegoed werd vertolkt door de Friese christelijk-historischen, die in 1908 waren opgegaan in de Christelijk-Historische Unie. Maar Hoedemaker zelf is nooit lid geweest van een politieke partij. Het volk verdelen in christenen en ‘paganisten’ (niet-christenen), zoals A. Kuyper deed, stond haaks op zijn ideaal van ‘heel het volk’. Ook Van Rulers leermeester Th.L. Haitjema had een theocratische visie op de verhouding tussen kerk en staat, en deze had meer volgelingen dan alleen Van Ruler. In die eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog dachten ook theologen als H. Berkhof 5 en A.J. Rasker 6 en tot op zekere hoogte ook K.H. Miskotte 7 theocratisch. Maar onder hen was Van Ruler de krachtigste en meest consequente voorvechter van het theocratisch ideaal, zoals blijkt uit de drie boeken die hij in die tijd publiceerde: Religie en politiek (1945), Visie en vaart (1947) en Droom en gestalte (1947). 8

De Doorbraak

De genoemde hervormde theologen kozen verschillende politieke wegen. Zo was Miskotte een van de zeven Amsterdamse predikanten die in 1945 met de publicatie van de brochure Wat bezielt ze? openlijk kozen voor de sdap, die kort daarna werd omgezet in de Partij van de Arbeid. In navolging van Hoedemaker, die stelde dat de antithese tussen gelovigen en ongelovigen de doodsteek is voor de eenheid van het volk, wilde Miskotte geen aparte politieke partij voor christenen; zij moeten zich mengen onder het gehele volk. 9 Hier werkte ook de invloed van Karl Barth, die had bepleit dat christenen in anonimiteit hun inbreng zouden leveren in het politieke leven.

Van Ruler dacht eigenlijk net zo over de eenheid van het volk. Hij beschouwde Nederland als een gekerstende natie, geleid vanuit de twee brandpunten van de Christus-belijdende overheid en de Hervormde Kerk. Ook hij wees de verzuilingsgedachte principieel af. Direct na 1945 was hij een krachtig pleitbezorger voor een nationale omroep en tegen een terugkeer van het vooroorlogse verzuilde omroepbestel. 10 Consequent sprak hij tot zijn dood zijn veertiendaagse Bijbeloverdenkingen uit voor de avro-microfoon.

Toch koos hij, anders dan Miskotte, niet voor de Doorbraak. De ideoloog van de Doorbraak was de theoloog/socioloog Willem Banning, die al in 1914 sdap-lid geworden was. Banning hing het personalistisch socialisme aan, waarmee hij het materialistische socialisme van Karl Marx een ethisch fundament en ideële doelstelling wilde geven: onbaatzuchtige dienst aan onze gehele volksgemeenschap, gebaseerd op de erkenning van de waardigheid van de menselijke persoon. Hij sprak daarmee vele hervormden aan, maar niet Van Ruler!

Deze verweet het personalisme, dat het uit verzet tegen intellectualisme en rationalisme zozeer de nadruk legt op de a-redelijke componenten in het mens-zijn, dat de rede gemakkelijk in het gedrang komt. En de verhouding van de mens tot God in christelijke zin wordt ook niet zuiver gehouden in het schema van het personalisme. Het personalisme vindt de geestelijke grondslagen van de staat in een mensbeschouwing en daarmee in de mens. Het gemenebest wordt dan besprongen door de filosofie. Erkenning en eerbiediging van de mens was ook voor Van Ruler een belangrijk gezichtspunt, maar men kan er niet mee volstaan. Het overheidsgezag, het recht, de macht en het geweld zijn bovenpersoonlijk. Met het personalisme moet men in een soort anarchistisch gemeenschapsgevoel uitkomen. De problemen die daaruit ontstaan, kunnen volgens Van Ruler op den duur alleen dictatoriaal worden opgelost. 11

Ook was hem duidelijk dat men met de keuze voor sdap / PvdA impliciet koos voor humanisme en socialisme, en daar was hij wars van, omdat het losgemaakt was van de bijbelse godskennis. 12 Dat heeft hij scherper gezien dan vele anderen in zijn tijd. Want van de christelijke invloed die Banning en Miskotte c.s. vol idealisme in de Partij van de Arbeid wilden inbrengen, is in de loop van de tijd weinig herkenbaars overgebleven.

Confessionele partij

Voor Van Ruler dus géén Partij van de Arbeid. Maar wat dan wel? Dan toch maar een christelijke politieke partij? Vóór de Tweede Wereldoorlog is hij, voor zover ik kon nagaan, geen lid geweest van een politieke partij. Bij geen van de bestaande partijen voelde hij zich thuis. Van de toenmalige Anti-Revolutionaire Partij moest hij al helemaal niets hebben. Hoewel zijn theocratische visie vandaag erg conservatief aandoet, had hij op sociaal gebied behoorlijk vooruitstrevende ideeën. Hij heeft zelfs wel eens gepleit voor een theocratisch socialisme! 13 Voor de crisispolitiek van minister-president Colijn in de jaren dertig had hij geen goed woord over. 14 Hij verweet de anti-revolutionairen zelfs, dat ze door hun politiek de arbeiders de kerk uit gejaagd hadden. Dat zag hij als het grote gevaar van christelijke partijen: dat onder de naam van het christendom een politiek wordt gevoerd en verdedigd waarmee het Evangelie smaad wordt aangedaan. De gewone kerkganger zou dan tussen het ene en het andere geen onderscheid meer kunnen maken.

Anders dan zijn leermeester Haitjema was hij ook niet actief in de chu. Tijdens het interbellum stond de Hervormde (Gereformeerde) Staatspartij qua gedachtegoed nog het dichtst bij Van Ruler. Toch werd hij ook daar geen lid van. De hgs zag kerk en staat als tweelingzusters. De Nederlandse Hervormde Kerk diende weer het cement en de eenheidsband der natie te worden. In de grondwet diende de naar Schrift en belijdenis gereorganiseerde Kerk erkend te worden als ‘van eigen publieken rechte’. De hgs kan beschouwd worden als een theocratische partij in de lijn van Hoedemaker. Het programma van de partij was opgezet op basis van de Tien Geboden en ademde een sterk oudtestamentische geest. De hgs zag Nederland als het Israël van het Westen, door Gods machtige hand, onder Oranjes leiding, uit het diensthuis van Spanjes inquisitie en Romes tirannie uitgeleid. 15

Maar Van Ruler vond dat de hgs zich te gemakkelijk van de vragen rond kerk en staat afmaakte. In een lezing in 1932 over de volkskerkgedachte 16 – hij is dan nog student! – haalde hij van Hoedemaker de uitspraak aan: ‘De overheid is geroepen niet te belijden, maar te regeeren’ en voegde daaraan toe: ‘Dat in deze opvatting een geweldige tegenstrijdigheid ligt, wil ik allerminst ontkennen’. ‘We moeten hier vastloopen. De eenige fout van de H.G.S. is, dat zij nooit vastloopt’. Ook sprak hij over de bijzondere moeilijkheid voor onze tijd, ‘blijkbaar nog nooit door een H.G.S.- er ontdekt’: ‘het moderne staatsrecht als uiting van den modernen geest. De moderne tijd heeft Christus uitgeschakeld’.

Wat wilde hij dan wel? Eigenlijk een algemene partij met een theocratisch programma. Maar dat leek veel op een vierkante cirkel. Daarom voelde Van Ruler toch de aantrekkingskracht van een christelijke politieke partij, ondanks zijn afkeer van een verdeling van het volk op de wijze waarin Kuyper zijn kracht had gezocht. In Religie en Politiek vergeleek hij het met de worsteling met een boa constrictor. 17 Maar de uitkomst was toch dat hij bij gebrek aan beter – want alle niet-christelijke partijen hadden een ideologische kleur waar hij zich niet bij thuis voelde – uitkwam bij een christelijke partij.

Protestantse Unie

In die periode direct na de bevrijding in 1945 moesten alle partijen hun bestaan weer oppakken. Er was een drang tot vernieuwing, die voor sommigen leidde tot de Doorbraak. Anderen vroegen zich af of de vooroorlogse verdeeldheid tussen de protestantse partijen moest blijven, en bepleitten een samengaan van arp en chu. De arp had daar wel oren naar, maar de chu, toch al aangetast door de overgang van verschillende prominenten naar de Partij van de Arbeid, was verdeeld. De meer theocratisch denkenden binnen de partij schrokken van de aanvankelijk positieve reactie van het bestuur en traden uit. Zij zochten contact met wat er over was van de Hervormde (Gereformeerde) Staatspartij – waarvan sommige leden, aangelokt door de volksidee, hadden gekozen voor de nsb. 18 Ook de partijloze Van Ruler raakte bij dit overleg betrokken. Uit deze drie componenten, ex-hgs, uitgetreden chu’ers en partijloze theocraten, werd een nieuwe partij gevormd, die de naam Protestantse Unie kreeg. Van Ruler fungeerde hierbij als partij-ideoloog. In de eerste jaren hield hij op drie partijcongressen richtinggevende toespraken onder de titels Politiek is een heilige zaak, De staat en de openbaring en Onze grondlijnen. 19

De partij nam in 1946 deel aan verkiezingen, behaalde enkele gemeenteraadszetels, maar bij de Tweede-Kamerverkiezing slechts 0,7 pct. van de stemmen, wat toen niet genoeg was voor een zetel. Nadien is geen nieuwe poging gedaan. Wel werd in 1952 overleg gevoerd om een pu-lid op de kandidatenlijst van de chu te krijgen, maar dit stuitte af op bezwaren van de chu tegen de voorgestelde kandidaat. 20 De Protestantse Unie werd in de praktijk een politieke studieclub, die het blad De Vrije Natie uitgaf en zich enkele malen met een brief tot de regering richtte. Bij het overlijden van Van Ruler schreef hoofdredacteur J.A. Noordmans in de Leeuwarder Courant, dat Van Ruler hem eens had toevertrouwd dat hij achteraf de Protestantse Unie als een vergissing beschouwde. 21

Waardoor is de Protestantse Unie als politieke partij mislukt? Een tegenslag bij de start was dat het meest prominente lid van de hgs, ds. K.H.E. Gravemeyer, secretaris-generaal van de Ned. Hervormde Kerk, niet meedeed; hij zag aanvankelijk veel in de Partij van de Arbeid. En verder lag de oorzaak in hoge mate bij Van Ruler zelf: men moest erg aan zijn formuleringen wennen. ‘Hij had niet zo het oor van de gewone man, die in hem de intellectueel beluisterde. De gemiddelde oud-H.G.S.’er miste het pathos van de 17e eeuw. Daarbij kwam, dat Van Ruler ideeën lanceerde waaraan men zich niet zo maar gewonnen kon geven. De meeste leden waren rechts, [liberaal] in hun economisch-sociale vooronderstellingen. En Van Ruler kwam naar voren met zijn theocratisch socialisme. […] Als iets Van Ruler onderscheidde van Kuyper, dan was het wel zijn gebrek aan alle demagogie’, aldus zijn leerling P.F.Th. Aalders. 22

Evenals in zijn tijd Hoedemaker miste Van Ruler de gave om theologische visies in aansprekende politieke programmapunten om te zetten. Hij was een heel andere figuur dan hgs-voorman C.A. Lingbeek met zijn ongenuanceerde tirades tegen Rome in de Tweede Kamer. Ook over de plaats van de Hervormde Kerk in het publieke domein sprak Van Ruler voorzichtiger dan de hgs. De Protestantse Unie miste leiders die de visionaire beschouwingen van Van Ruler in praktische politiek konden omzetten – of waren zijn visioenen niet geschikt voor de politieke praktijk? Berkhof, die aanvankelijk ook deelnam aan de Protestantse Unie, verliet die partij na enkele jaren.

Van Ruler zelf stemde nadien op de chu. Hij schreef ook enkele artikelen in het wetenschappelijk tijdschrift van deze partij. De chu was vanouds een partij waarin verschillende stromingen samenvloeiden, van het aristocratisch anti-revolutionaire denken van De Savornin Lohman tot het theocratische denken van de Friese Christelijk-Historischen. De partij was vermaard om het veelvuldig verdeeld stemmen van haar kamerleden. Maar vanaf de jaren zestig werd ze steeds meer een wat conservatievere uitgave van de arp; theocratische geluiden als ‘niet de majoriteit, maar de autoriteit’ (d.w.z. het gezag van Gods Woord gaat boven de mening van de meerderheid) verwaterden steeds meer, zoals bleek uit de herziening van het beginselprogram in 1970. Gevoegd bij de gestadige electorale achteruitgang lag het samengaan met arp en kvp in de jaren zeventig in de rede.

Van Ruler en de SGP

Heden ten dage is het theocratisch geluid nog het best bewaard gebleven bij de sgp. Dat doet de vraag rijzen, waarom Van Ruler daar niet voor heeft gekozen. Dat had te meer voor de hand gelegen gezien zijn afkomst uit een bevindelijk Veluws gezin. Hier overwogen echter toch zijn bezwaren, waarvan hij rekenschap heeft afgelegd in het laatste artikel dat hij voor zijn onverwachte overlijden geschreven heeft en dat in 1971 postuum werd gepubliceerd in Wapenveld. 23

Die bezwaren bleken nog niet zo in 1945, toen hij redelijk welwillend over de sgp schreef. Hij merkte op dat de Nadere Reformatie van de zeventiende eeuw een nationale strekking had. Ze bedoelde de reformatie van de zestiende eeuw dieper in het volksleven te doen doordringen, ‘opdat de lof van God uit het leven van het gemenebest zou kunnen blijven opklinken’. Deze stroming kent uitwassen, ‘maar de grondstrekking is steeds gebleven, om het volk, de natie te bewaren in de gemeenschap van het ware leven uit de dood van de middelaar, zó dat dat ook onmiddellijk politieke strekking had’.

Vervolgens schreef hij: ‘De figuur van Ds. G.H. Kersten en zijn Staatkundig Gereformeerde Partij was van deze dingen een curieus gedenkteken in het Nederlandse leven vóór 1940: enerzijds wordt in zijn kringen tot in het ultragereformeerde toe de bevinding gedreven en anderzijds was daarmee onmiddellijk verbonden een profetisch staatkundig optreden. Men moet daar niet gering van denken. A. Kuyper heeft uit de bevinding de politieke antithese gedestilleerd; G.H. Kersten wist bij een veel radicaler bevinding de profetisch-nationale houding ongeschonden te bewaren. Kersten was de man zonder cultuur, maar met het Woord Gods. Kuyper was de breed-culturele denker en werker’. 24

Het woord ‘ultragereformeerd’ dat hij hier gebruikte, kwam terug in de titel van dat laatste geschrift dat uit zijn pen vloeide: Ultragereformeerd en vrijzinnig. Daarin verdedigde hij zijn stelling dat in de rechtervleugel van het gereformeerd protestantisme ketterijen schuilen waarbij vergeleken die van de vrijzinnigheid kinderspel lijken. Van Ruler had nog dezelfde waardering voor de Nadere Reformatie: ‘Dat was juist de glorie van de beginnende Nadere Reformatie, dat zij met deze gedachte [dat de gemeenschap àls gemeenschap bekeerd moet worden] ernst maakte. Het visioen van de theocratie is de onvermijdelijke vrucht en tegenpool van de bevindelijkheid’. Maar de vraag is: ‘wat is er van dit alles overgebleven in de ultragereformeerde kring? […] Is de prediking ook prediking tot de overheid, over het volksleven? […] Steekt men een poot uit naar de kerstening van staat, maatschappij en cultuur’? Bij die laatste vraag tekende Van Ruler aan: ‘behoudens het optreden van de S.G.P.’. 25

Eerder in het artikel laakte hij de cultuurmijding van de ultragereformeerde: ‘Van het amusement moet hij al heel weinig hebben. Het spel past een volwassen mens niet. De sport wordt als van weinig nut beoordeeld. Een televisietoestel wordt uit de huiskamer geweerd. Er zijn ultragereformeerden die wel een radio hebben, maar dan in hun auto – daar gaan ze zitten om de nieuwsberichten te beluisteren’. Als afwijking van dit patroon signaleerde Van Ruler, dat ze voor de politiek in het algemeen wel een intensieve belangstelling plegen te bezitten.

‘De S.G.P. zij hier met ere genoemd. Niet om datgene, wat zij in de praktijk, met name in het kader van de gemeentelijke politiek, presteert. Daar demonstreert zij al te zeer de culturele engheid en benauwdheid van de ultragereformeerde gezindte. Maar wel omdat zij ten eerste het hoge belang en de heilige ernst van het politieke erkent en honoreert, en ten tweede de vragen van de staat en het volksleven tot op hun grondslagen in de waarheid, dat is onder meer in Gods geschreven Woord, tracht te doordenken – zij het in alle gebrekkigheid’. 26

Dit roept de vraag op, waarom de sgp en de hgs in de periode 1922-1940 steeds naast elkaar hebben geopereerd in de Nederlandse politiek en waarom de Protestantse Unie, toen ze als poli-tieke partij geen voet aan de grond kreeg, eerder naar de chu dan naar de sgp keek. sgp, hgs en pu stemden immers overeen in hun beroep op het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en in hun gemeenschappelijke verzet tegen de coalitie met de rksp/kvp en het gezantschap bij het Vaticaan. Drie factoren vormden echter samen een onoverbrugbare kloof: De sgp was cultuur mijdend ingesteld; hgs en pu hadden een open houding jegens de cultuur. De sgp was een typische plattelandspartij; hgs en pu vonden hun kiezers vooral in grote steden (als Den Haag en Arnhem). En ten slotte: de sgp was principieel interkerkelijk, terwijl de hgs en (in mindere mate) de pu de Nederlandse Hervormde Kerk een officiële positie wilden toekennen in de staat. Zo bleven ze toch aparte stromingen.

Overigens is de sgp wel de partij waarin de invloed van Van Ruler het meest aanwijsbaar is. Bij de oprichter Kersten, predikant in de Gereformeerde Gemeenten, was van beïnvloeding door Hoedemaker nog niet te spreken; daarvoor was het verschil tussen de visie van Hoedemaker en die van de afgescheidenen op de Hervormde Kerk te groot. Maar bij latere hervormde sgp’ers als fractievoorzitter H.G. Abma en senator G. Holdijk was de invloed van Van Ruler onmiskenbaar. 27

De paradox van de theocratie

Tussen Doorbraak en Verzuiling ligt de paradox van de theocratie. Als je in de grondwet vastlegt, zoals Van Ruler wilde, dat Nederland een christelijke natie is, waarvan de overheid zich bindt aan de gereformeerde belijdenis, dan past een aparte politieke organisatie van christenen daarin niet. Maar tegelijk besefte Van Ruler dat in de Nederlandse werkelijkheid een algemene partij op theocratische grondslag een onbereikbaar ideaal was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij aan het eind van zijn leven diep teleurgesteld was over de geringe weerklank die zijn theocratisch ideaal had gevonden. Maar dat dit aan dat ideaal zelf te wijten was, begreep hij niet.


1 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A. De theocratie, Zoetermeer 2016, 119, 220.

2 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 329 noot 515.

3 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 94.

4 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 208; J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, Zoetermeer 2011, 36v.

5 J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, 178.

6 A.J. Rasker, Christelijke politiek, Nijkerk z.j., 45.

7 Volgens Th.L. Haitjema was Miskotte meer theocraat dan hij wilde toegeven (‘Theocratie – irreële droom of actuele geloofswaarheid?’ in Kerk en Theologie xvi (1956), 344v.). Hij baseerde dit o.m. op de volgende uitspraak van Miskotte in de generale synode: ‘Deze grondtendens is, dat de overheid in dienst van het Rijk van Christus staat en zich dus met haar werk niet op neutraal terrein beweegt. Zij staat dus in feite in dienst der heerschappij Gods. Dit feit houdt tevens een roeping in, n.l. om zich bij haar handelen aan het gebod Gods te oriënteren. De speelruimte voor een sterk neutrale staat is maar heel gering. De begrippen, waarmede de overheid werkt (gezag, orde, vrijheid) worden of door de openbaring gevuld of door een of andere ideologie. Daarbij hebben de Overheden zich aan de heerschappij Gods in Christus te oriënteren.’ (Handelingen van de vergaderingen van de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk ten jare 1949, 346). Zie ook M.E. Brinkman, De theologie van Karl Barth, dynamiet of dynamo voor christelijk handelen, Baarn 1983, 167.

8 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 94-337, 341-535, 542-744.

9 K.H. Miskotte, Geloof en kennistheologische voordrachten, Haarlem 1966, 50; J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, 194v.

10 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 536-539.

11 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 3. God, schepping, mens, zonde, Zoetermeer 2009, 229-233.

12 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 544v.

13 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B. Cultuur, samenleving, politiek, onderwijs, Zoetermeer 2016, 669. Zie ook Deel 6A, 545.

14 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B, 127, 634.

15 J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, 261v.; D. van Keulen, ‘Inleiding’, in: A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B, 54v.

16 Deze lezing (te vinden in het door de bibliotheek van de Universiteit Utrecht beheerde: Archief Van Ruler, nr. i, 57) zal te zijner tijd worden gepubliceerd in deel VC van het Verzameld Werk.

17 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 180.

18 Ger van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, Utrecht/Antwerpen 1973, 106.

19 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6B, 630-642, 663-670 en 674-685.

20 H. van Spanning, In dienst van de theocratie, Zoetermeer 1994, 60.

21 Leeuwarder Courant, 16 december 1970.

22 P.F.Th. Aalders, ‘Religie en politiek, de theocratische gedachte bij Prof Dr. A,.A. van Ruler’ in: Woord en werkelijkheid . Over de theocratie, Nijkerk 1973, 22v.

23 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 4B. Christus, de Geest en het heil, Zoetermeer 2011, 721-801.

24 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 6A, 123v.

25 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 4B, 772.

26 A.A. van Ruler, Verzameld Werk, Deel 4B, 756.

27 J.P. de Vries, Een theocratisch visioen, 271-278.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

DNK | 82 Pagina's

Tussen Doorbraak en Verzuiling lag de paradox van de theocratie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

DNK | 82 Pagina's