GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

VAN HISTORISCH ONDERZOEK

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Terreinafbakening

Reeds een eerste blik op het weinige, dat tot dusver over de geschiedenis van het diakonaat is geschreven, laat al zeer verschillende invalshoeken zien.

De eerste geschiedschrijvers van het Nederlandse diakonaat waren mensen als Smissaert 1 en (vooral) Everts. 2 Hun geschiedschrijving diende een duidelijk doel: de achtergrond schetsen van de verhouding van kerk en staat in de armverzorging, die in hun ogen aan grondige reorganisatie toe was. Hun benadering was, zoals van de meeste verbeteraars van de armenzorg in hun dagen, juridisch/organisatorisch, gericht op structuren en maatschappelijke verantwoordelijkheden. Zij benaderden de kerkelijke armverzorging als maatschappelijk verschijnsel en begrepen niet goed wat de kerk met haar geestelijke opdracht eigenlijk op dit gebied te maken had.

Een tweede vorm van diakonale geschiedschrijving is ten onzent nauwelijks aangeslagen, maar met name in Duitsland tamelijk intensief beoefend. Men kan haar met de titel van het klassieke werk van Uhlhorn de 'Geschichte der christlichen Liebestatigkeit' noemen. 3 Uitgangspunt is hier, hoe de door het Evangelie in mensen gewekte motivatie werd omgezet in concrete daden en voorzieningen ten behoeve van de zwakkeren. Het is geen wonder, dat deze benadering vooral in Duitsland is gezocht. Daar gaat het hele hedendaagse diakonale werk terug op de Inwendige Zending, dochter van de opwekkingsbewegingen, die allereerst het hart van de enkeling en pas in tweede instantie kerkelijke structuren zochten te bereiken.

Deze benadering brengt ons al iets verder. Ze is niet gebonden aan bepaalde institutionele vormen, zoals het diakenambt in zijn calvinistische gedaante, en kan daarom teruggaan tot de begintijd van het Christendom en zelfs nog daarvoor. 4 Ze behoeft zich ook niet te beperken tot werkvormen, die onder auspiciën van een geformaliseerd diako-

naat tot stand kwamen, maar kan allerlei vormen van 'vrij diakonaat' in haar beschouwingen betrekken. Intussen is juist dit ontbreken van structurele bindingen de zwakheid van deze benadering. Zij moet zich voortdurend verantwoorden waarom het een wel en het ander niet tot de 'Geschichte der Barmherzigkeit , wordt gerekend, en kan gemakkelijk beticht worden van diakonaal imperialisme. De werkelijke kracht van deze invalshoek ligt dan ook heel ergens anders, n.1. in de historische benadering van het verschijnsel van sociale motivatie. Wat een dergelijke historische benadering kan opleveren is aangetoond met het boek van F.K. Prochaska, Women and Philanthropy in 19th Century England, s dat mij ook voor allen die in ons land de 19e-eeuwse weldadigheid bestuderen van grote waarde lijkt. Maar met dit boek zijn we buiten het kader van de diakonale geschiedenis.

Dichter bij huis komen we met een derde benadering van de diakonale geschiedenis, al is deze niet in ons land, maar in België tot ontwikkeling gekomen. Deze benadering gaat uit van het feit, dat het werk van de diakonieën in de noordelijke Nederlanden een belangrijke plaats heeft in de voorgeschiedenis van het huidige stelsel van sociale zekerheid, op dezelfde wijze als doop-, trouw-en begrafenisboeken de retroacta vormen van onze burgerlijke stand. Terwijl echter in het laatste geval de overdracht van kerkelijke gemeenten aan lokale overheden zonder veel schokken is verlopen, is over de armenzorg een strijd gevoerd van meer dan een halve eeuw, 6 terwijl er nog eens ruim een eeuw overheen is gegaan, alvorens de overdracht volledig had plaatsgevonden. Het zal wel met het moeizame verloop van dit onderdeel van de scheiding van kerk en staat in ons land samenhangen, dat het zo lang heeft geduurd voordat in Nederland enige aandacht ontstond voor de rol van de diakonieën als dragers van een voormalig stelsel van sociale zekerheid. Inmiddels is er een overzicht van de overgangsperiode 1795-1965." 7 In België, waar de verhoudingen tussen kerk en staat sinds 1648 geheel anders lagen, wordt al sinds jaren hard gewerkt aan de bestudering van het materiaal over de vroegere armenzorg in het perspectief van de economische ontwikkeling en de sociale politiek in West-Europa. Lis, Soly en Van Damme 8 hebben de resultaten van dat onderzoek samengevat en en passant laten

zien, hoeveel op dit terrein reeds verricht is - buiten Nederland.

Het ziet er naar uit, dat langs deze lijn nu ook in ons land de belangstelling voor de geschiedenis van de diakonieën groeit. Naast lokale monografieën, 9 die aan de diakonieën aandacht geven in het kader van de vroegere sociale zorg, is ook de ontwikkeling in Nederland als geheel beschreven, 10 zij het dan over een periode, die buiten het bestek van DNK valt, maar wel de laatste fase vormt van het proces van scheiding van kerk en staat in de armenzorg. 11

Van deze benadering mag voor de geschiedschrijving van het diakonaat het een en ander verwacht worden. Naast organisatie en motivatie zal in dit perspectief ook het feitelijke werk van de diakonieën uit de verf kunnen komen en daarmee hun maatschappelijke betekenis. Deze benadering biedt verder perspectieven om het particularisme van de lokale benadering, dat tot dusver onvermijdelijk leek door de volstrekt lokale opzet van de vroegere armenzorg, te boven te komen en in een nationale en (dankzij Lis c.s.) internationale kontekst bredere lijnen te trekken.

Ze kan ons inzicht verdiepen in de gedachteontwikkelingen, die de vorming van ons stelsel van sociale zekerheid hebben begeleid. Ze kan ook nieuw licht werpen op mechanismen die, tot dusver vrijwel onopgemerkt, medebepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van de verhouding van kerk en staat en dus ook voor de maatschappelijke positie van de kerk.

Het ziet er nog niet naar uit, dat aan deze vorm van onderzoek door kerkhistorici veel zal worden bijgedragen. Men zou zelfs kunnen vrezen voor een soortgelijk effect als de publicaties van Smissaert en Everts een eeuw geleden hadden. Terwijl zij in de kerk nauwelijks opgemerkt, laat staan becommentarieerd of weersproken werden, bepaalden zij wel het maatschappelijk klimaat, waarin het diakonaat zich bewegen moest en droegen zij er (zoals zij ook bedoelden) op hun wijze toe bij dat aan het kerkelijk diakonaat een geur werd meegegeven van het verouderde, onnutte en principieel verwerpelijke.

Inmiddels zijn er voorbeelden van een vierde benadering van de geschiedenis van het kerkelijk diakonaat, namelijk vanuit wat men een 'geschiedenis van de armen' zou kunnen noemen. Dat een dergelijke geschiedenis van de armen mogelijk is, is wel aangetoond met een studie als die van Hufton. 12 Of men er de armen van nu hun eigen geschiedenis en daarmee hun identiteit terug kan geven, zoals de voorzitter van de Vierde Wereld Beweging heeft proberen te doen 13 lijkt me voorlopig nog een punt van discussie.

In elk geval liggen hier nieuwe mogelijkheden voor de geschiedschrijving van het diakonaat. Ze worden bijvoorbeeld zichtbaar in H. Gras, Het ellendige leven van Eise Pijl en de zijnen, de lotgevallen van een arm gezin uit de negentiende eeuw** In het perspectief van de bedeelden blijken de organisatie van de diakonie, de motivatie van de diakenen en de maatschappelijke relevantie van het diakonaat op een plaats terecht te komen, die naar wortels van het diakonaat verwijst. In dit perspectief wordt namelijk gevraagd, welke dienst is bewezen aan de armen, die op de diakonia zijn aangewezen.

Er zijn zeker aanknopingspunten voor het schetsen van dit perspectief.

De paar 'portretten' die ik zelf in mijn dissertatie tekende, 15 probeerden dat al aan te geven. Sikkema 16 attendeert op dit aspect in de registers die het RKPA te Rotterdam van 1880 tot 1893 bijhield van de 'Algemeene Revue' waarbij alle bedeelden aan huis bezocht werden: deze bevatten een schat van gegevens omtrent behuizing, gezondheid etc. van de R.K. paupers van Rotterdam. Zijn opmerking geldt voor elk archief van een diakonie of van een andere instelling van armenzorg, waarin gegevens over bedeelden bewaard gebleven zijn. Wat een moderne instelling zelf met zulke gegevens kan doen, laat een levensbericht zien van Gustav Friedrich Wagner 1900-1986, na zijn dood uitgegeven door de evangelische Bildungs-und Pflegeanstalt 'Hephata' te Mönchengladbach, waar hij de laatste 40 jaar van zijn leven als zwakzinnige werd verpleegd; dit levensbericht is door deze Anstalt als relatiegeschenk in wijde kring verspreid.

De vier genoemde gezichtspunten voor de geschiedenis van het kerkelijk diakonaat, hebben één ding gemeen. Het zijn gezichtspunten van buitenstaanders, die bij hun bemoeienissen met of beschrijvingen van maat-

schappelijke verschijnselen het diakonaat ontmoetten: als organisatie, als inspiratiebron, als factor in de samenleving, als verzorger van de armen. Buitenstaanders geven echter geen antwoord op de vraag hoe die verschillende aspecten in het diakonaat met elkaar verbonden zijn.

Daarom geven zij van het kerkelijk diakonaat niet meer dan een fragmentarisch beeld, dat niet meer kan zijn dan het beeld van een randverschijnsel.

Vanuit het diakonaat zelf is tot dusver weinig bijgedragen. 17 Dat weinige wijst evenwel onmiskenbaar in één richting en wel in die van de diaken. De gestalte van de diaken is blijkbaar het enige punt, dat houvast biedt.

Nu heeft de Nederlandse kerk van de Reformatie in de diaken inderdaad een instituut, dat zich voor historisch onderzoek leent en dat zelfs wetenschappelijke nieuwsgierigheid kan opwekken. Want waarom kwam het idee van Calvijn om de diaken een praktische sociale funktie te geven juist in ons land tot leven? Welke omgevingsfactoren droegen er toe bij dat die funktie zich nu al meer dan vier eeuwen handhaaft en zich ten onzent zelfs heeft verspreid over kerken van een andere dan de calvinistische signatuur? Naar welke andere delen van de wereld is de diaken in deze vorm geëxporteerd in zending en kerkplanting en hoe kon hij ook daar wortel schieten? Hoe kwam het dat het diakonaat, dat in de jaren '40 van de negentiende eeuw de regering in ernstige verlegenheid bracht door zich tegen voorgenomen maaatregelen te verzetten, slechts enkele decennia later als de halfdode man langs de weg kon worden afgeschilderd? 18 En hoe kwam het dat hetzelfde diakonaat, dat tegen 1940 volstrekt vastgelopen leek te zijn in een versteende armenverzorging, na 1945 de vleugels breder uitsloeg dan ooit tevoren en een bron van nieuwe inspiratie voor het kerkelijk leven werd?

Als criterium voor de vraag, wat we onder 'kerkelijk diakonaat' te verstaan hebben, hanteer ik dus de diaken. En wel de diaken met zijn verbindingen naar de inspiratiebron van de diakonia uit het Nieuwe Testament, de diaken als kerkelijk ambtsdrager met verantwoordelijkheden in liturgie en kerkelijk bestuur, maar ook de diaken als historische grootheid in Nederland, bepaald door maatschappelijke afkomst en denkbeelden, belast met het bestuur van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, die onder bepaalde, door overheid en kerk gestelde

condities verantwoordelijk was voor de zorg voor zwakkeren in de samenleving. Voor de diaken in Nederland in de negentiende eeuw ging het daarbij vooral om de positie van wat men 'de armen' noemde, de zorg die aan hen werd besteed, de regels die overheid en kerk daarvoor stelden, de middelen die daarvoor beschikbaar waren.

Voor dit artikel wil ik mij niet al te strikt houden aan het criterium 'sinds 1977 verschenen', maar een poging doen tot een eerste inventarisatie van bronnen en hulpmiddelen voor een bestudering van het kerkelijk diakonaat. Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde de primaire bronnen, literatuur over de diakonieën, literatuur waarin gegevens over diakonieën zijn verwerkt en literatuur over belangrijke neventerreinen.

2. Bronnen

De primaire bronnen voor de geschiedenis van het kerkelijk diakonaat zijn de archieven van plaatselijke diakonieën. Tot 1816 hadden hogere kerkelijke organen in het geheel geen bemoeienis met het diakonaat. In 1816 werd aan de classes het toezicht over de diakonieën opgedragen, maar dit heeft in de klassikale archieven heel weinig sporen nagelaten.

Een bovenplaatselijke diakonale organisatie ontstond in de Gereformeerde Kerken pas na de Doleantie, binnen de Nederlandse Hervormde Kerk eerst in de 20e eeuw. Formeel rustte ook op de diakonieën de verplichting om ten behoeve van de armenzorgstatistiek tabellen bij de overheid in te zenden, maar daarmee werd de afwezigheid van bovenplaatselijke registratie van het diakonale werk allerminst opgevangen. Voorzover men de tabellen al inzond (er waren zowel principiële als praktische redenen om het na te laten) blijken de opgaven in overheidsarchieven moeilijk of niet meer te traceren te zijn. 19

2.1. Bewaarplaatsen

De eerste vraag is, waar de primaire bronnen zich bevinden Op die vraag geven twee publikaties antwoord. De eerste is De archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk in korte overzichten, uitgegeven door de Commissie voor de Archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk waarvan het eerste deel in 1960 en het tweede in 1974 verscheen. 20 De verblijfplaatsen van diakonale archieven kunnen verder ontleend worden aan de reeks overzichten van rijks-en gemeentearchieven per provincie, die tussen 1979 en 1987 zijn uitgegeven. 21 Zoals de titel aangeeft, vermelden de Archieven NHK zeer beknopt ook enkele gegevens over de inhoud van de opgesomde archieven, de Overheidsarchieven volstaan met

de vermelding van de archiefvormende instellingen. Als overzicht van de archieven van de diakonieën zijn beide reeksen onvolledig. De Archieven NHK zijn aan de kerkprovincies Noord-Holland en Noord-Brabant/Limburg niet toegekomen, de Overheidsarchieven maken alleen melding van hetgeen zich in rijks-en gemeentearchieven bevindt en niet van hetgeen nog bij de kerkelijke gemeenten berust. Daar staat tegenover, dat de Archieven NHK een volledige opsomming geven van alle hervormde gemeenten in de behandelde provincies en de Overheidsarchieven een recent overzicht bieden van archieven in openbare archiefbewaarplaatsen. Door combinatie van deze gegevens is een beeld te krijgen van de feitelijke toegankelijkheid van het archiefbestand van de diakonieën.

BEWAARPLAATSEN ARCHIEVEN DIAKONIEEN

Totaal aantal gemeenten in: RA GA % Groningen 151 127 84, 1 Friesland 221 166 75, 1 Drenthe 61 31 50, 8 Overijssel 84 25 29, 7 Gelderland 214 45 21, 0 Utrecht 70 34 48, 5 Zuid-Holland 208 57 27, 4 Zeeland 107 49 45, 7 8 provincies 1116 534 47, 8 Noord-Holland onb. 54 _ Noord-Brabant/Limburg onb. onb.

De percentages in de laatste kolom vormen een indicatie van de mate, waarin de kerkelijke archiefbeheerders in de verschillende provincies hun bescheiden bij overheidsarchieven in bewaring hebben gegeven. Landelijk is dit met ongeveer de helft het geval, maar van provincie tot provincie zijn er grote verschillen. In Friesland is driekwart, in Groningen zelfs viervijfde van de kerkelijke archieven bij de overheid in bewaring. Drenthe, Utrecht en Zeeland vertonen ongeveer het landelijke gemiddelde, Overijssel, Zuid-Holland en Gelderland blijven daar ver onder. In de laatste provincie is amper eenvijfde van de kerkelijke archieven in openbare archiefbewaarplaatsen te vinden.

Voor de bestudering van de geschiedenis van het kerkelijk diakonaat betekent dit, dat van het platteland de diakonieën in de provincies Groningen en Friesland verreweg het best toegankelijk zijn, zeker als men bedenkt dat in Groningen 122 van de 127 in bewaring gegeven archieven, en in Friesland 138 van de 166 in het Rijksarchief van de

betrokken provincie berusten en dus op één plaats geraadpleegd kunnen worden. De archieven van stedelijke diakonieën zal men in hoofdzaak in gemeentelijke archieven moeten zoeken, zoals uit de volgende tabel blijkt.

BEWAARPLAATSEN ARCHIEVEN STEDELIJKE DIAKONIEEN:

(bron: Overheidsarchieven) Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland totaal GA 1 2 1 4 5 2 10 12 5 42 RA 6 3 1 1 1 2 14

Wat men aan archivalia van stedelijke diakonieën in rijksarchieven vindt, betreft slechts enkele diakonieën in uitsluitend kleinere steden. De onderzoeker, die het stedelijk diakonaat in meer dan één plaats wil bezien, ontkomt er dus niet aan van het ene archief naar het andere te trekken. Overigens: van 35 stedelijke gemeenten, die in 1979-1987 hun archieven bij de overheid in bewaring hadden gegeven, beheerden 20 ten tijde van de registratie van de Archieven NHK hun archieven nog zelf, een duidelijke aanwijzing hoezeer de bewaargeving bij de overheid sinds 1960-1974 veld heeft gewonnen.

2.2. Inventarisatie

Na de toegankelijkheid van de archieven zelf is de toegankelijkheid van de inhoud van belang. Deze is allereerst afhankelijk van de inventarisatie. Aan die inventarisatie wordt in de laatste jaren hard gewerkt, waarbij een voor het gehele land zo uniform mogelijke opzet wordt nagestreefd. 22 We beginnen met een globaal overzicht van de stand van zaken.

In de volgende tabel is het aantal gemeenten aan Archieven NHK ontleend. De aantallen inventarissen aan Overheidsarchieven, voor enkele provincies aangevuld met latere gegevens. Achtereenvolgens worden genoemd:

1. totaal aantal gemeenten 2. aantal met titel en auteur uitgegeven inventarissen 3. aantal niet uitgegeven inventarissen 4. aantal onvolledige of onvoltooide inventarisaties 5. totaal van de kolommen 2, 3 en 4 6. percentage kolom 5 van kolom 1

STAND INVENTARISATIE ARCHIEVEN DIAKONIEEN

Totaal gemeenten: Aanwezige inventarissen: % 1 2 3 4 5 6 Groningen 151 53 28 3 84 55, 6 Friesland 221 7 145 1 153 69, 2 Drenthe 61 4 25 - 29 47, 5 Overijssel 84 15 7 - 22 26, 1 Gelderland 214 3 29 2 34 15, 8 Utrecht 70 15 3 10 28 40 Zuid-Holland 208 17 30 2 49 23, 5 Zeeland 107 8 9 11 28 26, 1 8 provincies 1116 122 276 29 427 38, 2

Noord-Holland onb. Noord-Brabant/Limburg onb.

De inventarisatie van de archieven van kerkelijke gemeenten bestrijkt op dit moment ruim een derde van alle gemeenten. Zoals te verwachten viel, zijn echter ook hier grote regionale verschillen. Terwijl in Friesland bijna 70% van de archieven van hervormde gemeenten geïnventariseerd is en in Groningen ruim 55%, bedraagt dit percentage in Gelderland niet meer dan 15. Ook vanuit dit gezichtspunt komen de provincies Friesland en Groningen het eerst in aanmerking voor een historisch onderzoek van het kerkelijk diakonaat.

De Archieven NHK bieden voor nog een interessante observatie een gelegenheid, die ik hier niet onbenut wil laten. In de meeste gevallen wordt nl. het jaartal van de oudste archiefstukken vermeld. 23 Wanneer we de diakonieën waarbij dit jaartal genoemd is, rangschikken naar de periode, waarin de archiefvorming begon, ontstaat het volgende beeld:

AANVANG ARCHIEFVORMING DIAKONIEEN

Provincie - 1600 - 1700 - 1800 - 1900 1900 + totaal Groningen 0 10 66 19 0 95 Friesland 2 78 91 12 0 183 Drenthe 2 15 13 5 0 35 Overijssel 2 15 22 10 0 49 Gelderland 3 64 71 49 14 201 Utrecht 3 32 23 7 0 65 Zuid-Holland 22 120 42 14 0 198 Zeeland 5 38 35 16 1 95 8 provincies 39 372 363 132 15 921

In percentages: -1600 - 1700 - 1800 - 1900 1900 + Groningen - 10 70 20 - Friesland 1 42 50 7 - Drenthe 5 43 37 15 - Overijssel 5 30 45 20 - Gelderland 1 32 35 25 7 Utrecht 5 50 35 10 - Zuid-Holland 11 60 22 7 - Zeeland 5 40 37 17 1 Totaal 8 provincies 4 40 40 15 1

Ook deze tabellen vertonen interessante regionale verschillen. In Zuid-Holland en Utrecht gaat het grootste deel van de diakonale archivalia terug tot voor de 18e eeuw. In Drenthe en Zeeland is dat met bijna de helft het geval. In de andere provincies is de meerderheid van de diakonieën pas in de 18e of zelfs 19e eeuw met archiefvorming begonnen, in Groningen niet minder dan 90%! Voor de verklaring van dit verschijnsel kan men denken aan verschillen in noodzaak tot archiefvorming tussen stad en platteland, maar ook aan de invoering van de diakonie als kerkelijk orgaan, die niet overal even snel heeft plaats gevonden. Wat het meest plausibel is, moet in het kader van dit tijdschrift blijven rusten.

2.3. Omvang

Welk aandeel heeft nu het archief van een diakonie in het geheel van de archieven van de hervormde gemeenten? Daarvan valt een beeld te krijgen uit de 16 delen omvattende reeks Kerkelijke Archieven, tussen 1970 en 1982 uitgegeven door de Archiefdienst van de NHK. Omdat deze naar eenzelfde patroon zijn ingericht, zijn ze goed vergelijkbaar; bovendien bevatten ze gemeenten uit verschillende delen van het land. Representatief is dit bestand echter allerminst. De provincies Groningen, Friesland, Utrecht en Noord-Holland ontbreken geheel, terwijl Gelderland en Zeeland bijzonder mager vertegenwoordigd zijn. Het betreft bovendien

slechts 45 hervormde gemeenten, naar schatting niet meer dan ongeveer 3% van het totaal. Desondanks valt er, zeker voor het platteland, een indruk uit af te leiden van wat men kan verwachten in een diakoniearchief aan te treffen. Voor de steden is dat minder zeker, omdat er slechts vijf stedelijke gemeenten in het bestand voorkomen: Assen, Zwolle, Deventer, Tiel en Goes.

De 45 in deze inventarissen opgenomen archieven van kerkelijke gemeenten tellen in totaal 12.584 archiefstukken. Daarvan hebben 3343 of 26, 5% betrekking op het archief van de diakonie. In de stedelijke gemeenten ligt dit percentage iets lager:20, 3; in de overige iets hoger:28, 7, maar dit lijkt geen significant verschil.

Overigens zijn diakonale archivalia ook in andere delen van het archief te vinden. Zoals gezegd, zijn vele diakonieën er pas laat toe overgegaan hun eigen bescheiden te beheren. Voordien werd op het platteland alles wat bewaard moest blijven, ook van de diakonie, bijgeschreven in het enige archiefstuk van de gemeente, het 'kerkeboek', dat bij de predikant berustte en waarin dus ook gegevens over de diakonie kunnen voorkomen. Verder zijn (vooral oudere) regelingen, correspondentie, lijsten van indemniteitsacten, financiële overeenkomsten, lijsten van erflaters, liggers van obligaties en jaarrekeningen van de diakonie soms in het kerkeraadsarchief te vinden. Waar naast de diakonie een gemengde instelling voor de armenzorg bestond, verdwaalden diakoniestukken ook wel naar het archief van die instelling.

2.4. Inhoud en bewerking

De genoemde reeks inventarissen maakt het mogelijk, iets meer te zeggen over de inhoud van de diakonale archiefstukken. Overeenkomstig de Richtlijnen inzake de zorg voor de archieven der Nederlandse Hervormde Kerk 24 zijn die stukken namelijk geordend in drie categorieën: algemeen (notulen, in-en uitgaande stukken), organisatie (reglementen), taken (onderverdeeld in armenzorg - beheer van de eigendommen - financiële administratie) en varia (b.v. gedeponeerde archieven). Voor ons doel kunnen de eerste twee categorieën worden samengevoegd, maar moeten de taken worden onderscheiden. Dan ontstaat de volgende indeling:

- bestuurlijke zaken - armenzorg - beheer van eigendommen - financiële administratie - andere stukken.

INHOUD DIAKONALE ARCHIEFSTUKKEN

totaal bestuur armen bezit beheer andere 40 gemeenten 2631 131 283 1222 976 19 5 stadsgemeenten 712 176 102 104 214 116 45 gemeenten 3343 307 385 1326 1190 135 In percentages:40 gemeenten 100 5 10 47 37 1 5 stadsgemeenten 100 25 15 15 30 15 45 gemeenten 100 10 10 40 35 5

Het blijkt, dat men van de hoeveelheid gegevens over de armen bij de diakonieën geen hoge verwachtingen behoeft te koesteren. Slechts 10-15% van de archivalia heeft op hen betrekking. Niet alleen in Rotterdam 23 achtten diakenen het blijkbaar niet de moeite waard gegevens over de

bedeelden voor het nageslacht te bewaren. Een dergelijk belang hechtten zij wel aan de gegevens over hun financiële administratie en bezittingen: iet minder dan driekwart van de geregistreerde stukken heeeft op die onderwerpen betrekking. Er lijkt zich hier een significant verschil voor te doen tussen stad en platteland: et percentage stukken over bezit en beheer ligt in de geregistreerde steden onder de helft:45%, terwijl het op het platteland ruim boven de viervijfde uitkomt:84%. Dit kan er op duiden dat de diakonieën op het platteland alleen de meest elementaire gegevens vastlegden, terwijl die in de steden door de grotere omvang van hun administraties gedwongen waren meer gegevens van verschillende aard te registreren.

Het beeld van de diakonale archiefstukken getuigt intussen van een preoccupatie met de financiën, die hen minder interessant schijnt te maken. Als de diakoniekas de maatstaf van hun werk was, wat kunnen diakenen dan aan het kerkelijk leven hebben bijgedragen? Toch lijkt mij dit eerder een probleem van de onderzoekers dan voor het onderzoek. Het was immers niet de taak van diakenen om te registreren wat er gezegd of gedacht of gewild werd; het was hun taak om zich te verantwoorden voor wat er gebeurd was. En hoe kan men dat eenvoudiger vastleggen dan in het beschrijven van de geldstromen, die daarmee gemoeid waren? Daarom zijn de gegevens over het financiële beheer een van de beste bronnen van informatie over het werk van de diakonieën, mede omdat ze zowel op het platteland als in de steden behoorlijk in het archiefmateriaal vertegenwoordigd zijn. Bovendien is mijn indruk, dat de lacunes, die diakonale archieven dikwijls vertonen, bij de financiële gegevens het minst voorkomen. Het diakonieboek, waarin de administratie

werd bijgehouden, ging jarenlang mee, en werd, als het eenmaal vol en afgesloten was, als vanzelf beschouwd als deel van een reeks, die compleet moest blijven.

Onderzoekers moeten voor historisch onderzoek van financiële stukken echter wel beschikken over een instrumentarium waarmee zij de financiële gegevens kunnen 'lezen' en tot leven brengen. Een dergelijk instrumentarium zal ontwikkeld moeten worden, wil de geschiedenis van het kerkelijk diakonaat tot zijn recht kunnen komen. De kerkgeschiedenis zal daarvoor wel mede bij de economische geschiedenis te rade moeten gaan.

2.5. Recente inventarissen

Ter afsluiting van deze paragraaf nog iets over sinds 1977 verschenen inventarissen, waarin archieven van diakonieën voorkomen. In de literatuuroverzichten die periodiek in DNK worden uitgegeven, zijn er 22 vermeld, die gezamenlijk 49 hervormde gemeenten betreffen; verder 7 van gereformeerde kerken, 2 van remonstrantse gemeenten, 1 van een doopsgezinde en 1 van een evangelisch-lutherse gemeente. Toch zijn er nog een aantal aan de aandacht van DNK ontsnapt. Ik noem allereerst: K.F. van Dijk, Inventaris van de archieven van de Hervormde Gemeente te Delfshaven 1574 - ca. 1960, 26 en K.F. van Dijk, Inventaris van de archieven van de Hervormde Gemeente van Hoogvliet. 27 Verder ontbreekt in de opsomming van DNK de reeds genoemde serie Kerkelijke Archieven, uitgegeven door de archiefdienst van de Nederlandse Hervormde Kerk, waarin sedert 1977 verschenen:

10. Classis Middelburg, gemeenten Goes en Hoek, 1978.

11. Gemeenten Nieuwerkerk aan den IJssel, Schelluinen, Wateringen, 1978.

12. Prov. Kerkbestuur en college van toezicht Drenthe, classes Assen, Meppel en Emmen., ringen Meppel en Coevorden, gemeenten Assen, Dalen en Roden, 1978.

13. Gemeenten Papendrecht, Rijnsburg, Woubrugge, 1979.

14. Classis Deventer, gemeente Bathmen, Ev. Luth. Gem. Deventer, 1982.

15. Gemeenten Kuinre, Rijssen, Zwolle, 1982.

16. Gemeenten Besoyen, Chaam, Sprang, 1982.

2.6. Diakonaat buiten de Nederlandse Hervormde Kerk

Het kerkelijk diakonaat beperkt zich niet tot de Hervormde Kerk, maar is in ons land ook in andere kerken te vinden. Op het diakonaat in de

Gereformeerde Kerken kom ik nog terug. In de kleinere kerken werd het naar analogie van dat van de 'grote kerk' gemodelleerd en kan het alleen in dat perspectief worden verstaan. De 'armverzorging' zoals die in de Rooms-Katholieke Kerk en in de Israëlitische gemeenten werd beoefend kende wel een geheel eigen structuur. De activiteiten van deze kerkgenootschappen moeten bij de bestudering van het kerkelijk diakonaat niet worden veronachtzaamd. Vandaar dat ik aan het eind van deze paragraaf melding maak van enkele inventarissen van Rooms-Katholieke Parochiële Armbesturen: J.H.P. Sikkema, Archieven van het Rooms Katholiek parochiaal armbestuur te Rotterdam 1857 - ca. 1950 (1968) 2 *, en de inventarissen van de parochiële armbesturen van Steenbergen, Kruisland, De Heen, en Welberg, die opgenomen werden in deel 7 van de serie Kerkelijke Archieven (Den Haag 1973), alsmede van die van een Israëlitische gemeente: A.M. van der Woel, Inventaris van de archieven van de Nederlands Israëlitische Gemeente te Rotterdam 1737-1971, Rotterdam (Gemeentelijke Archiefdienst) 1976.

3. Literatuur

Wat staat ons nu ter beschikking aan literatuur over het kerkelijk diakonaat? Ik noem achtereenvolgens het internationale en nationale referentiekader, beschrijvingen van diakonieën, gegevens over diakonieën in ander verband, en diakonieën in plaatselijke (kerk)geschiedschrijving.

3.1. Referentiekader

Het referentiekader van het Nederlandse diakonaat binnen West-Europa is, voorlopig onaantastbaar, aangegeven door lis, Soly en Van Damme met Catharina Lis, Hugo Soly, Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa, Antwerpen/Amsterdam 1980, en Catharina Lis, Hugo Soly en Dirk van Damme, Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa (1450-1914), Leuven 1985. Hun uitgesproken historisch-materialistisch uitgangspunt is in de discussie met J. de Vries in het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1981, blz. 48-58, 58-71, 247-250 glansrijk overeind gebleven en in Op vrije voeten? nog eens systematisch uiteengezet.

Voor een internationaal referentiekader van het christelijk dienstbetoon kan men raadplegen Erich Beyreuther, Geschichte der Diakonie und Inneren Mission in der Neuzeit, dritte, erweiterte Auflage, Berlin 1983, die zich echter hoofdzakelijk tot Duitsland beperkt. Vanuit een wat kritischer gezichtspunt wordt dezelfde stof met verrassend resultaat behandeld door E.W. van der Poll, Sociaal Reveil. Evangelischen in de samenleving, vroeger en nu, tussen isolement en sociale actie, Den Haag 1984. Een poging om in uiterst kort bestek de historische achtergrond

van het Nederlandse diakonaat te schetsen, deden J.C. van Dongen, Diakonia/charitas, motivatie tot dienen, Kampen 1978 en ik in PA.C.

Douwes, 'Het perspectief van de geschiedenis', in: Handboek voor diakenen in de Nederlandse Hervormde Kerk, 's-Gravenhage 1984.

Het Nederlandse kader van het kerkelijk diakonaat in de 19e eeuw is voor het eerst beschreven door L. Frank van Loo, ' Den arme gegeven...' Een beschrijving van armoede, armenzorg en sociale zekerheid in Nederland, 1784-1965, Meppel 1981, die een elementaire inleiding geeft in de context (sociaal-economische ontwikkelingen), de situatie van de armen en de armenzorg. Bij de laatste behandelt hij de bestuurders, de ideeën, de instellingen en de methoden zoals die zich in vier perioden:1784-1854, 1854-1912, 1912-1945 en 1945-1965 voordeden. De periodisering is, behalve aan de cesuur van de tweede wereldoorlog, ontleend aan de armenwetten van 1854 en 1912. Deze wetten waren ook voor het kerkelijk diakonaat van de negentiende eeuw van meer betekenis dan de meeste kerkelijke gebeurtenissen, met uitzondering van de Doleantie, die (bij de dolerenden) een grote opleving van diakonaal besef met zich meebracht.

3.2. Beschrijving diakonieën

Een samenhangende beschrijving van het werk van één diakonie in de 19e eeuw gaf na mijn eigen dissertatie tot nog toe alleen H.W. van der Hoeven, Uit de geheime notulen van de 'Eerwaarde Groote Vergadering'.

Het beleid van de Diakonie van de Hervormde Kerk te Amsterdam 1785-1815, 's-Gravenhage 1985, dat in DNK 26, blz. 69 is besproken. Een beeld van het diakonaat in een grotere stad aan het einde van de eeuw geeft A.G. van der Steur(bew.), Arm in Haarlem. Herinneringen van de Haarlemse armenopziener C. Nel uit het begin van de twintigste eeuw, Haarlem 1986, hoewel de jaartallen al '20e eeuw" wijzen. De serie van EJ. Demoed, 'Kerkelijke armenzorg in de Graafschap', in De Hoeksteen, okt.

1986, 123-127, dec. 1986, 224-229, febr. 1987, 24-30, juni 1987, 97-101 biedt weinig meer dan geschiedschrijving van anecdotisch gehalte.

Historische informatie over de diakonieën valt ook te ontlenen aan de inleidingen, die vooraf plegen te gaan aan inventarissen van hun archieven. Deze informatie is echter allereerst gericht op het gebruik van het archief en baseert zich meestal uitsluitend op de gegevens uit het archief zelf, met als gevolg dat de informatie naar omvang en kwaliteit zeer ongelijksoortig is. Soms vindt men belangwekkende ontwikkelingen, inclusief aanleidingen, data en gevolgen, elders in het geheel niets over de diakonie. Desondanks blijven deze inleidingen een waardevolle, zij het secundaire bron, waardevol vooral omdat hij direct op de primaire bronnen is geënt.

Een enkele maal wordt door diakonieën zelf iets van hun geschiedenis te boek gesteld. Meestal gebeurt dat naar aanleiding van een of ander

3.4. Diakonieën in plaatselijke geschiedschrijving

Men zou verwachten mededelingen over diakonieën aan te treffen in de steeds ruimer beoefende plaatselijke geschiedschrijving. Wemneer ik echter moet afgaan op de besprekingen, die ik onder ogen kreeg, valt dat bitter tegen. Of het nu de recensenten zijn dan wel de auteurs, die zich de raad van P.L. Schram, 'Op plaatselijk terrein', in: DNK 21 (oktober 1985), blz. 23-28 onvoldoende hebben aangetrokken, kan ik niet beoordelen, maar een feit is dat het diakonaat vrijwel geheel onzichtbaar blijft. Hierdoor blijft bijvoorbeeld ook in de schaduw, hoe het diakonaat zich in de plaatselijke praktijk van de Gereformeerde Kerken ontwikkelde. We moeten het nog altijd stellen met het, overigens zeer onthullende, artikel van J.C. Rullmann, 'De reformatie van het diakonaat gedurende de laatste veerig jaren', in: Diaconaal Handboek ten dienste der Gereformeerde Diaconieën, Rotterdam 1929 en met de in 1913 en 1939 verschenen gedenkboeken van de Centrale Diaconale Conferentie van de Gereformeerde Kerken in Nederland, resp. Kampen 1913 en Rotterdam 1939. De plaatselijke praktijk echter wordt in al deze gedenkschriften slechts indirect gereflecteerd. Trouwens, hoe de afgescheidenen aan 'de verhouding armverzorging-diakonie' (die J. van Gelderen, 'De Afscheiding als Emancipatiebeweging? ' in: DNK 5, 50-55 noemt als een van de 'grote zaken op politiek terrein') in de praktijk van hun kerkelijk leven tussen 1834 en 1886 gestalte hebben gegeven, is evenmin bekend.

Maar misschien ben ik te somber. Ik had immers geen gelegenheid de vele publicaties over lokale kerkgeschiedenis zelf in te zien. Soms kunnen daarin onverwachte schatten verborgen zijn, zoals me bleek uit het boekje van J. Drent, Hier in het stille veld, 1834-1984, 150 jaar Hervormde Gemeente van Dedemsvaart, Dedemsvaart 1984, dat enkele kostelijke verhalen over de diakonie bevat, zij het al wel uit de 20e eeuw.

4. Verdere literatuur

Tenslotte noem ik nog enige literatuur, die voor de bestudering van de geschiedenis van het kerkelijk diakonaat van belang is, hoewel ze er geen directe gegevens over bevat. Om de keuze niet te oeverloos te maken beperk ik me hier wat strikter tot de negentiende eeuw.

Om te beginnen zijn er de resultaten van het steeds beter op gang komende onderzoek naar de Nederlandse armenzorg in de negentiende eeuw. Als algemeen overzicht moet nog genoemd worden F.L. van Holthoon, 'Armenzorg in Nederland', in: F.L. van Holthoon (red.) De Nederlandse samenleving sinds 1815. Wording en samenhang, Assen/Maastricht 1985. Moderne case-studies van de lokale praktijk zijn Marco H.D. van Leeuwen en Frans Smits, 'Bedeling en arbeidsmarkt in Amsterdam in de eerste helft van de negentiende eeuw", in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 1987, 432-457 en J. Kaptein, Armenzorg in de aanslag. Armoede en bedeling in De Rijp 1850-1914, Bergen NH, 1984. Een aspect van

die lokale praktijk, 'opzending naar Veenhuizen', wordt nader geanalyseerd in R. Berends, A.H. Huussen Jr., R. Mens, R. de Windt, Arbeid ter Disciplinering en Bestraffing. Veenhuizen als onvrije kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid 1823-1859, Zutphen 1984.

Zoals al gebleken is, wordt ook steeds meer aandacht gegeven aan de omstandigheden van de zwakste maatschappelijke groepen. Twee recente voorbeelden zijn J.A. Faber en M.H.D. van Leeuwen, Amsterdamse Katholieke bedeelden 1750-1850. Een gezinsreconstructie, Amsterdamse historische reeks 12, Amsterdam 1987, en Gertjan de Groot, 'Door slapte gedaan gekregen'. Losse arbeiders en hun gezinnen in Amsterdam tussen 1880 en 1920', in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 1988, 160-187. De indeling van laatstgenoemde studie laat zien, langs welke wegen het beeld van deze groepen wordt opgebouwd: seizoenswerkloosheid en seizoensgevoelige bedrijfstakken (de bouw, de haven) - de arbeidsmarkt voor losse arbeiders - werk van vrouw en kinderen, gezinscyclus - overlevingsstrategieën (belening, huurschulden, schulden bij kruidenier en bakker, steun van buren).

Op weer andere wijze zijn de omstandigheden van een heel specifieke groep onderzocht door Barbara Henkes en Hanneke Oosterhof, Kaatje, ben je boven? Leven en werken van Nederlandse dienstbodes 1900-1940, Nijmegen 1985. Hoewel hun materiaal niet meer uit de negentiende eeuw stamt, mag hun onderzoek hier worden vermeld, omdat de meisjes, die door of vanwege de diakonie werden opgevoed, vrijwel uitsluitend voor het beroep van dienstbode bestemd werden. (Douwes, Armenkerk, blz. 37).

5. Onmisbare neventerreinen

Om het kerkelijk diakonaat in zijn historische context te plaatsen is een inzicht in diverse neventerreinen noodzakelijk. Het werk van diakenen kan niet worden begrepen los van de economische en sociale ontwikkeling van plaats en streek waarin zij functioneerden en van de invloeden die de nationale economie daarop uitoefende. Men zal een beeld moeten hebben van wat er in de kerkelijke gemeente gebeurde, al neemt dat beeld in het diakonale perspectief soms geheel andere gestalten aan dan in de gebruikelijke kerkhistorische optiek. Men moet zich verdiepen in de omstandigheden van de bedeelden en in de van plaats tot plaats zeer verschillende armenzorg, maar ook onderzoek doen naar de sociale herkomst van de diakenen. Zo kan namelijk aan het licht komen, welke ideeën onder diakenen leefden en of er sociale veranderingen in de samenstelling van de colleges van diakenen optraden, bij voorbeeld naar aanleiding van de invoering van het kerkelijk kiesrecht in 1867. Bij de bestudering van de organisatie en financiering van de diakonie kunnen bedrijfshistorische methoden te pas komen, bij het nagaan van de positie van de diakonie in de kerkelijke gemeente die van de sociale geschiede-

nis. Het praktische werk van de diakenen strekte zich over een breed spectrum uit. Hoofdbestanddeel was de bedeling, die niet alleen in geld werd verstrekt, maar ook in natura: brood, aardappelen, tof, kleding, beddegoed. Elk van die goederen had zijn eigen wijze van aanschaf, bewaring en uitdeling: voor het brood hadden vele diakonieën eigen bakkerijen, aardappels en turf werden jaarlijks aanbesteed en in pakhuizen opgeslagen, kleding vaak door bepaalde bedeelden vervaardigd. In tijden van hoge nood (meestal ten gevolge van strenge winters, maar ook bij overstromingen en epidemieën) werden extra acties gehouden, die grote bedragen konden opbrengen, maar ook veel werk betekenden.

Diakonieën verleenden kraamzorg en geneesmiddelen en medische zorg; ook doodkisten of de verzorging van begrafenissen komen onder de diakonale verstrekkingen voor, zodat de diensten van de diakonie zich van de wieg tot het graf konden uitstrekken. Diakenen zorgden voor huisvesting van bedeelden door gestichtsverpleging en woningbouw. Ze bevorderden het onderwijs van kinderen, de spaarzin en andere maatschappelijke en geestelijke deugden die in de samenleving van belang geacht werden. In hun werk vindt men elke mode in de armenzorg terug: onderwijs, pauperfabrieken, koepokinenting, werkverschaffing, huisbezoek, uitwisseling van gegevens met andere instellingen, samenwerking met de overheid. De geschiedenis van het kerkelijk diakonaat is, zeker in de negentiende eeuw, als een fragmentarische spiegel, waarin iets van de onderkant van de samenleving zichtbaar wordt. Meer nog: in de arbeid van de diakenen weerspiegelt zich alles wat de bedeelden oorlog, misoogst, duurte, vervuiling, epidemieën, migratie, marginalisering, uitbuiting, disciplinering, schulden, ziekte, ondergang.

Dit beeld is een ander dan gebruikelijk in de geschiedschrijving van kerk en maatschappij. Het toont de geschiedenis eerder vanuit het gezichtspunt van de slachtoffers dan van de onderdrukkers, eerder in het perspectief van de verslagenen dan van de overwinnaars. Het kan ook meer licht werpen op dat vreemde ambt, dat zich over de zondebokken van de mensheid boog en al strompelend en struikelend getuigde van een vernieuwende kracht die in de wereld werkzaam is.


1. H. Smissaert, Het aandeel van den Staat in de verzorging der armen. Utrecht 1893.

2. J. Everts, De verhouding van kerk en staat in het bijzonder ten aanzien der armverzorging. Utrecht 1908.

3. G. Uhlhorn, Geschichte der christlichen LiebestStigkeit, 1882-1890. Reprint Neukirchen 1959.

4. Een recent voorbeeld: H. Vonhoff, Geschichte der BarmherzigkeiL Stuttgart 1987 (met de veelzeggende ondertitel "5000 Jahre NSchstenliebe").

5. Oxford, 1980.

6. P.B.A. Melief, De strijd om de armenzorg in Nederland 179S-1854. Groningen 1955.

7. L. Frank van Loo, 'Den arme gegeven ...', een beschrijving van armoede, armenzorg en sociale zekerheid in Nederland, 1784-1965. Meppel 1981.

8. Catharina Lis en Hugo Soly, Armoede en kapitalisme in pro-industrieel Europa, Antwerpen/Amsterdam 1980; Catharina Lis, Hugo Soly, Dirk van Damme, Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa 1450-1914. Leuven, 1985.

9. Th.A. Wouters, Van bedeling naar verheffing, evolutie in houding tegenover de behoeftige mens te 's-Hertogenbosch 1854-1912. Tilburg 1968; dezelfde, Van verheffing naar begeleiding, verandering in houding tegenover de noodlijdende mens te 's-Hertogenbosch 1912-1965. Tilburg 1968; J.A. de Jonge, 'Delft in de negentiende eeuw", In: Ec. en soc. hist. Jaarboek xxxvii(1974), 's-Gravenhage; L. Frank van Loo, Armelui, armoede en bedeling te Alkmaar 1850-1914. Bergen NH1986.

10. Locs van der Valk, Van pauperzorg tot bestaanszekerheid, armenzorg in Nederland 1912-1965. Amsterdam 1986.

11. Zoals Van den Eerenbeemt de beginfase van dat proces juist vóór de 19e eeuw beschreef: H.FJ.M. van den Eerenbeemt, Armoede en arbeidsdwang, werkinrichting voor'onnuttd Nederlanders in de Republiek 1760-1795. 's-Gravenhage 1977.

12. Olwen H. Hufton, The PoorofEighteenth-CentuiyFrance 1750-1789. Oxford 1974.

13. Alwine de Vos van Steenwijk, Comme toiseau sur la branche. Paris 1986.

14. Assen 1987.

15. P.A.C. Douwes, Armenkerk, de Hervormde diaconie te Rotterdam in de negentiende eeuw. Schiedam 1977, blz. 49-59.

16. J.H.P. Sikkema, Archieven van het Rooms-Katholiek Parochiaal Armbestuur te Rot terdam 1857- ca 1950/1968. Gem. Archiefdienst Rotterdam 1982, blz. vii.

17. In Nederland, in chronologische volgorde: NA de Gaay Fortman, 'Werk der barmhartigheid in de Nederlandsche Gereformeerde Kerken, gedurende de dagen der Republiek', in: Olie en wijn in de wonden, 1888, heruitgave 1929; J. van Lonkhuijzen, De geschiedenis van het diakonaat, in: P. Biesterveld, J. van Lonkhuijzen en RJ.W. Rudolph, Het Diaconaat Hilversum 1907; H. Bouwman, Het ambt der diakenen. Kampen 1907; P.A.C. Douwes, Atmenkerk, 1977.

18. Door W. van den Bergh in: Olie en wijn in de wonden, 1888.

19. Douwes, Armcnkcrk, blz. 280.

20. Verder te citeren als Archieven NHK.

21. Verder te citeren als Overheidsarchieven.

22. Studiedag inventarisatie van kerkelijke archieven, in: Ned. Archievenblad, LXXXVI (1983), 16-47.

23. Voor Friesland via verwijzing naar J.L. Berns, Verslagen van 's Rijks Oude Archieven XIX, 1896, blz. 380-528, ook apart gedrukt, 1899.

24. Uitgave Archiefdienst Nederlandse Hervormde Kerk 1980.

25. Douwes, Armcnkcrk, blz. 39.

26. Rotterdam (Gem. Archiefdienst), 1977; (deze inventaris beschrijft overigens alleen de archieven van kerkeraad en kerkvoogden, aangezien het archief van de diakonie al eerder was geïnventariseerd).

27. Rotterdam (Gemeentelijke Archiefdienst), 1983.

28. Rotterdam, (Gemeentelijke Archiefdienst), 1982.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1989

DNK | 90 Pagina's

VAN HISTORISCH ONDERZOEK

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1989

DNK | 90 Pagina's