GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

BLIKSEMSTRALEN UIT JERUZALEM: ABRAHAM KUYPER EN DE MANNEN ACHTER DE STANDAARD

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oprichting van het antirevolutionaire dagblad De Standaard, op 1 april 1872 door een persvereniging onder leiding van de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper, beoogde 'een orgaan te verkrijgen, dat vóór alles moest dienen om de volksziel te bewerken. De voorlichting van het volk, met beginselen geworteld in de Heilige Schrift, was het ideaal van Dr. Kuyper. Vandaar het sterk persoonlijk cachèt, dat De Standaard (...) van den aanvang kreeg. (...) Hoezeer Dr. Kuyper terecht is geroemd als de grootmeester der Nederlandsche journalistiek, in zijn oog was de publiciteit slechts middel, de krant enkel één der instrumenten te zijner beschikking. De Standaard was journal d'opinion, haar invloed lag enkel in de "voorpagina", ' - met haar hoofdartikelen en driestarren. 1 Met deze woorden schetste Taeke Cnossen, die in 1921 als journalist

van het Friesch Dagblad overstapte naar De Standaard, op latere leeftijd de betekenis van deze krant in de periode dat Kuyper er als hoofdredacteur leiding aan gaf - en dat was feitelijk tot vlak vóór zijn dood in 1920. Cnossen, die zelf ruim een jaar geleden is overleden, zou naderhand, in de bewogen jaren van de Duitse bezetting, een omstreden rol spelen bij de voortzetting van de uitgave van De Standaard. Van meer belang dan dat gegeven is voor het ogenblik evenwel dat hij, toen hij tot de redactie toetrad, een aantal van de oudste personeelsleden van het blad nog heeft meegemaakt. Cnossen deelde met hen de bezieling die Kuyper aan de antirevolutionaire beweging had gegeven, maar in zijn houding tegenover de krant sprak luider dan bij zijn voorgangers de stem van de professionele journalist.

In zijn eerder genoemde terugblik memoreerde hij over die begintijd namelijk 'dat de pogingen om De Standaard tot een dagblad te maken, en als Christelijk nieuwsblad een goede entree te bezorgen, ook in die gezinnen, die in politiek opzicht weinig meeleefden, zijn nagelaten of niet geslaagd mogen heeten. Dr. Kuyper heeft zich enkel bemoeid met één kant van de krant, zijn medewerkers op journalistiek gebied, welke verdienstelijke krachten daaronder zich ook bevonden, hebben blijkbaar geen mogelijkheid gezien, de eischen aan een modern dagblad te stellen, te vervullen. Het aantal abonné's bleef laag, de financieele resultaten

navenant. (...) De groote invloed, die De Standaard ook na Kuypers verscheiden blijft behouden, is dan ook louter van eenzijdigen aard, namelijk dank zij de medewerking van niet-journalistieke figuren aan de verzorging van de leidinggevende artikelen. Eerst later wordt het initiatief van de aan De Standaard verbonden journalisten meer vrijheid geboden, wordt aan de journalistieke en technische verzorging betere aandacht geschonken en gedurende de laatste jaren voor den oorlog [de Tweede Wereldoorlog] ontstaat een avondblad, dat, naar inhoud, actualiteit en uitgebreidheid, bij een vergelijking met andere bladen, ook als nieuwsblad een niet al te poover figuur slaat.'

De uiteenzetting van Cnossen zou bij oppervlakkige lezing de gedachte kunnen doen rijzen dat hij slechts bevestigt dat de wordingsgang van De Standaard in hoofdlijnen overeenstemt met het bekende ontwikkelingspatroon van de confessionele pers, dat Hoogerwerf zo treffend heeft getypeerd met de zinsnede 'van strijdblad tot gezinskrant'. 2 De goede verstaander zou in Cnossens woorden echter een stil verwijt kunnen beluisteren aan het adres van Kuyper, die door zijn eng begrensde visie op de gewenste betekenis van de journalistiek én door zijn autoritaire stijl van leiding geven, een eerdere uitbouw van de positie van De Standaard in de weg zou hebben gestaan.

Dat Kuyper bij De Standaard de touwtjes in principe strak in handen wilde houden, vormde op zichzelf genomen geen uitzondering in een tijd waarin Van der Meulen, één van de eerste beoefenaars van de perswetenschap in Nederland, de hoofdredacteur van een krant karakteriseerde als iemand die 'in zijn persoon alle deugden van het heerschen, bevelvoeren en leiden' verenigde. 3 Maar dat de voorman der antirevolutionairen, die zich volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant 'waarschijnlijk minder dan éénig hoofdredacteur van een Nederlandsch dagblad met den geheelen inhoud zijner courant' bemoeide, 4 in de beeldvorming naar buiten toe niettemin als eenvoudigweg synoniem met De Standaard gold, duidt op een bewust gewilde leiderschapscultus, die de toets der historische kritiek niet kan doorstaan. Al te lang hebben Kuypers geestverwante nazaten ons zicht op De Standaard laten verduisteren door de mythe van 'Abraham de Geweldige' (zoals Albert Hahn de antirevolutionaire

leider tekende). Veelal komt ons uit de gedenkboekliteratuur - en veel meer literatuur is er over 's lands eerste partijdagblad helaas niet beschikbaar - de geur van grote-mannengeschiedschrijving tegemoet - eerst bij de herdenking van Kuypers honderdyijftigste geboortedag in 1987 is deze ban - hopelijk voorgoed - doorbroken. 5

Het is ondertussen tekenend voor de mate waarin Kuyper tot op het einde van zijn leven greep is blijven houden op De Standaard én op zijn antirevolutionaire achterban, dat pas toen in 1922, twee jaar na zijn dood, het halve eeuwfeest van de krant werd gevierd, het aandeel dat anderen in de uitgave daarvan hebben gehad, door zijn oudste zoon kon worden belicht: 'Die dankbare herinnering wensch ik hier uit te spreken, ' zo sprak bij die gelegenheid de theoloog professor Herman Kuyper, 'voor hen, die al deze jaren met zoo groote toewijding en trouw mijn Vader in zijn arbeid aan De Standaard ter zijde hebben gestaan.

Het is goed, bij dit vijftigjarig jubileum van De Standaard dit eens openlijk uit te spreken, juist omdat bij vroegere jubileums dit niet altijd genoeg geschied is. De schittering der zon deed den glans der sterren verbleeken. Er werd alle hulde gebracht aan de eminente journalistieke gaven van den hoofdredacteur, men wees op de groote beteekenis, die zijn leaders en asterisken hadden voor de leiding van de politiek, maar men vergat wel eens dat een dagblad zonder een staf van medewerkers niet kan bestaan.' 6

Uit mijn onderzoek" 7 is gebleken dat, waar het gaat om de bijdrage van deze 'mannen achter De Standaard', er een onderscheid moet worden gemaakt tussen drie niveaus. Ten eerste een bovenlaag van, laten we zeggen: hoofdrolspelers, mensen als de jurist en politicus De Savornin Lohman, de theoloog Hoedemaker en de directeur-uitgever van de krant, Kruyt, figuren die op grond van hun persoonlijke bekwaamheden dikwijls ook op ander terrein een zekere reputatie hebben verworven. Zij vormden met elkaar zogezegd de 'officieren', die dicht bij Kuyper stonden en met hem konden argumenteren over de inhoudelijke koers van het blad.

Datzelfde gold voor de commissarissen van De Standaard, vaak bekende antirevolutionaire voormannen, die als vertegenwoordigers van de geldschieters tezamen met Kuyper op de achtergrond het financieel beleid uitstippelden.

Aan de onderkant van de hiërarchische ladder stonden de administratieve krachten en het verdere, lager geplaatste personeel, zetters, drukkers, loopjongens, enzovoorts, die betrekkelijk eenvoudige, ondersteunende werkzaamheden verrichtten en in genen dele de marsroute van de krant konden beïnvloeden.

Met het oog op de thematiek van het symposium 'De journalist tussen roeping en beroep', gaat onze belangstelling echter het meeste uit naar het middelste niveau, naar het handjevol journalisten, in Kuypers tijd zelden meer dan een half dozijn, dat de redactie van De Standaard in Amsterdam bevolkte. Ofschoon hun taak enige zelfwerkzaamheid en een bepaald kritisch vermogen vereiste, hadden deze 'onderofficieren' hoofdzakelijk slechts uitvoering te geven aan de richting die door Kuyper, al dan niet in samenspraak met de eerder genoemde bovenlaag, werd gewezen.

Van deze mensen werd, afgezien natuurlijk van de juiste, antirevolutionaire gezindheid, een hoog opleidingsniveau en liefst, maar niet noodzakelijkerwijs, een zekere journalistieke vakbekwaamheid verlangd.

Verder moesten zij bereid zijn hard te werken tegen een verhoudingsgewijs geringe vergoeding. Maar de belangrijkste kwaliteit waarover men diende te beschikken om zich als redacteur van De Standaard te handhaven, was zich te kunnen verenigen met Kuypers manier van werken, en met het regime dat, voornamelijk daarop afgestemd, bij de krant heerste. Gevreesd waren, bij werkelijke of vermeende afwijkingen van de vastgestelde koers, Kuypers kortaf geformuleerde, schriftelijke terechtwijzingen, die je, zoals één van de ontvangers eens opmerkte, als een 'bliksemstraal uit Jeruzalem' op je dak kreeg.®

Wat voor eigenschappen de mannen achter De Standaard in verhouding tot Kuyper moesten bezitten, kwam in 1908 nog eens in treffende bewoordingen aan het licht, bij de huldiging, in kleine kring, van twee een kwart eeuw aan De Standaard verbonden redacteuren, het duo H.L.

Baarbé en R.C. Verweyck, de laatste de schrijver van de populaire rubriek 'Brieven van Bijltje'. Zeldzame en stille trouw, lijdzaamheid en op onbillijke kritiek het zwijgen bewaren, dat waren enkele van de vermogens die in het optreden van de jubilarissen bij herhaling geprezen werden - vanzelfsprekend buiten aanwezigheid van Kuyper.

Eén van de sprekers vatte de verhoudingen op de redactie van De Standaard samen met de volgende woorden: 'Het is geen gemakkelijke taak waarlijk Redacteur van een blad te zijn onder een Hoofdredacteur; het is allerminst gemakkelijk Redacteur te zijn onder een Hoofdredacteur als dr. Kuyper, wiens perswerk heel wat meer en heel wat anders is dan de

leiding van een dagblad; zijn perswerk is een deel van zijn levenswerk, een werk van geheel eenige beteekenis in ons land en leeven. Hier is de taak van ondergeschikte Redacteuren daarom, en hier moet ze zijn, allereerst en allermeest dienen, een dieqen om het werk van den grooten en leidenden geest in geen enkel opzicht in den weg te staan, maar geheel op den voorgrond te laten treden. Dit dienen vordert zooveel.

Niet slechts veel zelfverloochening, bescheidenheid, toewijding, ijver, maar ook zooveel kennis van den meester, zooveel assimilatie aan zijn geest, zooveel liefde en trouw en zooveel wijsheid.' 9

Ddt was het roepingsbewustzijn dat bij de journalistieke medewerkers aanwezig werd verondersteld, en dat was wel nodig, want op zijn beurt stelde Kuyper zichzelf, in zijn geliefkoosde, militaristische jargon, als hoofdredacteur van De Standaard, voor als de grote calvinistische veldheer, en het personeel van de krant - evenals de antirevolutionairen in het algemeen - als de hem onderhorige, volgzame soldaten. De vraag ligt voor de hand of het 'voetvolk', en vooral Kuypers officieren ach deze beeldvorming en de eruit sprekende gezagsverhoudingen altijd van harte hebben laten welgevallen. Een deel van het antwoord luidt, dat Kuypers gedrag vele mensen van hem heeft vervreemd. Vaak zijn zij, om verwante idealen te bereiken, een eigen weg ingeslagen met meer ruimte voor hun persoonlijke ontplooiing.

Dit gold te meer voor figuren die niet tot de lagere kaders van de krant behoorden, zoals De Savornin Lohman, die Kuyper in 1876 en 1877 enige tijd als hoofdredacteur van De Standaard heeft vervangen, toen Kuyper door ziekte was uitgeschakeld. Nadat De Savornin Lohman in 1894 over de kwestie van de kiesrechtuitbreiding met Kuyper en de zijnen in aanvaring was gekomen, stichtte hij behalve een eigen politieke partij - de latere CHU - spoedig een eigen dagblad, De Nederlander, dat De Standaard tot op zekere hoogte beconcurreerde. Datzelfde ging op voor de in 1903 opgerichte, onafhankelijk antirevolutionaire krant De Rotterdammer.

Een aanwijzing dat echter ook Kuypers lagergeplaatste volgelingen wel enige behoefte aan erkenning gevoelen, levert de redacteur-van-heteerste-uur I. Esser, die in een terugblik op zijn tijd bij De Standaard over een collega schreef: 'Wat hij als (...) als journalist voor zijne partij geweest is en gedaan heeft, weet iedereen. De Standaard zelve heeft ter gelegenheid van zijn tachtigsten verjaardag hem op dit punt (...) als 'één

onzer uitstekendsten' geroemd. Te vreemder mag het heeten, dat in 't 'Gedenkboek', door het feestcomité in 1897 Prof. Dr. A. Kuyper opgedragen [bij het vijfentwintigjarig bestaan van De Standaard], van dit lid der eerste redactie, gelijk trouwens van deze in haar geheel, met geen enkel woord gerept is, zelfs zijn naam niet genoemd werd.' 10

Men bedenke wel dat de schrijver van deze woorden, die tot woede van Kuyper om de betere salariëring en het vrijere geestelijk klimaat de Opregte Haarlemsche Courant als werkomgeving verkoos boven De Standaard, 11 zijn klacht pas uitte ... in het 'In memoriam' dat hij over zijn collega schreef, op een tijdstip dat de oude, zieke Kuyper de zeggenschap over de krant dan toch eindelijk uit handen had moeten geven.

Het voorafgaande geeft mij aanleiding een tweetal stellingen te formuleren om bij te dragen tot de gedachtenvorming rond de thematiek die op het symposium 'De journalist tussen roeping en beroep' centraal staat.

Mijn eerste stelling luidt dat, terwijl bij De Standaard Abraham Kuyper als hoofdredacteur primair de rol van opinieleider vervulde, het spanningsveld tussen roeping en beroep in de dagelijkse praktijk vooral op het niveau van de journalistieke medewerkers van de krant, en dan pas gaandeweg, met het vorderen der jaren, voelbaar werd. En mijn tweede stelling is, dat de ontplooiing van De Standaard tot een volwaardig dagblad niet alleen is afgeremd door de druk van Kuypers roepingsbewustzijn, maar ook door zijn autoritaire leiderschapsstijl. Dat de geschiedschrijving over De Standaard na meer dan een eeuw nog nauwelijks uit de verf is gekomen, is hoofdzakelijk te wijten aan de omstandigheid dat onderzoekers hun aandacht altijd vrijwel uitsluitend hebben laten uitgaan naar de wijze waarop Kuyper het dagblad hanteerde als politiek wapen. Wat zich echter achter de schermen, bij de krant zelf, heeft afgespeeld, daarover zijn wij slechts spaarzaam ingelicht. De gezichtspunten die ik in mijn beide stellingen heb verwoord, zijn onmisbaar om die grotendeels nog ongeschreven geschiedenis beter te begrijpen.


1. T. Cnossen, 'Algemeene Inleiding', d.d. 14 januari 1944 (eerste deel van een rapport over de toekomst van De Standaaid), Archief-T. Cnossen, Rijksarchief te Leeuwarden.

2. A. Hoogerwerf, Van strijdblad tot gezinskrant. Geboorte, groei en gestalte van de protestants-christelijke dag- en nieuwsbladpets in Nederland, doctoraalscriptie politicologie, Vrije Universiteit, Amsterdam z.j. [1957].

3. R. van der Meulen, De courant, II. Samenstelling en beheer van groote en kleine nieuwsbladen, (Leiden 1885) 20.

4. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 31 maart 1897. (Geciteerd in: Gedenkboek. Opgedragen door het feestcomité aan Prof. Dr. A Kuyper bij zijn vijfentwintig jarig jubileum als hoofdredacteur van De Standaard, (Amsterdam 1897) 110-111.

5. Verg. JA. Prast, 'Een dominee die nooit voorbijgaat. Oe veranderende opvatting over Abraham Kuyper*, in: NRC Handelsblad (Zaterdags Boekenbijvoegsel), 31 oktober 1987, 1-2.

6. H.H. Kuyper, 'Het gouden feest van De Standaard', in: Jubileumnummer De Standaard 1922, 4.

7. J.A. Prast, Durf Den Strijd Het antirevolutionaire dagblad De Standaard: Voorgeschiedenis, oprichtingen beginjaren tot 2& S7(doctoraalscriptie), Amsterdam 1988.

8. H.S.S. Kuyper en J.H. Kuyper, Herinneringen van de Oude Garde aan den persoon en den levensarbeid van Dr. A Kuyper (Amsterdam 1922) 49-50.

9. Handgeschreven aantekeningen voor een redevoering door J.C Sikkel, circa december 1908, in de nalatenschap van de genoemde Standaard-redacteur Verweyck (particuliere collectie te Amsterdam). Ander materiaal uit deze nalatenschap heb ik gebruikt in mijn artikel 'De mannen achter De Standaard bleven onderbelicht. Abraham Kuyper, de afwezige hoofdredacteur', in: VU-Magazine, XIV nr. 8, september (1985) 308-313.

10. I. Esser en J.C. Brummelkamp-Esser, 'In memoriam', in: G. Doekes en J.C. Rullmann (red.), Jaaiboekje ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 4 (1920), 309-313.

11. R.C. Verweyck, '50 jaar', in: Jubileumnummer De Standaard 1922, 7; brief van Esser aan Kuyper, 13 december 1874, Archief-A. Kuyper, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) te Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

DNK | 88 Pagina's

BLIKSEMSTRALEN UIT JERUZALEM:  ABRAHAM KUYPER EN DE MANNEN  ACHTER DE STANDAARD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

DNK | 88 Pagina's