GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ONDERZOEK NAAR DE BRONNEN VOOR DE RELATIE TUSSEN DE KERKEN EN DE OVERIGE SAMENLEVING IN NEDERLAND TUSSEN 1795 EN ± 1850

1. Het doel van het onderzoek.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds augustus 1975 wordt er gewerkt aan een inventarisatie van bronnen die gebruikt kunnen worden voor een hernieuwde bestudering van de verhouding "kerken en overige samenleving ih Nederland tussen 1795 en ± 1850". Het betreft een door Z.W.0. gesubsidieerd projekt. De uitvoering is toevertrouwd aan een wetenschappelijke medewerker, die tevens de schrijver is van dit artikel. Het toezicht op de voortgang en de kwaliteit van de werkzaamheden berust bij de hoogleraren J.A. Bornewasser, O.J. de Jong en Th. van Tijn. Thuisbasis van het werk is de Theologische Fakulteit te Tilburg en de hoogleraar kerkgeschiedenis van genoemde Fakulteit is belast met de zorg voor de direkte begeleiding van de onderzoeksmedewerker.

De opzet van dit artikel is vierledig. Allereerst zal het doel van het onderzoek wat nader omschreven worden. Vervolgens wordt geprobeerd enig inzicht te geven in het werk dat inmiddels al verricht is. Op de derde plaats zullen enkele problemen worden aangestipt, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan. Tenslotte worden enkele onderzoeksmogelijkheden gepresenteerd.

Kort samengevat is het doel van het onderzoek het maken van een inventaris van bronnen, in de meest brede zin van het woord, van belang voor een nadere bestudering van de verhouding "kerkenoverige samenleving" in Nederland tussen 1795 en ± 1850. De initiatiefnemers meenden dat er verschillende redenen waren voor zo'n nadere bestudering. De bestaande litteratuur was niet

uitputtend. De snelle veranderingen in de wereld van vandaag deden met andere ogen terugkijken naar het verleden en gaven aanleiding tot nieuwe vragen. Te zelfder tijd vroegen modern wetenschappelijke inzichten in de interdependentie tussen kerkelijke denominaties en het staatkundigmaatschappelijk leven om een nadere studie van de relatie in het verleden.

De keuze voor 1795 als beginterm van het onderzoek werd bepaald door de gevolgenrijke omwenteling van dat jaar.

Immers, in 1795 begon de ontwikkeling van geheel nieuwe, tot in het heden doorwerkende staatkundige strukturen. Tegelijkertijd ontstond er voor de kerken een principieel andere situatie, die bepalend werd voor de kerkgeschiedenis van de negentiende en de twintigste eeuw. Verder, zo meende men, was de periode 1795-1813 wat het thema betrof een blinde vlek op de wetenschappelijke kaart, terwijl juist kennis van de institutionele en ideologische wortels uit de "Franse" tijd noodzakelijk geacht werd voor een grensverleggende, hernieuwde studie van de periode erna. De keuze van de voorlopige eindterm werd ingegeven door de grondwetswijziging van 1848 met haar direkte gevolgen voor de politiek van de overheid en voor de ontplooiingskansen van het kerkelijk leven. Een definitieve keuze zou echter pas later gemaakt moeten worden na een verkenning van de omstandigheden in het midden van de negentiende eeuw.

Het onderzoek zou uiteindelijk moeten leiden tot:

a. een beredeneerde bibliografie van

- bestaande litteratuur over de Nederlandse kerkgeschiedenis van de te onderzoeken periode;

- buitenlandse litteratuur over de institutionele kaders van kerk en staat;

- litteratuur van theologische en "geistesgeschichtliche" en politiek-godsdienstige aard;

- litteratuur van theoretisch-methodische aard, vooral uit België en Frankrijk.

b. Een beargumenteerd overzicht van de relevante bronnen, te onderscheiden in:

- archivalische bronnen;

- in de bestudeerde periode uitgegeven geschriften;

- reeds in druk verschenen archivalia.

c. Een of meer artikelen, die zouden moeten dienen

- als toets van de bruikbaarheid van de inventaris;

- als voorbeeld van de verwerkingsmogelijkheden bij nieuwe probleemstellingen en methoden en bij een uitgebreidere kennis van de litteratuur en de bronnen.

Uiteindelijk zou uit de wisselwerking van litteratuurstudie en bronnenonderzoek een lijst te voorschijn moeten komen met onderzoekbare en onderzoekwaardige thema's, waaraan vervolgens de bronnen gerelateerd zouden moeten worden.

Onderzoekplaatsen zouden voornamelijk zijn het Algemeen Rijksarchief in Den Haag (en ter aanvulling in Brussel), de archieven van de gewestelijke synoden en van de algemene synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en de vijf diocesane archieven van de Rooms-Katholieke Kerk.

2. Tussentijds overzicht van de resultaten.

In de twee jaar dat het projekt nu loopt is gewerkt aan een in omvang groeiend fichier met als elementen gegevens over:

a. Aan de litteratuur ontleende gegevens van feitelijke en institutionele aard.

Deze dienen enerzijds als toetsstenen bij het bronnenonderzoek. Als reeds bekende zaken bij een bepaalde aanpak van een archief er niet uitkomen, dan moet de aanpak opnieuw bekeken worden. Anderzijds zijn deze gegevens later bruikbaar bij de bespreking van de litteratuur, zoals die voorzien is in het eindrapport.

b. Belangrijke personen binnen de kerken en/of de samenleving.

De geschiedenis wordt, althans op een bepaald niveau, gedragen door mensen. Kennis van wie bij wat betrokken geweest is, stelt in staat tot onderzoek naar en in partikuliere archieven. Bovendien wordt de waarde van wat bewaard gebleven is enigszins gerelativeerd, als de zichtbaar geworden lacunes in de bronnen er tegenover gesteld worden.

c. Tot nu toe in de litteratuur gebruikte bronnen. Hier geldt hetzelfde als onder a. Kennis van bronnen via de litteratuur vergemakkelijkt het onderzoek en stelt in staat tot toetsing van de aanpak. Wat nog niet gebruikt is komt er scherper door naar voren. Duidelijk wordt welke ingrediënten in de verschillende schotels met historische kost verwerkt zijn. Gegevens uit dit deel van het fichier moeten uiteindelijk in staat stellen tot een kritische bibliografie én tot het aangeven van nog braakliggende onbewerkte bronnen.

d. Stellingen en vooronderstellingen ten aanzien van de (historische) relatie van de kerken met de overige samenleving. Het gaat hier om in de historische litteratuur gelegde verbanden tussen gelijktijdige of elkaar opvolgende verschijnselen in de bestudeerde periode. Het gaat hier bovendien om niet nader beargumenteerde uitgangspunten en aan de verwerking van historische gegevens voorafgaande zienswijzen. Uit dit alles moet straks een beeld geschetst worden van in de litteratuur aangewezen verbanden en samenhangen en aan de litteratuur ten grondslag liggende standpunten. e. (Hypo)thesen in (godsdienst)sociologische en politicologische litteratuur, die mogelijk bruikbaar zijn bij de hernieuwde bestudering van bovengenoemde relatie. Bij het aanleggen van dit deel van het kaartsysteem wordt ook gelet op (kerk)historische litteratuur in het buitenland, waarin nieuwe theorieën en methoden van de maatschappijwetenschappen toegepast zijn.

f. Gedrukte bronnen, gepubliceerde archiefstukken en bestaande litteratuur betreffende de Nederlandse (kerk)geschiedenis tussen 1795 en ± 1850. Uiteindelijk moet met behulp van deze gegevens een zo volledig mogelijke lijst worden gemaakt van buiten de archieven raadpleegbare bronnen, terwijl ook de bibliografie "sec" eruit moet resulteren.

Het spreekt vanzelf dat een zo ruim opgezet fichier zeer veel tijd en arbeid vergt en dat niet.alle onderdelen even ver zijn uitgewerkt. Over het geheel genomen zijn de werkzaamheden het verst gevorderd voor de zogenaamde Bataafse en Franse tijd, terwijl ook het tijdvak van de regering van koning Willem I ruime aandacht gekregen heeft. Aan de periode na 1840 daarentegen is nog nauwelijks iets gedaan.

De bronneninventarisatie, voorzover die betrekking heeft op archivalische bronnen, is tot nu toe vrijwel uitsluitend geconcentreerd geweest op de archieven van de nationale burgerlijke overheid. In eerste instantie is het onderzoek gericht op wat ik "kernarchieven" zou willen noemen. Daaronder versta ik archieven van personen of instanties, die binnen het 1 overheidsapparaat een centrale positie hadden. Bedoeld zijn de archieven van de Staten-Generaal, de Nationale Vergadering, het Uitvoerend Bewind, het Staatsbewind, de Raadpensionaris, de koning van Holland, de Gouverneur-Generaal, de Staatssecretaris onder koning Willem I en het Kabinet des Konings onder koning Willem II. Bij de opzet van de inventarisatie meende ik ervan uit te mogen gaan dat de archieven van de burgerlijke overheid door hun eenheid, volledigheid, kontinuïteit en omvang het eerst bestudeerd moesten worden. Vandaaruit zouden dan "vanzelf" verwijzingen komen naar de kerkelijke archieven. Een tweede, voor de opzet bepalende veronderstelling was dat de werkzaamheden van de burgerlijke ovetheid het best in hun geheel te overzien zouden zijn in de bovengenoemde kernarchieven.

Het onderzoek in de kernarchieven is op dit moment gevorderd tot 1840. Daarnaast is aanvullend onderzoek verricht in archieven van enkele hoge colleges van staat, departementen van algemeen bestuur en van personen, die bij het bestuur van het land betrokken waren. Op de problemen die zich bij dit onderzoek hebben voorgedaan - hoe moeten de archieven bewerkt worden en welke vorm is het meest geschikt om de resultaten te presenteren ? - wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

Tot toetsend en exemplarisch onderzoek van enige omvang is het nog niet gekomen. Beter leek het daarmee te wachten tot de bronneninventarisatie en de bibliografie min of meer definitieve vormen zouden hebben aangenomen. Uiteraard is wel steeds ook de inhoud voorwerp van studie geweest, maar dat geschiedde niet dermate gericht op een onderwerp, dat het schrijven van een afgerond artikel in het direkte verlengde ervan lag. Wel is eenmaal van de vruchten van het onderzoek gebruik gemaakt ter ondersteuning van een door prof. dr. J.A. Bornewasser al voor de start van het projekt geëntameerde studie van de persoonlijke inbreng van koning Willem I in de regeringspolitiek ten aanzien van de kerken. Zijn artikel over dit onderwerp zal nog dit jaar verschijnen in het Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland.

3. Enkele problemen.

Een onderzoek naar bronnen voor de bestudering van de relatie van de kerken met de overige samenleving laat zich niet uitvoeren zonder dat oplossingen worden gevonden voor een aantal problemen van uiteenlopende aard. Enkele daarvan wil ik hier graag aanstippen.

Op de eerste plaats deed en doet zich nog steeds de vraag voor waar de grenzen van het onderzoek getrokken moeten worden en hoe de algemene thematiek operationeel gemaakt kan worden. Voorop staat dat het om meer gaat dan de traditionele

problematiek van de. verhouding van de kerken tot de staat en omgekeerd. Dit nog steeds belangrijke en, voorzover ik tot nu toe gezien heb, zeker niet uitputtend bestudeerde onderzoeksterrein kan niet langer alle aandacht voor zich zelf op eisen. De erkenning hiervan verschaft echter nog niet meteen een goed omschreven ruimer objekt van onderzoek. Boven is al wel meermalen gesproken van de "relatie kerken - overige samenleving", maar deze aanduiding van het veld van onderzoek, zal nog maar nauwelijks een bij iedereen gelijk beeld oproepen van konkrete onderzoeksmogelijkheden. Dat is ook niet nodig. Nieuwe probleemstellingen zijn zelden helemaal uitgewerkt. Waar het om gaat is dat een nieuwe richting wordt aangegeven, dat het doorbreken van oude grenzen wordt gestimuleerd. Pas wanneer er dan voldoende reaktie komt en pas nadat er veel werk verzet is, kan langzamerhand duidelijk worden hoe groot het gebied is en hce vruchtbaar het onderzoek.

De formulering "kerken-overige samenleving" duidt er al op dat de nieuwe probleemstelling de kerken plaatst in de samenleving en niet er buiten of er tegenover. Dit uitgangspunt heeft grote gevolgen. Het is hier dat de invloed van de maatschappijwetenschappen zich kan doen gelden. Gaat men daarbij te rade dan blijkt de kerk ook bestudeerbaar als een "kollektiviteit" en de godsdienst als een "sociaal" of "sociocultureel systeem". Vanuit die wetenschappen wordt het van belang te vragen naar de wijze van voortbestaan van een kerk (toelatingswijze, toelatingseisen, acculturatie, enculturatie), naar de verschijningsvorm (territoriale verdeling, levensomstandigheden, natuurlijke en sociale verschillen, samenhang of verstrooiing), naar de interne organisatie (kerkelijk kader, kerkelijke verenigingen) en naar de sociale aspekten van het leven in de kerk.

Recente onderzoekingen noodzaken tot genuanceerd gebruik van termen als "kerkelijkheid" en "godsdienstigheid". De godsdienstsociologie heeft

ook duidelijk gemaakt dat er sprake is van een wederkerige beïnvloeding van godsdienst/kerk en samenleving.

Een inspirerend, voor het bovenstaande ook gebruikt en gemakkelijk te raadplegen artikel over deze materie is te vinden in het uit het frans vertaalde en in de aulareeks uitgegeven Handboek van de sociologie^.'..Be auteur ervan, Gabriël Le Bras, geldt als de baanbreker van de moderne godsdienstsociologie in Frankrijk. Hij maakt het ook de niet sociologisch geschoolde lezer gemakkelijk omdat hij zelf geïnteresseerd is in de geschiedenis. Le Bras is echter geenszins een eenling. Ook werken van eigen bodem en vooral van het Engelse taalgebied laten zich met vrucht raadplegen. ... .

Dat in Frankrijk het kerkhistorisch onderzoek zich momenteel tamelijk sterk laat leiden door vragen vanuit de moderne maatschappijwetenschappen, mag wel blijken uit een onlangs verschenen overzicht van de stand van de kerkgeschiedenis en van de richtingen waarin het onderzoek zich beweegt. Alleen al de titels van de hoofdstukken van het betreffende boek 2 maken dat duidelijk.

Zo behandelt het eerste hoofdstuk "Les Eglises comme sociêtés religieuses", het tweede "La religion vëcue" en het vierde "Les Eglises dans la Société". Hoewel het werk op de Franse situatie gebaseerd is en alleen daarom al niet zonder meer gebruikt kan worden voor de Nederlandse kerkgeschiedenis, kan het toch wel behulpzaam zijn bij het uitstippelen van nieuwe wegen van onderzoek.

Ook echter wanneer men erkent dat disciplines als (godsdienst)sociologie en politikologie een bijdrage kunnen leveren tot de formulering van de probleemstelling en tot het onderzoek naar samenhangen tussen waargenomen verschijnselen, dan nog blijft er een moeilijkheid. Volgens de godsdienstsocioloog Laeyendecker bestaan er in zijn vak geen

allesomvattende theoriesamenhangen en nauwelijks theorieën van middelbare reikwijdte. Wel zouden er diverse theorieën ad-hoc zijn, die nog op uitbouw wachten^, Politikologen aarzelen niet om, in andere woorden, hetzelfde toe te geven ten aanzien van hun discipline. Deze stand van zaken maakt het aanvaarden van de hulp van de moderne maatschappijwetenschappen kwestieus. Het gebruik ervan dient daarom steeds te geschieden met inachtneming van een behoorlijke dosis voorzichtigheid en in het be^stzijn van de betrekkelijkheid. Die voorzichtigheid en dat gevoel voor betrekkelijkheid zijn temeer geboden vanwege de eigen aard van het onderzoeksobjekt: de kerken.

Een tweede fundamentele problematiek betreft het bronnenonderzoek en de presentatie van de resultaten ervan. Bij de oplossing hiervan moet met verschillende punten rekening worden gehouden:

1. De vraagstelling is zeer gevarieerd, wisselend en ten dele nog onzeker.

2. Het te onderzoeken en te beschrijven bronnenmateriaal is buitengewoon omvangrijk - alleen al de archieven van de nationale burgerlijke overheid laten zich meten met een kilometermaat - en van wisselend belang.

3. De bronneninventaris moet een zekere duurzaamheid bezitten, objektief zijn en dubbel werk voorkomen. 4. De bronneninventaris moet bruikbaar zijn bij elke vraagstelling betreffende de relatie "kerkenoverige samenleving".

Het behoeft waarschijnlijk nauwelijks een betoog dat deze punten onderling slecht verenigbaar zijn. De onzekere en steeds aan verandering onderhevige vraagstelling staat dwars op de eis van duurzaamheid en objektiviteit. De omvang van het materiaal staat een volledige bestudering in de weg. De gevarieerdheid van vraagstellingen verstoort de eenheid van het onderzoek en bemoeilijkt het maken van een hanteerbare totaalopzet.

Zonder de illusie te hebben de ideale oplossing gevonden te hebben, is mijn voorkeur uiteindelijk uitgegaan naar een presentatievorm, die ik hier graag ter beoordeling wil voorleggen. Ik heb gekozen voor een splitsing van de bronnenbeschrijving "sec" en de opgave van de mogelijke bruikbaarheid voor bepaalde thematieken. Zo stel ik mij voor eerst aan te geven om wat voor soort bron het gaat, welke haar relatie is met andere bronnen, welke de omvang is, volgens welk beginsel geordend is, welke toegankelijkheidshulpmiddelen er zijn, wat hun bereik is en hun informatieve kwaliteit en via welke rubrieken of trefwoorden men tot die bron kan doordringen. Het resultaat hiervan is bij vrijwel elke probleemstelling te gebruiken, ook bij die van andere dan de kerkhistorische specialisatie. Van een dergelijke beschrijving mag in ieder geval een zekere duurzaamheid verwacht worden. Bovendien vergemakkelijkt ze het brongebruik (: besparing van inwerktijd) en stelt ze in staat tot noodzakelijke, maar ook in vaklitteratuur nog al eens achterwege blijvende bronnenkritiek.

Pas nadat deze algemene informatie gegeven is volgt een overigens zeker niet uitputtende verbinding van archiefbestanddelen met een aantal onderzoeksvragen. Een voorbeeld zou hier eigenlijk op zijn plaats zijn, maar de daarvoor benodigde ruimte verstoort de opbouw van deze algemene uiteenzetting. Wellicht kan een dergelijke exemplarische beschrijving van een archief in een volgend nummer van dit blad als een afzonderlijke bijdrage geplaatst worden.

Een derde en laatste hier te bespreken moeilijkheid doet zich voor bij de inventarisatie en evaluatie van het brongebruik in de litteratuur. Wie probeert vast te stellen welke bronnen reeds gebruikt zijn en hoe dat gebeurd is zal spoedig ontdekken dat:

1. Van sommige publikaties bijzonder moeilijk te achterhalen is waarop ze gebaseerd zijn. De annotatie ontbreekt of is gebrekkig.

2. Slechts zelden valt op te maken wat precies gebruikt is door te grove, algemene verwijzingen.

3. Het brongebruik'wordt maar al te vaak niet verantwoord. Men citeert eenvoudigweg een inventarisnummer en lijkt er van uit te gaan dat zo'n verwijzing voldoende is om welk betoog dan ook kracht bij te zetten. Ditzelfde geschiedt overigens ook bij gebruik van litteratuur. Het voor tenminste een deel van de problematiek heel belangrijke werk van J.Th. de Visser^ is maar heel zuinig voorzien van noten en laat zich dus slecht kontroleren op de hardheid van zijn inhoud. Gedeeltelijk voorziet de bespreking van J.C.A. van Loon^ hierin. Juist echter uit deze toch wel lovende beoordeling blijkt ook de beperktheid van de fundamenten, waarop het hele bouwwerk is opgetrokken. Voor de uiterst interessante periode van 1795 tot 1806 zijn nauwelijks archiefstukken gebruikt. Bovendien vindt men in de tekst naast eenzijdigheden ook onjuistheden. Toch wordt in de litteratuur zonder enige bedenking of reserve naar De Visser verwezen.

Een ander belangrijk werk is dat van P. AlberS over het herstel van de hiërarchie^, Veel auteurs hebben zich erop gebaseerd, zonder de beperkingen ervan te verdiskonteren in hun eigen verhaal. Albers had de verdienste destijds geheel nieuwe of vrijwel niet gebruikte archieven verwerkt te hebben, met name dat van Van Maanen en van de Nuntiatuur. De feilen van zijn wijze van verwerken én het beschikbaar komen van andere zeker zo belangrijke, zo niet belangrijkere bronnen blijven onopgémerkt of althans onbesproken.

Deze stand van zaken maakt het erg lastig zo niet onmogelijk om een kritische inventaris

te maken van reeds gebruikte bronnen. Wanneer alle brongebruik gekontroleerd zou moeten worden, dan zou in ieder geval de duur van dit projekt ver overschreden worden. Daarom moeten hier twee konklusies getrokken worden. Op de eerste plaats zal in de beredeneerde bibliografie wel, voorzover mogelijk, het brongebruik en de waarde ervan aan de orde gesteld worden, maar de beoordeling ervan zal niet steeds uitputtend kunnen zijn. Op de tweede plaats zal er in de toekomst juist aan deze zaak veel meer aandacht besteed moeten worden, mogelijk mede met behulp van de resultaten van dit onderzoek.

4. Enkele perspektieven of voorbeelden van onderzoeksmogelijkheden.

Een schets van onderzoeksmogelijkheden veronderstelt een goede kennis van wat reeds gedaan is én van de kwaliteit ervan. Dat met name kennis van de kwaliteit niet altijd even gemakkelijk verwerfbaar is, zal uit het bovenstaande duidelijk geworden zijn. Bovendien ligt er een wereld tussen vrij opwellende vragen en het moeizaam gevonden antwoord uit weerbarstige, niet aangepaste bronnen. Daar komt nog bij dat de omvang van het te bestuderen materiaal een volledige kennismaking met de inhoud in de weg staat. Wat hier volgt is daarom geenszins een uitputtende lijst.

Het is maar een greep uit de veelheid van mogelijkheden die de bronnen te bieden hebben:

a. De traditionele thematiek "verhouding_kerkstaat" komt zeker voor een hernieuwde bestudering in aanmerking. Het handboek van De Visser is niet alleen aan herziening toe vanwege eenzijdigheden in de interpretatie, de concentratie op een bepaald kerkgenootschap, en het ontbreken van een voor kontrole vatbaar notenapparaat, maar ook en vooral omdat er in de archieven veel te vinden is dat door hem niet gebruikt is. Voordat

aan dit werk begonnen kan worden, moeten echter eerst een aantal minder grootschalige, maar daarom niet minder belangrijke onderzoeken worden uitgevoerd. Daartoe behoort onder andere:

b. Een studie van de_verhouding van de_kerken tegenover de_omwenteling_van 1795 en de staatsgrepen die daar op volgden. Deze studie zou uit moeten gaan van de legitimerende, integrerende en stabiliserende funktie, die aan de godsdienst wordt toegeschreven. Toetsing hiervan aan de werkelijkheid dient te geschieden met oog voor nuances: geografische verschillen, verschillen tussen de kerken en binnen de kerken, aard van de bronnen, enzovoort. De officiële reakties van het kerkelijk kader zouden moeten worden geïnventariseerd en vergeleken met de reakties op plaatselijk of regionaal niveau van andere dan officiële woordvoerders. Een intrigerend detail vormt voor mij bijvoorbeeld het niet met elkaar te rijmen verslag van de pastoor van Hoogmade aan de Propaganda Fide te Rome (over 1795) en een request in het archief van het gewestelijk bestuur van Holland. Volgens de eerste bron zouden pastoor en parochianen zich ver gehouden hebben van de revolutie? . Volgens het request echter, afkomstig van de vrijvrouwe van het betreffende gebied, zat dezelfde pastoor samen met de schoolmeester en nog twee anderen in het commité révolutionnaire° I Dit voorbeeld toont tegelijk ook aan hoe moeilijk het soms zal zijn om het in de archieven aanwezige materiaal te vinden.

c. Het archief van de "Commissie_tot volkomen vernietiging_van_alle overblij fselen_van_een_ heersende kerk en tot invoering van volledige gelijkheid_tussen de leden_van de verschillende kerkgenootschappen" doorgaans kortweg, doch wat misleidend de "Commissie scheiding kerk-staat" genoemd, is tot nu toe in zijn totaliteit nog niet onderzocht. Toch verdient deze commissie

beslist de aandacht. Tegen de achtergrond van wat gebeurde in de Nationale Vergadering, in de grondwetcommissie, in de verschillende gewesten en plaatsen, en in de pers, is een studie van wat zij deed, niet deed of niet kon doen zeker vruchtbaar. Men kan uitgaan van de notulen en met behulp daarvan het commissiewerk reconstrueren. Omdat de commissie tot taak had eerst te inventariseren wat precies de gevolgen zouden zijn van een strikte gelijkheid van alle kerken, vindt men in dit archief ook veel materiaal over de kerkelijke situatie in verschillende gewesten, met name Gelderland, Drenthe en Holland.

d. De nationale en waarschijnlijk ook de gewestelijke overheid heeft gedurende de Bataafse en Franse tijd enorm veel materiaal verzameld met betrekking tot de verwikkeling_van_de kerken_in armenzorg en_onderwijs. Beide kwesties verdienen nieuwe aandacht vanuit een ruimere vraagstelling. Tegelijk moet aandacht besteed worden aan de kracht van de traditionele banden van met name de hervormde kerk met het onderwijs en de armenzorg en de materiële belangen, die daarbij een rol speelden. Daartegenover kan gesteld worden dat de nieuwe politieke constellatie noodzaakte tot het oplossen van allerlei tevoren onbekende of op andere wijze aan bod gekomen problemen: nationale eenheid en handhaving daarvan, probleem van gelijkberechtiging in verhouding tot de middelen, het zoeken naar wat zo'n nationale overheid wel en wat ze niet moest of kon doen, enzovoorts.

e. Voor achtergrondkennis is het van belang te weten wie op welke plaats aan de touwtjes getrokken heeft: namen van bestuurders en_ambtenaren. Verschillende rubrieken in de indices van de wetgevende en uitvoerende colleges bevatten zoveel informatie, dat een dergelijk onderzoek mogelijk geacht moet worden. Zie bijvoorbeeld in de rubriekindices onder de namen van de verschil-

lende colleges, ministeries, gewesten en plaatsen, of onder hoofden als "departementale besturen", "gemeentebesturen", "sollicitaties", "remoties" en "ambtsfurnissementen". Vragen als "speelde religie een rol bij de verdeling van ambten ? " moeten worden gesteld; Een ander punt dat onderzoek verdient is dat van de invloed van familiebetrekkingen op de verdeling van betrekkingen en gunsten.

f. Jacobus Didericus Janssen die vrijwel vanaf het begin van zijn ambtelijke loopbaan met eredienstzaken te maken heeft gehad, vond al vrij snel na zijn dood een biograaf in zijn vriend C.W. Pape. Deze beschikte naar eigen zeggen over aantekeningen van Janssen zelf over zijn leven tot 1816 (gemaakt in 1836-1837), op memoranda over de periode 1816-1845, bedoeld als basis voor voortzetting van de autobiografie, op correspondentie Janssen-Pape, en op andere ten dele van Janssens zusters en vrienden afkomstige papieren^. Een modernere biografie en in het bijzonder een kritische evaluatie van de rol van Janssen is wenselijk. Het door Pape gebruikte materiaal zou daartoe opnieuw doorgewerkt moeten worden. Naspeuringen naar een partikulier archief Janssen of Pape zijn tot nu echter op niets uitgelopen. Wel is in de overheidsarchieven nog het een en ander van en over Janssen te vinden. Het meest kan verwacht worden van een nauwgezette bestudering van de archieven van de Agent van Nationale Opvoeding, de Raad van Binnenlandse Zaken, de Secretaris van Staat van Binnenlandse Zaken, Eredienst, de Intendant van Binnenlandse Zaken, Eredienst (1813-1815) en de Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms Katholieke (1815-1870). Een bijzondere vermelding verdienen hier de door Janssen aangelegde "Verzamelingen van kerkelijke stukken" (als in Eredienst 1805-1813, inv. nrs 134-144). Deze zijn namelijk door hem zelf voorzien van een beredeneerde inhoudsopgave, die zowel karakteristiek is voor de man achter

de verzameling als informatief met betrekking tot de achtergronden van sommige belangrijke zaken.

g. Een lijst als deze kan tot in het oneindige worden uitgebreid, al naar gelang de vraagstelling en de interesse. Graag wil ik daarom ter afsluiting nog wijzen op een geheel ander soort bronnen en op de onderzoeksmogelijkheden, die zij bieden. Ik bedoel de_gedrukte werken_uit_de tijd_zelf. Men kan daarvoor de verschillende pamfletkatalogi raadplegen. Een beter en veel vollediger beeld kan - althans voor het westen van het land - verkregen worden, wanneer men gebruik maakt van de ten onrechte in de bibliografische overzichten ontbrekende Naamlijst van Nederduitsche boeken^®. De Naamlijst kwam twee maal per maand uit - althans in de door mij gebruikte eerste banden - en bevatte de titels van alle nieuwe publikaties, waaronder ook die van nieuwe tijdschriften. Per jaar gaf zij afzonderlijke overzichten van almanakken, maandbladen en weekbladen. Per band werden deze lijsten voorzien van indices. De voordelen van de "naamlijst" van Saakes boven de gangbare Alphabetisehe naamlijstvan boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1832 in Noord-Nederland zijn uitgekomen ... (zie H. de Buck, Bibliografie der geschiedenis van Nederland3 Leiden, 1968, nr 58) zijn onder andere:

- dat het in staat stelt vrij nauwkeurig het moment van uitgave vast te stellen;

- dat het een overzicht geeft van alles dat in een bepaalde tijd verschenen is.

Met behulp van de "Naamlijst" kan tamelijk nauwkeurig worden vastgesteld wie wat wanneer geschreven heeft. Een dergelijke kennis is bij uitstek van belang voor ieder die zich wil verdiepen in de geschiedenis van Nederland vanaf 1795.

Aantekeningen.


1) Handboek van de sociologie, deel III, 117-145.

2) l'Histoire religieuse de la Fvanae 19e-20e sièole. Troblèmes et méthodes (Paris, 1975).

3) K.Dobbelaere en L.Laeyendecker, Godsdienst, kerk en samenleving. Godsdienstsociologische opstellen (Rotterdam, 1974), 369.

4) J.Th.de Visser, Kerk en staat, deel III: Nederland van 1796 tot op heden (Leiden, 1927).

5) J.C.A, van Loon, Het Algemeen Reglement van 1816 Wageningen, 1942), 10-11.

6) P.Albers, Gesahiedenis van het herstel van de hiërarchie in de Nederlanden, twee delen (Nijmegen, 1903).

7) P.van Kessel, "Johannes Braakman (1750-1817), een oud-Romein in de Hollandse Zending". AGKKN 10, 1968, 315.

8) Archief gewestelijk bestuur van Holland, 1795-1815, inv. nr. 4458, exh. 1 april 1795.

9) Zie C.W.Pape, Het leven en werken van J.D. Janssen ('s-Hertogenbosch, 1855), 12.

10) Naamlijst van Nederduitsche boeken..sedert 1790- 1853 in Nederland uitgekomen (Amsterdam, Saakes en Schleyer, 1790-1853), 14 banden.

11) Alphabetische naamlijst van boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1832 in Noord- Nederland zijn uitgekomen. Zie H. de Buck, Bibliografie der geschiedenis van Nederland (Leiden, 1968), nr. 58.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1977

DNK | 80 Pagina's

ONDERZOEK NAAR DE BRONNEN VOOR DE RELATIE TUSSEN DE KERKEN EN DE OVERIGE SAMENLEVING IN NEDERLAND TUSSEN 1795 EN ± 1850

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1977

DNK | 80 Pagina's