Hongaars eerbetoon voor de jongste dochter van A. Kuyper. Op zoek naar een verloren borstbeeld
Inleiding
Catharina Maria Eunice Kuyper (1876-1955), de jongste dochter van A. Kuyper en J.H. Schaay, was verpleegster, bestuurslid van de Vereeniging Dr. Scheurers Hospitaal, directrice van het Hospitium van de Vrije Universiteit (1927-1932) en stichtster van de Julianaschool te Boedapest, aldus de opsomming in De dolerenden en hun nageslacht. 1 Veel meer is over haar niet bekend. Waar in Nederland haar zusters H.S.S. en J.H. Kuyper nog steeds een zekere faam bezitten, al was het maar omdat zij samen De levensavond van Abraham Kuyper schreven en een bundel met Herinneringen van de oude garde (aan hun vader) samenstelden en van commentaar voorzagen, was C.M.E. Kuyper in Hongarije wellicht de meest bekende van de drie gezusters. Als Katalin Kuyper (in Nederland was haar roepnaam Too) bleef de herinnering aan haar decennialang bestaan. Ze werd in Hongarije geëerd met een geschilderd portret van de schilder Oszkár Glatz (1872-1958) en met een buste van beeldhouwer László Hüvös (1883-1972). Beiden waren kunstenaars van naam. Over haar en deze beide eerbewijzen, lange tijd onvindbaar, gaat dit artikel. 2
Hongarije en Katalin Kuyper
Na de Eerste Wereldoorlog was Hongarije failliet en kon het land niet in het eigen onderhoud voorzien. Een gruwelijke armoede kostte velen het leven. 3 Van verschillende zijden werd vanaf 1920 aan de Hongaren een helpende hand geboden, ook vanuit Nederland. Daarbij speelden onder anderen de drie dochters van A. Kuyper een belangrijke rol. Zij waren betrokken bij de zogeheten ‘kindertreinen’ (J.H. Kuyper), bij voedseltransporten (H.S.S. Kuyper), bij de kindergaarkeukens (C.M.E. Kuyper) en bij de stichting van een weeshuis (H.S.S. Kuyper).
De meest aansprekende van genoemde hulpacties waren de ‘kindertreinen’, aangestuurd door een Centraal Comité. Behalve de organisatie van het transport diende dit comité ook vaak kleding en schoeisel van de Hongaarse gasten te verzorgen. Het geld daarvoor was al spoedig verbruikt en reeds in maart 1920 was de bodem van de kas in zicht. Om in de nood te voorzien deed men een beroep op Amerikaanse geestverwanten H. Meeter en J. van Lonkhuyzen om geld in te zamelen. Dit leverde veel op. Maar toen het er in augustus van dat jaar naar uitzag dat er geen treinen meer zouden komen omdat daartegen in Hongarije enige weerstand was ontstaan, besloot men dat geld in Budapest zelf te besteden ter leniging van de nood. Daartoe werd een nieuw comité gevormd, te weten het Amerikaansch-Hollandsch comité tot Hulpverleening aan Protestantsche Vrouwen en Kinderen in Hongarije. 4 Voorzitter was C. van der Voort van der Zijp, C.M.E. Kuyper was secretaresse. In Boedapest was een uitvoerend comité samengesteld onder leiding van J. Sebestyén. 5
Van der Voort van Zijp had in de herfst van 1920 in Budapest maatregelen getroffen tot het openen van ‘warme Stuben’, dat wil zeggen verwarmde lokalen, waar dagelijks zo’n duizend kinderen ’s middags ‘nuttig bezig worden gehouden’, Sebestyén had vijftien consistories weten te reserveren voor dit doel. 6 Met Kerst 1920 werden de eerste keukens geopend. Ook in de volgende jaren werd dit werk voortgezet. Het vooruitzicht op een goede oogst betekende in 1923 het einde van de buitenlandse hulp. Het project werd door de Hongaarse betrokkenen voortgezet. Afgesproken werd dat dit werk opnieuw vanuit het buitenland gesteund zou worden als dat nodig zou zijn. Maar, als de materiële situatie dit niet meer vereiste, zou men geld inzamelen voor ondersteuning van het geestelijk leven. Men wist ook al welk aspect daarvan. ‘Budapest heeft niet één christelijke school.’ 7
Het zou nog heel wat voeten in de aarde hebben, maar die school kwam er, de gereformeerde Julianaschool, vooral dankzij de vasthoudendheid van mej. Kuyper. Op 13 september 1926 werd de school officieel geopend. H. Colijn hield een ‘feestrede’, C.M.E. Kuyper sprak tot verrassing van het publiek haar toespraak in het Hongaars uit. 8 De school werd in 1948 genationaliseerd.
Uit het archief Katalin Kuyper
Katalin Kuyper correspondeerde onder anderen met Erzsébet Gerö-Chrenko, die zij tijdens de grote kinderactie in 1922 had leren kennen. Als gevolg van die actie (1920-1930) verbleven 28.000 kinderen enige maanden in Nederland om te herstellen van de gevolgen van de oorlog en de nawerking daarvan: hier was voldoende eten, hier was voldoende kleding. 9 Zo ook Erzsébet Chrenko, die haar brieven van Katalin Kuyper en de daarmee samenhangende correspondentie ter beschikking heeft gesteld van dr. S. Ladányi, indertijd archivaris van het Ráday archief in Boedapest. 10
De meeste brieven zijn afkomstig van Katalin en betreffen de jaren 1947-1954. Een van de andere brieven was afkomstig van A. Kuyper (1893-1989), de zoon van prof. H.H. Kuyper en C.M.J. Heyblom. 11 Daarin bedankte hij mevr. Gerö voor de toezending van een foto van zijn tante Too. Tevens sprak hij zijn vreugde erover uit dat het borstbeeld dat ooit van haar was gemaakt, oorlog en revolutie had overleefd en was overhandigd aan de Theologische Academie te Boedapest, waar het kon worden bewonderd. 12 In het archief bevindt zich ook een foto van (het ontwerp van) die buste, geflankeerd door Katalin Kuyper en de beeldhouder László Hüvös. 13
Blijkens de reactie van genoemde A. Kuyper was het beeld terechtgekomen in het gebouw van de Theologische Academie, sinds 1993 deel uitmakend van de Protestantse Gáspár Károli Universiteit. Maar daar was het niet te vinden (2016). Mijn zoektocht leidde naar het Ráday Museum te Kecskemét, gewijd aan de geschiedenis van het calvinistische kerkdistrict waartoe ook Boedapest behoort. De beheerder van dat museum, dr. Zsuzsa Fogarasi, wist in eerste instantie niets van de buste, maar vond nog wel twee andere zaken. Eén daarvan betrof de ook in Nederland bekende koperen print met afbeelding van de kop van Abraham Kuyper, de andere een schilderij waarvan ze vermoedde dat het om Katalin Kuyper gaat. 14 Later vond ze ook de buste van Katalin. 15
Nader onderzoek in Budapest en in Amsterdam leidde tot de conclusie dat dit schilderij inderdaad de beeltenis van C.M.E. Kuyper voorstelt. 16 De pers had hierover indertijd het volgende bericht: 17
Kuno, graaf Klébersberg, Minister van Onderwijs en Godsdienst in Hongarije, heeft dezer dagen aan de Geref. Kerk van Boedapest aangeboden een portret van mej. C.M.E. Kuyper als blijk van waardeering van haar buitengewoon verdienstelijk werk voor het Hongaarsche volk, speciaal voor het feit dat zij het initiatief nam voor de oprichting van de eerste Christelijke school in Hongarije. Onder voorzitterschap van Prof. Grosheide werd dientengevolge een comité gevormd met het resultaat dat in September j.l. oud-Minister Colijn met een feestrede de eerste Christelijke school in Boedapest opende. Het portret werd in 1925 in opdracht van den Minister van Onderwijs en Godsdienst geschilderd door den Hongaarschen portretschilder O. Glatz.
Het portret was dus een geschenk van de overheid voor haar ‘buitengewoon verdienstelijk werk’ voor het Hongaarse volk, speciaal voor het feit dat zij het initiatief had genomen voor de oprichting van de Julianaschool. Ongetwijfeld heeft ook haar werk voor de gaarkeukens een rol gespeeld bij het besluit om haar te eren met een schilderij.
Katalin Kuyper en Erzsebet Gerö-Chrenko
In het archief Katalin Kuyper bleek ook nog een en ander te vinden over dit schilderij, evenals over de buste. 18
Erzsébet Chrenko verbleef als kind bij de familie Plessius in Vogelenzang. 19 Hoe het contact is ontstaan, is me niet bekend, maar Katalin wilde haar graag nog eens zien, zo schreef ze in november 1922. Dat is om de een of andere reden niet gelukt. Katalin was blij, zo schreef ze op haar volgende briefkaart, dat Erzsébet het in Holland naar haar zin had gehad. ‘Ik hoop dat je een rijken zegen in je hart meeneemt, die tot in eeuwigheid blijft.’ Ze eindigde met de woorden: ‘Dag lieve kind, met een kus van Katalin néni.’ 20 Dat wil zeggen: tante Katalin. Daarna is het lange tijd stil. Althans, de volgende brieven in het archief dateren van na de Tweede Wereldoorlog. 21 Die brieven zijn in het Duits of het Engels geschreven, met af en toe een Nederlandse zin er tussendoor, en een enkele maal geheel in het Nederlands. Brieven in het Hongaars heb ik niet aangetroffen. Ook in deze jaren ondertekende ze vaak met Katalin néni, maar ook wel met Catharina.
De eerste naoorlogse brief van Katalin aan Erzsébet (vaak afgekort tot Erzsi) dateert van 26 november 1947. Ze was toen enkele maanden (november-april) in Boedapest, wellicht omdat ze betrokken was bij hulpacties voor Hongarije. De eerste weken was het zo druk dat het er niet van kwam Erzsi en andere kennissen meer dan één keer te bezoeken. Ze kreeg te veel uitnodigingen. 22 In een volgende brief bedankte ze haar jeugdige vriendin voor een prachtig cadeau, waarschijnlijk in verband met haar verjaardag op 30 november. Maar een volgende ontmoeting moest nog even wachten, meldde ze. De dokter had haar complete rust voorgeschreven. Ze beloofde Erzsi uit te nodigen zodra ze beter zou zijn. 23 Dat deed ze op haar briefkaart van 7 januari 1948, met het voorstel voor een afspraak drie dagen later. 24
Op zoek naar de buste
Kennelijk is bij die ontmoeting ook de buste ter sprake gekomen, en kennelijk was die uit het zicht verdwenen, want op een volgende kaart noemde ze het een ‘excellent plan to go & hunt for it’. Ze maakten een afspraak om samen op bezoek te gaan bij László Hüvös, de beeldhouwer. 25 Dat was vast en zeker een succes, want een paar dagen later reageerde Katalin bijna juichend op een bericht van haar vriendin. 26 ‘First of all, I want to thank you with all my heart for all your kindness bestowed on me. Just think of it. The bust at the Julianna School again (cursivering van mij, mja). Is it not wonderful! And all by your energy.’ Met andere woorden: de buste van Katalin, die behoorde in de Julianaschool, was op de een of andere manier terechtgekomen bij de beeldhouwer zelf, en door bemiddeling van Erzsébet Gerö weer teruggebracht naar de school. Dat was net op tijd, want Hüvös zou nog in het jaar 1948 emigreren naar de Verenigde Staten. Katalin heeft haar eigen beeld teruggezien, dat staat wel vast. Een van haar brieven is geschreven vanuit de Julianaschool. 27
Het beeld hoorde dus op school, en de veronderstelling lijkt niet te gewaagd dat het een geschenk is geweest uit november 1936, toen de school na een grondige verbouwing met Nederlands geld, in het bijzijn van Katalin, werd heropend. Zij zelf heeft toen een marmeren gedenkplaat overhandigd met de (Hongaarse) woorden: ‘Laat de kinderen tot mij komen’. 28
Wie de schenker van de buste is, is onbekend. Was het de school die haar weldoenster wilde eren? Of opnieuw de overheid? In ieder geval, begin 1948 is de buste van Katalin Kuyper weer op de plek waar hij hoort, in de Julianaschool. Kennelijk was hij gedurende de oorlogsjaren ondergebracht bij de beeldhouwer in zijn atelier. De school had nogal wat te lijden gehad van bombardementen en inkwartiering, een tijdlang werden de lessen zelfs ergens anders gegeven. 29 Nu was het beeld weer terug.
Maar in de loop van 1948 veranderde alles. Het communistische regime nationaliseerde de school, ondanks protest van Nederlandse zijde. 30 Uit het vervolg lijkt te kunnen worden opgemaakt dat mevr. Gerö beeld en schilderij thuis heeft bewaard. Kennelijk was er met de nationalisatie van de school besloten dat deze herinneringen aan een kapitalistisch verleden daar niet konden blijven. Want de volgende keer dat de buste in de correspondentie ter sprake komt, is vier jaar later. De wereld zag er compleet anders uit. De Koude Oorlog was begonnen en daarmee was het contact met Hongarije veel moeilijker geworden dan voorheen. Dat gold iedereen, maar voor Katalin had er zich nog een andere verandering voorgedaan: Sebestyén was op 6 juni 1950 overleden. Zij miste hem vreselijk, regelmatig kwam ze daar in haar brieven op terug. Ook andere oude vrienden waren overleden, of vertrokken uit Den Haag, waar ze zelf weer was neergestreken in de loop van 1950. Maar geen van haar vrienden wordt zo vaak gememoreerd als Sebestyén. 31 Haar gezondheid ging langzamerhand achteruit. Er is in haar brieven onder meer sprake van hartklachten. Regel-matig meldt ze haar vriendin dat haar arts haar heeft geadviseerd rustig aan te doen. Ze moet twaalf uur per dag slapen. De brieven uit 1950, 1951 en 1952 laten een vereenzaamde dame op leeftijd zien, die worstelt met een afnemende energie en gezondheid. ‘Ask God to lead me safely through the lonesome desert of old age’, zo vroeg ze haar vriendin. 32 Haar wereld, zo voelde ze het zelf, werd steeds kleiner, ook al was er nog allerlei correspondentie. Gemiddeld schreef ze zo’n zeven brieven per dag. 33 Verder was ze nog regelmatig aan het werk in het archief van haar vader en werd ze nog weleens gevraagd voor samenkomsten van het gereformeerde jeugdwerk. En met Nederlandse Hongaren had ze veel contact: zo was ze bijvoorbeeld te gast op de bruiloft van J. Végh en E. Jakos op 3 mei 1952. Végh werd een week later bevestigd als gereformeerd predikant van Wons. Ook was er een regelmatige correspondentie met vrienden in Hongarije en stuurde ze vaak pakketjes naar Hongarije, vooral (gedragen) kleding, soms voedsel. 34 ‘Ik leef eigenlijk elke dag in Hongarije’, zo schreef ze. 35 Mijn hart behoort aan Hongarije. 36
Het schilderij
In een van haar brieven had Erzsébet niet alleen geschreven over de buste, maar ook over het schilderij dat van Katalin gemaakt was. Ook dat had ze, net als de buste, onder haar hoede genomen. Waar Erzsébet het schilderij heeft teruggevonden, is onbekend. Vanaf 1927 had het in de lerarenkamer van de school gehangen 37 , waar het in de oorlog beschadigd was geraakt. Maar wat was er daarna mee gebeurd? In ieder geval, in 1952 was het in het huis van mevr. Gerö.
Katalin reageerde dankbaar. ‘You are far too sweet with my buste and mr Glatz’ painting’. 38 En, kennelijk in antwoord op de vraag of het niet het beste zou zijn schilderij en buste voorlopig bij zich te houden, antwoordde Katalin: ‘Yes, dearie keep them for the time being, and ask Dr. Ravasz what to do with them. He is a wise man and will know what is best. They do not belong to me, but to the school.’ 39 Een foto van haar buste, met de beeldhouwer, heeft ze zelf, die mag Erzsi houden. En ze herhaalt het advies om dr. Ravasz te raadplegen. 40
Een week later kwam Katalin erop terug. Ze is blij dat Erzsi buste en schilderij wil bewaren. ‘But please do not make an idol of it! 41 Erzsébet had beeld en buste in haar kamer gezet, wat Katalin ‘very sweet’ vond. ‘I know they cannot find a better place where someone looks at me with more love & kindness as with your eyes.’ Maar ze waarschuwde, licht spottend, dat zij er niet te veel aandacht aan moest besteden. ‘I might become a real snob!’ 42
Inderdaad heeft mevr. Gerö bisschop L. Ravasz geschreven, die haar bijna per omgaande antwoordde. 43 Maar ze had er ook met haar vriendin Rosa Bodolay over gesproken. 44
Ravasz was van mening dat alle besluiten inzake het schilderij en de buste vielen onder de bevoegdheid van het kerkbestuur van de gemeente Fasor en hij adviseerde hierover het kerkbestuur (die de school bestuurde, mja) te verzoeken om het schilderij en de buste weer terug te hangen en te zetten waar ze oorspronkelijk te vinden waren. ‘Het gaat hier om een grootmoedige vriendin van de gereformeerde kerk, en om een gebaar van dankbaarheid van de gemeente ten opzichte van haar. Hiermee is de zaak boven elk politiek oordeel verheven, en tevens een vormend element in de geestesgeschiedenis van deze kerkelijke gemeente.’ Mocht dat niet mogelijk blijken te zijn, dan suggereerde hij een paar andere locaties, waaronder ‘de theologie’. Bedoeld zal zijn de Theologische Academie aan de Ráday-straat.
Een paar dagen later ontving mevr. Gerö een brief van Rópsi, vermoedelijk Rosa Bodolay. 45 Zij vertelde dat zij László Papp, ‘directeur van theologie’, had gesproken, die haar had gezegd dat de beide voorwerpen een plaats zouden krijgen in de Academie. Maar twee dagen later, aldus deze briefschrijfster, bleek dat het schilderij door bemiddeling van ds. Károly Dobos, geplaatst was (of kon worden?) in de kerkenraadskamer van het gereformeerde kerkgebouw aan wat toen heette de Gorkij fasor. 46 Hij had de nieuwe predikant van die gemeente ingelicht over de bijzondere band die er bestond tussen Nederland, i.c. Katalin Kuyper en deze kerkelijke gemeente. En dus was het schilderij daar weer welkom. Uit het vervolg blijkt dat dit nog even op zich heeft laten wachten.
Het schilderij zou dus teruggaan naar zijn oorspronkelijke eigenaar, maar kennelijk was het niet mogelijk dat het beeld weer op zijn oorspronkelijke plaats in het schoolgebouw werd teruggezet. Dat werd overhandigd aan de Theologische Academie. Katalin Kuyper was verrukt. ‘Very dear of you! Only, that place is too much honours!!! Though I think it a beautiful place & I’m very proud of it & thankful. The idea that Jenö taught there for many years, is very sweet.’ 47 In haar volgende brief sprak ze opnieuw haar dankbaarheid uit. 48
Ook haar portret kon niet zonder meer worden teruggehangen op de oorspronkelijke plaats, de kerkenraadskamer. Het had vooralsnog een plaatsje gekregen in het huis van haar vriendin. Ook daar was Katalin blij mee. Maar ze wilde wel ‘haar gezicht’ laten repareren en stelde voor dat aan de schilder Glatz te vragen. 49 Het schilderij was in de oorlog namelijk getroffen door een kogel, gezicht en lijst waren daarbij beschadigd geraakt. Als Erzsi haar het adres van Glatz gaf, zou ze het zelf regelen. Een maand later was dat laatste nog niet gebeurd. 50
In haar brief van 3 september 1952 kwam Katalin terug op het portret. Ze waardeerde het zeer dat haar vriendin zich zo over het portret bekommerde, maar misschien was het Gods wil dat het portret zou verdwijnen. ‘It is not good to honour men too much, for after all God gave the idea and made many a heart willing to help to gather the necessary money and women (?) to help.’ Zij was slechts een ‘collection bag’ in Gods had geweest. Anderen deden het werk. ‘That is the reason I was always very shy to take the honours the Hungarians gave me.’
Hierna is er weinig correspondentie bewaard gebleven. Eind 1952 reageerde Katalin nog eenmaal op de verjaardagswensen die Erzsi haar stuurde, in het gehele jaar 1953 schreef ze nog één brief, haar laatste brief (kaart) in het archief dateert van 4 januari 1954. Ook nu weer memoreerde ze, zoals zo vaak, het overlijden van Sebestyén. ‘Welk een gemis moet het voor allen zijn dat prof. Sebestyén werd opgenomen in heerlijkheid hierboven in ’t Vaderhuis. Ik mis hem ook nog dagelijks.’ De kaart eindigde met het verzoek om alle lieve Hongaarsche vrienden de groeten te doen, vooral bisschop Ravasz, prof. Csekey en prof. Papp, en ‘wees zelf innig omarmd door je zeer liefhebbende Kuyper Katalin’.
Het was de laatste brief die ik aantrof. Op 10 januari 1955 overleed ze. Catharina Kuyper werd begraven in het familiegraf op ‘Oud Eik en Duinen’ te ’s-Gravenhage. 51
Slotakkoord
In 1960 was het schilderij in bezit van de kerkelijke gemeente aan de Városligeti fasor. 52 Kennelijk is in de jaren vijftig alsnog uitvoering gegeven aan de suggestie van K. Dobos. In het archief Katalin Kuyper bevindt zich een brief van de kerkenraad van die gemeente, gedateerd 20 juni 1960. Daarin wordt melding gemaakt van de verkoop van het schilderij van C.M.E. Kuyper door de kerkelijke gemeente aan mevrouw Gerö-Chrenko. De brief is ondertekend door Lajos Tóth, predikant, en József Nagy, hoofdouderling. Het gaat, zo lezen we verder, om een niet-gesigneerd portret van Katalin Kuyper, vervaardigd door Oszkár Glatz rond 1936 (sic). Ten tijde van de gevechten in 1944-1945 was het schilderij door een kogel geraakt. ‘Ook de lijst is daarbij vernield.’ Mevr. Gerö heeft voor het schilderij 500 forint betaald, en verklaard wordt dat dit bedrag door de kerk ontvangen is. Een opvallende bepaling is dat mevr. Gerö zich verplicht het schilderij na haar overlijden aan de Ráday-bibliotheek na te laten. In een niet-gedateerde verklaring meldt mevr. Gerö dat zij het doek voor 200 forint had laten res-taureren door de schilder-restaurateur Károly Olbert. Dit op aanraden van mevrouw Oskár Glatz. 53
Voordat een eventuele toekomstige overdracht aan de Ráday-collectie kon plaatsvinden, moest er nog een en ander geregeld worden. Want de directeur van de Ráday-collectie, Zoltán Péter, meldde in 1964 aan mevr. Gerö dat de kerkelijke gemeente geen rechtstreeks verzoek had ingediend bij de Ráday-collectie ‘om de zorg en het beheer van het waardevolle schilderij op zich te nemen’. 54 Maar dat moest blijkbaar wel geregeld worden.
De juridische kant van de zaak werd afgehandeld door de heer Tamás Esze, zo meldde dhr. Péter aan mevr. Gerö. Twee weken later kon dezelfde heer Péter haar melden dat de kerkelijke gemeente de door haar verzuimde administratieve stap inmiddels had goed gemaakt, ’waardoor alle belemmeringen weggevallen zijn om in deze kwestie tot een zinvol overleg te komen’. 55
Dr. Tamás Esze, hoofddirecteur van de ‘wetenschappelijke collectie’, antwoordde een paar weken later op een brief van mevr. Gerö en meldde haar dat de ‘afhandeling van de kwestie goede voortgang maakte’ en spoedig zou kunnen worden afgerond. 56 Kennelijk had mevrouw Gerö verzocht het schilderij, sedert de verkoop in 1960 weer in haar bezit, op te hangen in de kerkenraadskamer van de kerkelijke gemeente. Maar: ‘Een dergelijk verzoek zou de eindeloze voorgeschiedenis weer oprakelen, en de herinnering aan Katalin Kuyper geen goed doen.’
Anderhalve maand later kon Esze melden dat de zaak besproken was met het kerkbestuur en met de directeur van de Ráday-collectie. ‘De overname van het schilderij door de Ráday-collectie, om het te bewaren, een plaats te geven en op de juiste manier te onderhouden, wordt door niets belemmerd.’ 57 Dat zou, zo was afgesproken met de kerkenraad, gebeuren na het overlijden van mevr. Gerö.
Kennelijk zijn beeld en schilderij na haar dood op zeker moment terecht gekomen in het Ráday Museum te Kecskemét. Daar zijn ze in de vergetelheid geraakt. Dat is inmiddels hersteld.
1 D.Th. Kuiper, ‘Kuyper (Letland/Amsterdam)’, in: P. van Beek e.a. (red.), De dolerenden en hun nageslacht (Kampen 1990) 284-295, aldaar 289. Henriëtte Sophia Susanna (1870-1933); Johanna Hendrika (1875- 1948); Catharina Maria Eunice (1876-1955).
2 Zonder de vele contacten van prof. dr. Ferenc Postma, bijzonder hoogleraar aan de gereformeerde Gáspár Károli Universiteit (Károli Gáspár Református Egyetem) te Boedapest, en zijn voortdurende aansporingen om de buste te vinden, was dit artikel niet tot stand gekomen.
3 Meer hierover in het artikel ‘Hongaarse archivalia in de collectie hdc | Protestants Erfgoed’, pag. 51 in dit nummer.
4 De Standaard, 10 juli 1920. Overgenomen in Onze Toekomst, 6 augustus 1920,
5 Zie het artikel ‘Hongaarse archivalia in de collectie hdc | Protestants Erfgoed’, pag. 51 in dit nummer. Over Sebestyén zie men M.J. Aalders, ‘Jenö Sebestyén’, www. geheugenvandevu.nl, s.v.
6 Raday Levéltár (voortaan afgekort rl), C/68, archief J. Sebestyén, C.M.E. Kuyper aan Sebestyén, 28 oktober 1920 en 29 november 1920; Het Vaderland: staat- en letterkundig nieuwsblad, 12 januari 1921. Deze en andere in dit artikel genoemde brieven zijn in te zien bij het hdc, Hongaarse archieven, archiefnummer 1121.
7 De Standaard, 12 september 1923.
8 Een verslag in De Hongaarsche Heraut. Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Hongarije , september 1926.
9 Ontleend aan Gergely Ferenc, ‘Száz vonat aranyvetélö ként jár Európa átokverte földjén. Részlet a holland– magyar gyermekmentö akció történetéböl, 1919–1928’, Confessio (1987/4), 12–22, aldaar 21. Zie ook Anna Molnár en Gábor Pusztai, ‘Kindertreinen’, Acta Neerlandica. Bijdragen tot de Neerlandistiek Debrecen 6 (2008) 143-174.
10 Mededeling archivaris E. Nagy. Zie rl, C/130, archief Katalin Kuyper.
11 rl, C/130, archief Katalin Kuyper, van A. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 13 september 1967.
12 Het was deze brief die de zoektocht naar het beeld van C.M.E. Kuyper in gang zette.
13 De vertaling van het gedrukte onderschrift luidt: ‘László Hüvös beeldhouwer maakt een afbeelding van Katalin Kuyper, dochter van wijlen de Nederlandse minister-president, grote Hongarenvriend.’ Als jaartal is met de hand bijgeschreven ‘1936’. Katalin had deze foto waarschijnlijk ook, rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 27 maart 1952.
14 Mail van Z. Fogarasi aan A. Berecz d.d. 22 maart 2017, doorgestuurd aan M.J. Aalders d.d. 22 maart 2017.
15 Mail van Z. Fogarasi aan M.J. Aalders, d.d. 5 juni 2017.
16 Mail M.J. Aalders aan Z. Fogarasi d.d. 24 maart 2017, en Z. Fogarasi aan M.J. Aalders d.d. 4 april 2017. Hans Seijlhouwer, Vrije Universiteit, zocht naar afbeeldingen van C.M.E. Kuyper in het fotoarchief van de vu.
17 Het Vaderland en De Standaard van 30 maart 1927; Algemeen Handelsblad, 31 maart 1927, De Hongaarsche Heraut, april 1927. Over de school zie www.hongarijevandaag.nl, artikel van Mária Ballendux-Bogyay, d.d. 1 juli 2006, en S. Fónod, Julianna Református Iskola Története 1926-tól 1992-ig (Budapest 1994).
18 Ik dank Rebekka Hermán Mostert, vertaalster te Timişoara/Temesvár, die de Hongaarstalige brieven in dit archief voor mij vertaalde en mij ook overigens veel nuttige aanwijzingen verschafte.
19 Zie Ráday Levéltár, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Chrenko, 13 november 1922. In een brief van C.M.E. Kuyper aan V. Neugebauer d.d. 22 maart 1922, die een grote rol speelde aan de ‘Hongaarse kant’ van de kindertreinen, meldde ze dat Erzsébet Chrenko een uitnodiging had om naar Nederland te komen en graag met de trein van 26 maart zou willen meereizen. Later wordt ze aangeschreven als mevr. Dr. Gerö-Ernöne, d.w.z. echtgenote van dr. E. Gerö.
20 Zie rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Chrenko, 13 november 1922.
21 Er zitten 49 brieven in van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, Daarvan zijn er twee uit 1922, (ze was toen nog niet getrouwd), twee uit 1947, 16 uit 1948, één uit 1949, drie uit 1950, vijf uit 1951, zeventien uit 1952, één uit 1953, één uit 1954.
22 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 26 november 1947.
23 rl. C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 20 december 1947. Een late reactie, maar ze was haar adres kwijtgeraakt, zo schreef ze.
24 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 7 januari 1948.
25 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 15 januari 1948.
26 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 18 januari 1948.
27 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 31 januari 1948. Ook in te zien bij het hdc, Hongaarse archieven, archiefnummer 1121.
28 www.hongarijevandaag. nl, artikel van Mária Ballendux-Bogyay, d.d. 1 juli 2006, en S. Fónod, Julianna Református Iskola Története 1926-tól 1992-ig (Budapest, 1994) 14. Deze marmeren plaat hangt nog steeds in het gebouw (juni 2017).
29 S. Fónod, Julianna Református Iskola, 15-16.
30 rl, A/22, Archief Julianaschool, 10 september 1948, van F.W. Grosheide aan de Minister (van onderwijs?). De brief is behalve door F.W. Grosheide ondertekend door A.A.L. Rutgers, J.C. van Dijk en C.M.E. Kuyper.
31 Zie het briefhoofd, rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 19 juni 1950 en 12 november 1950.
32 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 27 maart 1952.
33 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 9 juni 1952.
34 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 4 april 1952.
35 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 4 mei 1952.
36 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 3 september 1952.
37 rl, C/130, Verklaring mevr. R. Bodolay 23 juni 1960, van 1926-1948 leerkracht aan de Julianaschool.
38 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 27 maart 1952.
39 Bisschop L. Ravasz kende ze goed, onder meer uit de tijd dat de school gesticht werd.
40 Wellicht de foto die boven staat afgedrukt.
41 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 4 april 1952.
42 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 10 april 1952.
43 rl, C/130, van L. Ravasz aan E. Gerö-Chrenko, 18 april 1952, in antwoord op een brief van 11 april 1952.
44 rl, C/130, van Rosa Bodolay aan E. Gerö-Chrenko, 20 april 1952, onder verwijzing naar een gesprek ‘voor Pasen’, dus voor 13 april 1952.
45 rl, C/130, van Rosa Bodolay aan E. Gerö-Chrenko, 20 april 1952.
46 De laan heette oorspronkelijk Stadwaldchen Alle (vanaf 1830), vanaf 1874 Városligeti fasor, vanaf 1921 Vilma Királynö út, vanaf 1948 Városligeti fasor, vanaf 1950 Gorkij fasor en vanaf weer 1991 Városligeti fasor. Ds. K. Dobos was in 1927/1928 enige tijd in Nederland geweest om kennis te maken met het gereformeerde jeugdwerk.
47 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 9 juni 1952.
48 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 12 juli 1952.
49 rl, C/130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 12 juli 1952.
50 rl, C.130, van C.M.E. Kuyper aan E. Gerö-Chrenko, 9 augustus 1952. Het zou uiteindelijk tot juli 1960 duren voordat de reparatie plaatsvond. Zie C/130, Verklaring mevr. Gerö.
51 Op verzoek van mevr. Gerö heeft J.H. Veefkind, Nederlands Gereformeerd predikant te Krommenie, in 1974 nog foto’s van het graf gemaakt, rl, C/130, van J.H. Veefkind aan mevr. Gerö-Chrenko, 19 januari 1974.
52 Toen Budapest-Gorkij Fasori Református Egyházközség geheten.
53 rl, C/130, verklaring mevr. Gerö-Chrenko, niet gedateerd.
54 rl, C/130, van dr. Zóltan Péter aan mevr. Gerö-Chrenko, 8 februari 1964.
55 rl. C/130, van dr. Zóltan Péter aan mevr. Gerö-Chrenko, 20 februari 1964.
56 rl, C/130, van dr. Tamás Esze aan mevr. Gerö-Chrenko, 27 februari 1964.
57 rl, C/130, van dr. Tamás Esz aan mevr. Gerö-Chrenko, 11 mei 1964.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2017
DNK | 85 Pagina's