Acta van het Zending-Congres - pagina 109
:
91
Walaeus noemden de Kerken aldaar gaarne „een vader in Christus," „een voedsterheer der dienaren des goddelijken Woords, die den wijnberg des Heeren in Indië bearbeiden." Van een zijner kweekelingen, Joh. Leeuwius, lezen wij in de Acten der Classis Walcheren, dat hij onderzocht werd ,,per omnes locos Theologiae," en in het proponeeren geoefend, zoodat hij een jaar later kou vertrekken. De Ijeroemdste onder lien is Heurnius geweest. Ds. Werndly noemde hem een „groot bevorderaar van het Evangelie in Indië."
De goede
vruchten, welke het Leidsche Semiafgeworpen had, drongen de Kerken in Noord-Holland en Zeeland om bij de Compagnie (nu niet alleen de O. maar ook de W. Ind.) aan te dringen tot oprichting van een nieuw Seminarie. In 1635 zette de Classis van Amsterdam de beweging voor het Seminarie weer op en de Noord- Hollandsche Synoden steunden haar ijverig, maar zonder eenigen goeden uitslag. Alleen verbond zich de O. I. Compagnie in 1637 om ,,zoo daar eenige studenten waren, die zich tot den dienst van de Compagnie narie
wilden
laten
gebruiken, dat
vreemd zouden
zijn,
om
zij
daarvoor niet
die een tijdlang tot
bevordering van hunne studiën te alimenteeren." En hieraan hebben zij gevolg gegeven. In 1639 toch kwam bij de Classis van Walcheren van de Kerk van Batavia het verzoek in, haar te helpen bij de vergadering van XVII, dat hier te lande een Seminarie mocht opgericht worden onder het opzicht van Ds. Heurnius, „die bekwaam is de Maleitsche taal te leeren aan diegenen, die naar O. I. zouden mogen voor predikanten gezonden worden." Doch van een Seminarie wilden de XVII niet weten.
Wel vernam
de Classis Walcheren, in Oct. 1640
monde van de bewindhebbers Joan van der Poorten en P. Bondaen uit naam der Combij
pagnie:
aanwas
Dat deze, ,, aanmerkende den grooten van de Heidenen tot Christi Kerk in
O. I. (had) bij provisie toegestaan, dat zes jongelieden zullen gesteld worden onder eeuen opziener of regent, waartoe verzocht zal worden Ds. Heurnius, om geprepareerd te worden tot den H. Dienst in O. Indië." Of aan dit plan uitvoering gegeven is, weten wij niet. Hofstede heeft ook niet meer, dan dat verhaald wordt, dat Ds. Heurnius, tijdens zijn verblijf hier te lande, verzocht is, zes studenten in de Maleitsche taal te onderzoeken. Niet beter slaagden de Kerken van Zeeland, want het verzoek, waartoe de Synode van Tholen Vjesloot ,,Alzoo het een zeer goddelijk en noodig werk is, de blinde Heidenen door de predikatie des
te brengen tot het ware geloof waartoe voor dezen de Heeren Bewindhebbers van de O. I. Compagnie aireede een Seminarium van de studenten in de Theologie hadden opgericht en nu onderlaten, zoo zal men aanhouden bij de vergadering van XVII, dat het hun Eerw. gelieve, hetzelve Seminarie wederom opterichten," bleef onverhoord.
H. Evangeliums Christus,
in
Hetzelfde geschiedde met het verzoek aan de West-Indische Compagnie, ,,dat mede gelijk Seminarium ook wegens de XIX mocht worden opgericht." De Synoden van Noord-Holland, van 1686 en 1689, mochten nogmaals een lans breken voor het Seminarie. Zij kregen echter
meer dan goede woorden. De hoosleeraren Hoornbeek en Voetius ondersteunden het streven der Kerk niet minder ernstig dan Hofstede, die, in het 2e Dl. van zijn werk „O. /. Kerkzaken" bl. 222 v. V. zijn voorstel ter verkrijging van een Seminarium in ons vaderland met klem en niet
kraclit verdedigt en aanbeveelt,
('t
Vond bijval bij
de Synoden en Classen). Doch mochten de Kerken al slechts korten tijd slagen in het verwerven van een Seminarie voor predikanten in Oost en West, zij beproefden toch predikanten te krijgen, ,,in actueeleu dienst zijnde, om in den lande voornoemd (Indië) zich te laten gebruiken." Doch dit ging niet zoo gemakkelijk, niet alleen om de verre reis en moeielijke taak, maar ook en vooral om den willekeur, waarmee de Compagnie jegens de predikanten handelde, ze verplaatsende of naar Holland terugzendende, wanneer haar dat geliefde. Vele klachten gingen uit O. en W. Indië op over gebrek aan, of wat nog erger was, over ongeschiktheid van predikanten. Geen wonder, dat, onder deze omstandigheden, vooral de Kerk van Batavia ziekentroosters en catechiseermeesters tot predikanten ordende, wat echter weer de ontevredenheid der Nederlandsche Kerken opwekte en vaak tot tusschen onaangename correspondentiën de Indische en Nederlandsche Kerken aanleiding gaf, waarbij de eersten zich achter de Compagnie en de Indische Kerkenorde van 1643 verscholen. ) Aan dezen strijd hebben wi] voor een deel te danken Prof P. Hofstede's werk over de Oost-Indische Kerkzaken, waarin het gevoelen der Nederl. Kerken, dat een particuliere Kerk geen proponenten mocht maken en ze tot predikanten ordenen, verdedigd wordt. al
'
En
vraagt
gemeente ')
met
in
men na dat alles, of er bij de de dagen der Republiek veel be-
In 1623 kvaiii de eerste Kerkenorde voor O. -Indië Ds. Danckaerls naar IJatavia.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890
Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890
Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's