GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE DOLEANTIE KWAM NIET ALLEEN

Bekijk het origineel

DE DOLEANTIE KWAM NIET ALLEEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit artikel gaat niet over de Doleantie, maar over de tijd waarin de Doleantie viel, dat wil zeggen het midden van de jaren '80 van de vorige eeuw, en wel meer speciaal te Amsterdam. Het waren jaren van heftige crises, zowel op economisch als op sociaal, politiek, cultureel en kerkelijk terrein. De kerkelijke crisis, waarvan Abraham Kuyper de plannende strateeg en leidende tacticus was, was door hem bedoeld als een crisis in de oorspronkelijke, medische zin: de heftige uiting van een ziekte, waarna herstel kan volgen. Wie niet, als Kuyper, in termen van herstel denkt, zal de cumulatie van crises omstreeks 1885 nog anders duiden, namelijk als bevalling, als het zelfstandig naar buiten treden van nieuw leven dat reeds lang groeiende was.

De eerste tekenen van dat nieuwe leven dateren van ca. 1866/1873.

Het ging om bescheiden signalen, althans in vergelijking met het rumoer van de jaren '80. Het waren ook signalen van zeer verschillende aard, — een kakafonie, net als, maar dan veel luider, in 1884-1887 te horen zou zijn. Het geluid verminderde in 1873, en werd weer wat sterker sinds 1876-1877; daarna nam het langzaam in volume toe, totdat in de jaren 1884-1887 alle instrumenten plotseling op volle kracht bespeeld werden, weer tegelijk alsof alle muzikanten de aanwijzingen van dezelfde dirigent volgden, — en dwars tegen elkaar in alsof er geen dirigent was.

Zowel de gelijktijdigheid als het chaotische kennen een eenvoudige verklaring: verschillende groepen, met verschillende strevingen, reageerden op onderling verschillende wijzen op dezelfde tijdsomstandigheden. Die tijdsomstandigheden moeten ons dus in de eerste plaats bezig houden. De meest algemene tendentie is die van economische groei en modernisering en de daaruit voortvloeiende sociale en sociaal-psychologische gevolgen. De economische groei was een algemeen verschijnsel in de westerse wereld van ca. 1850 tot in de jaren '70. Hij gaf menigeen grotere kansen in het leven, maar het duurde vrij lang voor men dat als vanzelfsprekend durfde te zien. Pas de generatie die omstreeks 1865 het volwassen leven binnentrad, wist niet beter dan dat het steeds beter zou gaan. Dat kon tot optimisme stemmen en dat optimisme was in betere burgerlijke kringen sinds ca. 1865 ook steeds nadrukkelijker aanwezig.

Het was een bedaard, tevreden optimisme: doorgaan op de ingeslagen weg, verder profiteren van de vooruitgang van wetenschap en techniek, méér van hetzelfde was het parool.

Maar terwijl de vooruitgang in de gehele maatschappij voelbaar was, greep in andere kringen dan die van de betere burgerij irritatie om zich heen. Dezelfde economische groei en modernisering brachten een steeds meer om zich heen grijpende verzakelijking der sociale verhoudingen met zich mee. De markt werd groter en dat schiep nieuwe kansen, maar tegelijkertijd werd de onderlinge concurrentiestrijd medogenlozer. Er kwam meer werkgelegenheid, maar tegelijkertijd gingen patroons er gemakkelijker toe over personeel aan te nemen en even snel te ontslaan, omdat het tijdelijk slechter ging of omdat men goedkoper met halfwasknechten dan met volleerde gezellen kon werken nu men meer tot gestandaardiseerde produktie overging. Met andere woorden: terwijl de bestaansmogelijkheden groter werden, groeide tevens de bestaansonzekerheid. Min of meer persoonlijke verhoudingen, hoe hiërarchisch patriarchaal en daarmee veelal vernederend ook, tussen hoger en lager geplaatsten op de maatschappelijke ladder, maakten plaats voor hardere: elk voor zich.

De reacties daarop van de wat lagere middengroepen en wat daaronder zat waren zeer verschillend, al naar sociale groepering en omgeving en al naar meegebrachte geestelijke bagage binnen eenzelfde sociale laag. Men kon de verzakelijking der verhoudingen wijten aan de ontkerstening van de maatschappij (de kerk inbegrepen) en de redding zien in herstel van het ware Christendom, te beginnen met kerkherstel. Men kon haar toeschrijven aan het kapitalisme en ernaar gaan streven dat te vervangen door een maatschappij waarin de arbeid bevrijd zou zijn van het kapitaal. Men kon ook de ontwikkeling van het kapitalisme in beginsel toejuichen, maar strijden tegen irritante overblijfselen van oudere vormen en gedachten en tegen de uitwassen ervan, vóór gelijke kansen om deel te nemen aan de wedloop om er beter van te worden. Men herkent in het voorgaande de drie oppositionele stromingen die zich tegen 1870 hadden geconstitueerd: de gereformeerd-orthodoxen, de socialisten, de progressief liberalen. Zij reageerden op dezelfde ontwikkeling, maar hun reacties, hun strevingen gingen dwars tegen elkaar in, ook al streden zij alle tegen het tevreden-gezapige liberalisme dat heerste. Zoals gezegd, omstreeks 1870 waren zij duidelijk geconstitueerd, maar hun om-

vang was nog gering: zó snel ging de economisch-sociale ontwikkeling nu ook weer niet.

Ook in die episode van 1866-1873 waren er momenten van vertraging en versnelling. Een versnellingsmoment was er in 1871-1872, toen de economische bedrijvigheid snel toenam, tegelijkertijd echter de lagere volksgroepen door rampen werden getroffen, een pokkenepidemie, een strenge winter, stijgende prijzen. De oppositionele stromingen wonnen toen plotseling snel aanhang en radicaliseerden zich, — om in de tweede helft van 1872 te ervaren dat zij te zwak waren voor een beslissende doorbraak en door de conservatieve krachten, die nauwelijks waren aangetast, teruggeworpen te worden. De redenen van de plotselinge verhevigde irritatie waren toen ook weer grotendeels verdwenen. Zo moest de door Kuyper c.s. voorbereide kerkelijke crisis aan het eind van 1872 worden afgelast; soortgelijke teleurstelling en teruggang ondervonden tegelijkertijd de socialisten en de progressief-liberalen.

De economische groei en modernisering en de verzakelijking der sociale verhoudingen gingen echter door en zouden zorgen voor een herleving en sterke uitbreiding van de oppositionele stromingen. De ondervonden teleurstelling, nog versterkt door de economische depressie van 1874-1875, leidde tot enig uitstel. De bewegingen begonnen zich sedert 1876-1877 echter opnieuw, en nu breder, te constitueren. Patrimonium werd gesticht, een Sociaal-Democratische Vereeniging werd gesticht, de strijd der gereformeerden in de hervormde gemeente leefde weer op, wat versterkt werd door het besluit van de Synode tot reglementswijziging, inhoudende dat bezwaren tegen de geloofsovertuiging van aankomende lidmaten geen reden tot afwijzing mochten zijn (1879). Net als ca. 1870 gebeurde dit in een tijd van versnelde economische groei, speciaal in Amsterdam, voor welke stad de opening van het Noordzeekanaal (1876) een duidelijke extra-stimulans betekende, nog versterkt door de openstelling van de Oosterspoorweg in 1880. De goede conjunctuur hield voor Amsterdam lang aan, tot in de zomer van 1883, dat wil zeggen langer dan in het algemeen in de westerse economie. Een teken daarvan was de zeer sterke migratie naar de stad in 1881-1883. Gedurende deze jaren versterkten zich de genoemde oppositionele bewegingen gestadig. Toen de internationale economische depressie in het najaar van 1883 eindelijk ook te Amsterdam in volle hevigheid toesloeg, trof deze de bewegingen niet op een moment dat zij al ont-

moedigd waren, integendeel. Zij reageerden derhalve krachtig, wonnen snel aan aanhang en werden radicaler.

In belangrijke mate werd dit het werk van een nieuwe generatie, van mensen geboren tussen 1855 en 1865, ofschoon een aantal dergenen die ca. 1870 actief waren ook nu op hun post stonden, en hoe, — zoals Abraham Kuyper.

De depressie sloeg in de jaren 1884-1886 zeer hard toe, psychologisch des te harder omdat de vooruitgang juist te Amsterdam voordien groot was geweest en een hele massa recente immigranten de concurrentie op de arbeidsmarkt en in de kleinhandel en kleine nijverheid verscherpten. Voor de grote massa, zonder of met maar weinig financiële reserves, werd het leed van de slechte gang van zaken, van de massale werkloosheid bijvoorbeeld, nog verergerd door langdurige strenge winters (1885-1886, 1886-1887) en epidemieën (te Amsterdam bijv. difterie en roodvonk).

De depressie openbaarde in plotselinge scherpte hoezeer de verzakelijking der maatschappelijke verhoudingen was voortgeschreden en hoe groot de bestaansonzekerheid was; voordien had de goede gang van zaken dat nog min of meer verhuld. Velen onder de kleine burgerij en onder de arbeiders, en tevens onder de intellectuelen, concludeerden: zo kan het niet langer, er moet iets gebeuren. Wat? Daarover verschilden de meningen als tevoren.

Vóór alles kerkherstel, zei de een; algemeen kiesrecht, zei de ander; sociale revolutie was de leus van weer anderen. En velen hadden geen leus maar weerden zich in voortdurende slagen met de politie; brood en werk wilden ze, en anders de beuk erin. Er werd in 1885 en 1886 voortdurend op straat betoogd en gevochten.

Anders dan omstreeks 1870 had de oppositionele beweging nu ook het culturele leven bereikt. De culturele vernieuwingsbeweging was sinds 1877 groeiende, in nauw verband met een opkomende radicaal-democratische politieke stroming, eveneens vooral onder intellectuelen. Ze vonden sinds 1877 een uitingsmogelijkheid in het blad De Amsterdammer. De radicaal-politieke beweging zowel als de vernieuwingsbeweging in de kunsten kende een sterke stroomversnelling in 1884-1887, tot uiting komende in meer georganiseerde groepsvorming: die van de Radicale Kas (1887) enerzijds, die van het Tijdschrift De Nieuwe Gids anderzijds (1885). Actief waren daarin vooral jonge tot zeer jonge

mensen (geboren tussen 1855 en 1865), meestal van behoorlijke komaf en met veel intellectuele en culturele vorming.

Al deze bewegingen, hoe verschillend ook van ideologie, doelstelling en aanhang hadden één ding gemeen. Dat was de tegenstander: de bourgeois-satisfait, de tevreden liberalen van verschillende tinten, die de dienst uitmaakten in staat en maatschappij. Elk voor zich achtten zij in 1885-1886 de tijd rijp om beslissend door te stoten. De resultaten waren zeer verschillend. Het grootste waren zij daar waar de actievoerders sociaal en cultureel gesproken het dichtst bij de heersende lagen stonden, en waar minder ingrijpende veranderingen al konden volstaan. De nieuwe richtingen in de kunst konden binnen amper tien jaar het kunstleven overheersen. De radicalen konden althans op gemeentelijk niveau binnen datzelfde tijdsbestek het stadsbestuur drastisch beïnvloeden en vele hervormingen op gang brengen. Belangrijk waren ook de resultaten van Kuyper c.s., zowel politiek als op kerkelijk terrein. Politiek uitte zich dat in de concessie van een deel der liberalen inzake subsidies aan het bijzonder onderwijs en in de vorming van het eerste Coalitiekabinet. Op kerkelijk terrein uitte het zich uiteraard in de Doleantie. Maar dat succes bleef toch sterk achter bij wat Kuyper c.s. ermee hadden willen bereiken. Zij hadden gedacht, dat de oude volkskerk na de crisis en de scheuring van alle levende krachten beroofd zou zijn en zou wegkwijnen, zeker als de legitimiteit ervan in de ogen van bredere lagen van het kerkvolk verdwenen zou zijn door het verlies van de kerkgebouwen en - fondsen. Vandaar het uitzagen van het paneel in de kosterij van de Nieuwe Kerk. De rechter besliste anders.

En voor het overige: de scheuring was inderdaad omvangrijk, maar niet omvangrijk genoeg. Volgens de volkstelling van eind 1889 telde de nieuwe Nederduitsch Gereformeerde gezindte te Amsterdam 27.734 zielen (mannen, vrouwen en kinderen). Maar tot het Hervormde kerkgenootschap behoorden toen nog altijd 163.359 zielen. Zeker, velen daarvan waren weinig kerks, maar de toekomst bewees dat de levenssappen niet uit de oude volkskerk weggezogen waren.

Het geringst was tenslotte het succes van de socialisten, die het verst van de hogere sociale groepen afstonden en de verst reikende doeleinden hadden. Zij kwamen na het Palingoproer (augustus 1886) in een heftige erisis, die op twee manieren bleek. Enerzijds richtte 'de straat' zich daarna niet meer tegen de politie, in sympa-

thie met de socialisten, maar juist tegen de 'socialen' in wie zij teleurgesteld waren; anti-socialistische Oranjefuries braken los, met gedogen van de politie. Anderzijds verschrompelde hun aanhang van naar schatting ca. 1000 Amsterdamse leden in 1886 tot ca. 200 in 1888, - net zoveel als in 1883.

Behalve op cultureel gebied werd in 1885-1886, of in de volgende ca. 10 jaren, het beoogde resultaat nergens bereikt. De Radicalen, hoe succesrijk zij ook werden in de hoofdstad, zagen noch het algemeen kiesrecht noch de evenredige vertegenwoordiging ingevoerd; wèl kwam er kiesrechtuitbreiding (1888 voorlopig, 1896 vervolgens). De confessionelen bereikten een principiële doorbraak inzake de onderwijsfinanciering en vormden een eerste kabinet, maar konden overigens nauwelijks vorderen in de richting van de herkerstening van staat en maatschappij, terwijl naar wij zagen het kerkherstel evenmin het gewenste succes had. Op sociaal gebied kwam er de arbeidsenquête van 1886-'87 en de eerste serieuze Arbeidswet (1889), — maar dat was niet wat Domela Nieuwenhuis c.s. nastreefden.

Toch was het resultaat van de crisis van 1884-1887 formidabel. Inderdaad mogen wij spreken van een nieuwe geboorte: de richting waarin het Nederlandse leven, cultureel, politiek, kerkelijk en sociaal zich gedurende de volgende halve eeuw zou gaan bewegen werd toen vastgelegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

DNK | 84 Pagina's

DE DOLEANTIE KWAM NIET ALLEEN

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

DNK | 84 Pagina's