GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

De rol van generatieconflicten in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten en in die van de SGP tot 1970

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

De laatste jaren zijn, met name als gevolg van een toenemende bewustwording en de nadruk op de eigen identiteit, de kerkelijke richtingen die samen bekend stonden als de 'rechterflank' van de gereformeerde gezindte, zich vaker 'bevindelijk gereformeerden' gaan noemen. Het woord 'bevinding' verwijst naar de bekering tot het ware geloof, een existentiële ommekeer die van elk kerklid in de loop van zijn of haar leven geëist wordt. Dit geloof behelst, net als in andere christelijke kerken, het weten dat de eigen zonden vergeven zijn door de verzoening die het lijden van Christus teweeggebracht heeft. De nadruk op het persoonlijk en bewust meemaken van deze ervaring hebben de 'bevindelijken' gemeen met de evangelische kerken. In tegenstelling tot de leden van deze kerken leren de bevindelijken dat de weg die tot deze geloofszekerheid leidt, allerlei langere tijd durende fasen kent of kan kennen (met name wat betreft de kennis der 'ellende', de eigen zondigheid, vóór de 'verlossing'), dat de geloofszekerheid soms kan ontbreken (een minderheid van hen bestrijdt dit echter) en dat het geloof wel van allen geëist wordt, maar dat weinigen het ook zullen ontvangen. In dit ontvangen is de mens namelijk passief, zo leggen zij de calvinistische nadruk op de genade Gods uit. De leer van de uitverkiezing (door God, vóór alle tijden) van de personen die zullen gaan geloven, speelt in hun geloofsbeleving een wezenlijke rol.

Bekende problematieken in deze kringen zijn onder meer de graad van wereldaanvaarding en openheid, een kwestie die heden ten dage voorshands 'opgelost' lijkt door het verschijnen van de 'reformatorische' zuil die de enkeling zou moeten afschermen voor de buitenwereld maar ook die buitenwereld zou moeten trachten te beïnvloeden. Een nieuwe groep professionele 'managers' geeft leiding aan de organisaties die tesamen deze zuil vormen. Gemiddeld zijn zij jonger dan de predikanten, die in de bevindelijk gereformeerde wereld traditioneel de grote lijnen van het denken over wereld en cultuur uitzetten. Vóór de vorming van de zuil, die van de jaren zeventig dateert, ontbraken de managers als tegenwicht voor de predikanten (al hadden onderwijzers, ouderlingen en SGP-wethouders plaatselijk soms invloed). In die situatie bevorderde

het specifieke bevindelijke geestesklimaat de aanwezigheid van een tegenstelling tussen ouderen en jongeren die ertoe neigde zich te vermengen met theologische twistpunten. Aan de hemd van de geschiedenis van één van de centrale bevindelijk gereformeerde kerkverbanden, de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland en Noord-Amerika) zal ik de onderliggende betekenis van dit geestesklimaat proberen te schetsen. De nadruk zal liggen op enige conflicten in het midden van de twintigste eeuw. Daarbij is het onvermijdelijk dat ook de geschiedenis van de Staatkundig Gereformeerde Partij aan bod komt. De SGP was vóór de vorming van de zuil de organisatie bij uitstek die de bevindelijk gereformeerden onderling verbond, waarbij leden van de Gereformeerde Gemeenten een centrale rol plachten te vervullen. Aan de geschiedenis van de SGP, immers een politieke partij, is sinds 1918 het denken van de bevindelijk gereformeerden over de graad van wereldaanvaarding mede af te meten.

Jong en oud in het bevindelijke geestesklimaat

In grote trekken wordt het generatieconflict, dat in elke bevolkingsgroep een rol speelt, onder de bevindelijk gereformeerden door drie aan elkaar verwante verschijnselen versterkt. In de eerste plaats bewerkstelligen enkele centrede noties in het betreffende gedachtengoed dat men zich pas op enigszins gevorderde leeftijd als ware gelovige durft te presenteren. Dat zijn de plaats die de 'kennis der ellende' in de theologie en prediking inneemt, de veronderstelde passiviteit van de mens in de bekering en de specifieke verwoording van de bekeringsweg die naderhand verwacht wordt. Aan deze noties ontleent de geloofsbeleving in sommige streken of gemeenten een wantrouwen ten opzichte van bekering op jonge leeftijd, een wantrouwen dat de theologie nooit gekend heeft. Voorbeelden van 'vroege' bekeringen zijn er altijd geweest, bij voorbeeld die van ds G.H. Kersten, de stichter van de Gereformeerde Gemeenten, en die van andere predikanten. De invloed van deze geloofsbeleving wordt bij voorbeeld geïllustreerd door het feit dat zo'n twintig jaar geleden in de ledenvergaderingen van de Gereformeerde Gemeente van Kampen niemand jonger dan veertig verwacht werd het woord te voeren. Wie dat toch deed kon rekenen op het commentaar van een veel ouder lidmaat: 'Ie mutt'n oe mond hollen. Ie bin nog maar een snotteneuze!' 1

In de tweede plaats kennen alle versies van het christendom die een persoonlijk beleefde ommekeer benadrukken, het probleem van de tweede generatie. De

stichters van een gemeente hebben vaak zelf een plotselinge ommekeer meegemaakt, niet zelden na een leven van onverschilligheid. De hele eerste generatie wordt door deze ervaring van een bijzonder ingrijpen Gods beïnvloed. Hun kinderen groeien daarentegen op in een sterk christelijk geïnspireerde omgeving, waarin de Bijbel en de Evangelie-boodschap een grote plaats innemen.

Een bekeringservaring waarin de 'kennis der ellende' een grote rol speelt, ligt onder de tweede generatie minder voor de hand. Een deel van de bevindelijk gereformeerde theologische traditie steunt het gevoelen dat deze tweede generatie zich het ware geloof niet te gemakkelijk mag 'toeëigenen': het begrip 'verbond' zoals dat in de 'gewone' orthodoxie de doorgaande lijn van het werk van Gods genade in de opeenvolgende generaties uitdrukt, is onder meer in de Gereformeerde Gemeenten (in die betekenis) uiterst verdacht.

In de derde plaats wordt door beide eerstgenoemde problemen een soort dubbele barrière geschapen tussen de jeugd en de predikanten. Van aspirantpredikanten wordt niet alleen een doorleefde bekeringservaring verwacht, zij moeten hiervan en van hun bijzondere roeping van Godswege tot het predikambt verslag uitbrengen aan het 'curatorium' dat de toelating tot de predikantenopleiding bepaalt. Dit college bestaat uit predikanten en ouderlingen. Veel afwijzingen vinden plaats en soms wordt een aspirant-predikant pas na enkele jaren toegelaten. De korte opleidingsduur, vier jaar, weegt niet op tegen het feit dat velen zich pas op wat hogere leeftijd voor opleiding aanmelden. De predikanten die in 1966 de Gereformeerde Gemeenten dienden, waren bij hun kandidaatstelling gemiddeld 40 jaar. Zij waren dus gemiddeld als 36-jarigen aan hun opleiding begonnen. In 1986 waren die leeftijden respectievelijk 38 en 34 jaar. 2 Op de eventuele beletselen die de relatief grote leeftijdsverschillen tussen catechisanten en predikanten zouden kunnen vormen voor een vertrouwensrelatie bij de catechese, werd in de jaren zeventig reeds gewezen. 3 Ook in de vele vacante gemeenten is de gemiddelde leeftijd van de ouderlingen hoog. De status van hun ambt is zo hoog dat aftreden voor ongebruikelijk doorgaat: bij periodieke aftreding worden de zittende ouderlingen meestal weer kandidaat gesteld en herkozen. 4

Organisatie van de jeugd en theologische strijdvragen

In de traditionele bevindelijk gereformeerde cultuur was 'organisatie' verdacht. Men proefde in organisatie een stuk al te éénzijdige menselijke activiteit die geassocieerd kon worden met een gebrek aan Godsvertrouwen. Met name het 'activisme' van de Gereformeerde Kerken met hun vele organisaties werd gewantrouwd. De Gereformeerde Gemeenten, vijftien jaar na de Gereformeerde Kerken ontstaan (in 1907), zagen zich bovendien geconfronteerd met de ten dele eveneens bevindelijke Christelijke Gereformeerde Kerken die ook aan organisatie deden. Van belang was met name de associatie die de bevindelijken legden tussen organisatie van de jeugd en de Kuyperiaanse theologie van de veronderstelde wedergeboorte. In jeugdverenigingen zou men immers leren geloven uit kracht van opvoeding, zodat de behoefte aan een op bevindelijke wijze beleefde ommekeer teloor zou gaan. Degenen die hierdoor misleid zouden worden, zouden het ware geloof juist niet ten deel vallen, meende men.

De jongelingsverenigingen uit de beginjaren van de Gereformeerde Gemeenten kwamen dan ook op in gemeenten (of onder invloed van predikanten) die historische banden hadden met de 19e eeuwse traditie van de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis, van waaruit ook lijnen liepen naar de Gereformeerde of Christelijke Gereformeerde Kerken. Vijf van deze zes jongelingsverenigingen kwamen tot stand in steden (Kampen, Veenendaal, Enkhuizen, Leiden en Vlaardingen), de zesde in Lisse. 5 Toen in 1921 geprobeerd werd deze J.V.'s in een bond samen te brengen, kreeg dit streven nauwelijks steun. Wel had de leider van het kerkverband, ds G.H. Kersten, zich voor organisatie van de jeugd verklaard. De in de jaren twintig in de stedelijke gebieden zo toegenomen vrije tijd noopte daartoe, meende hij. De jongelui moesten beschermd worden tegen de gevaren van het onzedelijke straatleven. Toen in 1931 met Kerstens steun dan toch een Landelijk Verband van de grond kwam, waren bij de twaalf aangesloten J.V.'s ook enige Zeeuwse verenigingen. Zeeland was in 1918 de basis geweest van waaruit de Staatkundig Gereformeerde Partij opgericht werd. Organisatie en vooral het bedrijven van politiek was daar onder de bevindelijken minder verdacht dan in andere plattelandsgebieden. In Zeeland was ook in 1934, vanuit de arbeidersbuurt 't Zandt bij Middelburg waar CNV en ARP het organisatieprincipe sterk uitdroegen, de basis gelegd

voor de Bond van Studieverenigingen van de SGP. Op het Utrechtse en Gelderse platteland daarentegen, met de sterk gesloten dorpsgemeenschappen, kwamen in de Gereformeerde Gemeenten geen J.V.'s voor en Studieverenigingen van de SGP - de eerst aangewezen plaats voor in de partij actieve jongeren - evenmin.

De relatie tussen regionale afkomst, aanvaarding van organisatie en theologische geschillen werd nog duidelijker in de hevige geschillen die tussen 1944 en 1953 de Gereformeerde Gemeenten beroerden. Ds R.Kok, predikant te Veenendaal, werd in 1950 geschorst omdat hij te weinig de noodzaak van de 'kennis der ellende' in de bekeringsweg zou gepreekt hebben. Kok benadrukte eerder de kracht van het Woord Gods in Bijbel en prediking (de 'belofte') dan 'het plaatsmakend werk, de toeleidende wegen en de bevindelijke gangen.' Kok, die zich daarop met een deel van zijn gemeente aan de Gereformeerde Gemeenten onttrok, had tot die tijd een dominerende rol gespeeld binnen het jeugdblad 'Daniël'. Het blad was in 1946 gesticht ten dienste van het Landelijk Verband van Jongelingsverenigingen, maar werd ook verder in het kerkverband veel gelezen. De in 1947 opgerichte Bond van Meisjesverenigingen was vertegenwoordigd in alle drie de gemeenten die samen met ds Kok het verband verlieten en op den duur overgingen naar de Christelijke Gereformeerde Kerken: Veenendaal, Mijdrecht en Westzaan. De andere vier meisjesverenigingen die in 1947 aangesloten waren, waren die te Utrecht, Lisse, Nieuwer ter Aa en Axel.

Werd de stichting van het blad 'Daniël' gemotiveerd door te verwijzen naar het na de bevrijding toegenomen materialisme en de verminderde autoriteit van gezagsdragers, 6 er was ook een vleugel in de Gereformeerde Gemeenten die organisatie bleef afwijzen. Dr C.Steenblok, predikant te Gouda en als hoofd van de predikantenopleiding opvolger van ds G.H. Kersten, betreurde dat het aloude gedragspatroon en het bijbehorende isolement meer en meer teloor gingen 7 en richtte het interkerkelijke blad 'De Kleine Gids' op. 'Het deelnemen aan schier elke, onnozel schijnende vereniging brengt zijn gevaren mee, ' schreef hoofdredacteur BJ. van Wijk: het eigen 'Ik' wordt er maar mee naar boven gestoken. Niet alleen moest alle tijd benut worden voor het nastreven van de wedergeboorte, uithuizigheid op zich was al verkeerd. 'Avond aan avond uit huis. Neen, het gezin hoort bijéén ! Daar is de plaats, bij vader en moe-

der'. 8 Steenblok voerde in die jaren de meest 'zware' vleugel van de Gereformeerde Gemeenten aan in hun oppositie tegen Kok en later tegen de grotere middenrichting. Dr Steenblok ontkende het 'algemeen aanbod van genade' en benadrukte de 'vijandige gemoedsgesteldheid des harten' als voorwaarde voor het ontvankelijk zijn voor de prediking van de verlossing. De uitverkiezing ('van eeuwigheid') bepaalde sterk zijn theologie. In 'De Kleine Gids' ontbrak het aanspreken van kinderen over geloofszaken, dat in 'Daniël' wel gebruikelijk was.

In 1953 volgde een scheuring tussen de volgelingen van Steenblok, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, en de middengroep, de Gereformeerde Gemeenten. 9 In het eerste kerkverband, met als kerngebied het oostelijke rivierengebied en de West-Veluwe, bleef het kerkelijk organisatieleven taboe, in het tweede was het sindsdien bloeiend. Op theologisch gebied had de 'gebleven' middengroep een compromis moeten zoeken tussen Kok en Steenblok in. Zij vond die in de formulering dat wel het aanbod van genade algemeen is, maar de belofte alleen voor de uitverkorenen bestemd. Dat deze formule meerderlei uitleg toeliet, bleek toen na verloop van tijd weer verschillen in prediking aan de dag traden en onder andere enkele predikanten de positie van ds Kok benaderden. Onder deze laatsten namen de predikantenzoons ds J.W. Kersten en ds H. Rijksen een voorname plaats in. De bekeringservaring die deze zoons van bekende dominees in hun preken plachten te tekenen, was mede gestempeld door de godvruchtige opvoeding die zij zelf genoten hadden; een bijzondere ommekeer met een diep schuldbesef paste daar minder goed bij. Toen in het midden van de jaren zeventig in de gemeente Gouda een conflict ontstond dat deze koers de pas afsneed, speelde ook weer een predikantenzoon daarin een belangrijke rol, ouderling E.Hofman. Dat de generatieverschillen meespeelden in de scheuring van 1953 bleek voorts uit wat er met de jeugdorganisaties gebeurde. Op de Synode van 1950 die ds Kok veroordeelde werd ook het Landelijk Verband van Jongelingsverenigingen onder toezicht geplaatst van deputaten van de Synode. Tijdens deze Synode deed de toegenomen invloed van de aanhangers van dr Steenblok van zich spreken. Ds A.Verhagen, min of meer sympathiserend met ds Kok, was zowel hoofdredacteur van 'Daniël' als leider van het Verband van Jongelingsverenigin-

gen. Zijn geesteskind de Bond van Meisjes-en Zangverenigingen werd in 1950 verboden om na 1953 te herrijzen. Niet alleen voorgangers, ook 'kinderen van voorgangers' uit de middengroep werden door Steenblok verweten 'mee te doen' met wereldse zaken. Waarschijnlijk bedoelde dr Steenblok met zijn verwijt aan de 'kinderen van voorgangers' ook de studentenvereniging Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato (CSFR), in 1951 opgericht door studenten uit de Gereformeerde Gemeenten en enige hervormden uit de Gereformeerde Bond. De CSFR bood haar leden een brede oriëntatie op de wereld en na haar beginjaren voer ze een nogal progressieve koers, terwijl er ook kritiek op het 'milieu van afkomst' te beluisteren viel. Naderhand sloten zich steeds meer Gereformeerde Bonders aan en ook studenten uit de Christelijke Gereformeerde Kerken, zodat via deze omweg de jeugd van de Gereformeerde Gemeenten in aanraking kwam met een minder door de uitverkiezingsleer beïnvloede bevindelijkheid. In de jaren vijftig leidde deze rol van de CSFR incidenteel tot verontrusting in de Gereformeerde Gemeenten. 10

Kritische jeugd in de jaren zestig

De sterk toegenomen scholingsgraad van de jeugd versterkte in het midden van de twintigste eeuw de klassieke problemen rondom het generatieverschil in de Gereformeerde Gemeenten.

Al in 1949 vroeg de gemeente Axel om onderwijs van de ouderlingen door predikanten: 'Het komt voor, dat catechisanten, die meer dan lager onderwijs ontvangen, vragen stellen, die de ouderlingen niet gemakkelijk kunnen beantwoorden'. 11 Echte botsingen tussen de generaties kwamen in de jaren zestig in de Gereformeerde Gemeenten - behalve waarschijnlijk op individueel niveau - echter nauwelijks voor. Dat kwam onder meer door het kerkelijke conflict in 1953 en de daaruit volgende neiging om interne tegenstellingen te vermijden, door de openheid die in deze periode getolereerd werd en waarschijnlijk ook door de aandacht die besteed werd aan de uitbouw van het organisatieleven. Alleen ontving ds A.Vergunst, predikant te Rotterdam, in 1969 een anonieme brief van 'een groep wetenschappelijke paria's' uit de gemeenten. Deze jonge academici stelden dat hun positie in het kerkverband ondergewaardeerd werd. Functies waarvoor zij de aangewezen personen waren, werden immers veelal door predikanten vervuld, de traditionele belangenbehartigers in bevindelijk

gereformeerde kring. Zo zouden academisch geschoolden gedwongen worden de Gereformeerde Gemeenten te verlaten. Vergunst ontkende dat onderwaardering van hun wetenschappelijke opleiding een rol speelde: wanneer aan predikanten de voorkeur gegeven werd, speelden andere overwegingen daarin 12

mee. Toch, zo schreef P.Kuijt, de directeur van de kweekschool uitgaande van de Gereformeerde Gemeenten, 'De Driestar' te Gouda, heeft onze jeugd meer dan we denken aandeel aan de denkwijze van vandaag de dag. Hoe die denkwijze was in de jaren zestig met haar opkomende 'massacultuur', was duidelijk: materialistisch tot op het hedonistische af. 13 Bij de middelbare-schooljeugd was belangstelling voor popmuziek en spijkerpakken te constateren, bij de studerenden was incidenteel sprake van interesse in moderne theologie. Dat laatste, bij voorbeeld in de Amsterdamse CSFR-afdeling, betekende desalniettemin dat net als voorheen de belangstelling van de studerende jeugd althans 1

theologisch gericht was. '* De CSFR had dat uiteraard altijd bevorderd. Het terrein waarop in de naoorlogse periode het verschil in opleiding tussen de generaties het duidelijkst zou blijken was de politiek. In de conflicten die in de Staatkundig Gereformeerde Partij ontstonden speelde de jeugd een duidelijk te onderscheiden rol, al maakte zij deel uit van een bredere beweging die voor meer deskundigheid pleitte. Bij het conflict rondom de persoon van partijleider ds G.H. Kersten in de jaren 1945-48 waren als jongeren slechts het na de oorlog verjongde bestuur van de Rotterdamse kiesvereniging 'Banier-I V' betrokken. Het feit dat dit bestuur in januari 1946 (overigens op onreglementaire wijze) opriep tot reorganisatie van het partijleven werd één van de brandhaarden waaruit zich dit conflict ontwikkelde. De controverse, die sterk in het persoonlijke vlak getrokken werd, werd in 1948 in het voordeel van de traditionele (nogal autoritaire) leiding van de partij beslist. In dat conflict waren de tegenspelers van het Hoofdbestuur twee comités, waar echter maar één van de Rotterdamse bestuursleden (J. Lussenburg) deel van uitmaakte.

Het conflict dat van 1950-53 speelde tussen de jonge predikant (uit de Gereformeerde Bond) ds J. van Dijk, hoofdbestuurslid en korte tijd beschouwd als 'coming man' in de SGP, en Kerstens opvolger als partijvoorzitter ds P.Zandt, bleef geheel binnenskamers. In deze controverse speelde het feit dat Van Dijk

in snel tempo een aantal veranderingen in de SGP wilde doorvoeren, een zijdelingse rol. Zandt, en waarschijnlijk meerderen met hem, meenden dat dit tempo voor het gemiddelde SG P-lid te veel gevraagd zou zijn. Velen waren immers nog gewend aan een politiek die zich beperkte tot getuigend profeteren en aan een volgzame partij-organisatie. Het charisma dat Kersten als predikant had uitgestraald, functioneerde even zo goed voor zijn partijleiderschap. Bij Zandt was dat niet veel anders, al was hij als Bondspredikant wat minder bekend in de Gereformeerde Gemeenten. 15

Aan het eind van de jaren vijftig was in de SGP een lichte verontrusting voelbaar toen stemmen die om meer aandacht voor deskundigheid van de vertegenwoordigers van de partij gevraagd hadden, genegeerd waren. Afgezien van enige praktisch-adviserende rubrieken door de Zeeuwse burgemeester D.Kodde werd het partijblad 'De Banier' gevuld door ds Zandt. De partijleider, tevens voorzitter van de Tweede Kamerfractie, had te weinig tijd en was reeds op leeftijd. Ook ir C.N. van Dis telde reeds 68 jaren toen hij na het overlijden van Zandt in 1961 de redactie en het fractievoorzitterschap overnam. Van Dis wilde niet het risico lopen dat de (vele) minder geletterde het abonnement op 'De Banier' zouden opzeggen als de inhoud aan gehalte zou winnen. Kamerredes en de beginselen bleven dus veel ruimte in beslag nemen. Deze situatie veroorzaakte in 1963 een voorkeursactie voor de deskundige ir H. van Rossum (ten ongunste van de niet zo geletterde oud-gereformeerde predikant ds M.A. Mieras die als derde op een verkiesbare plaats stond) bij de Kamerverkiezingen. 16

Bij deze ontstemming sloot zich de kritiek aan die van de zijde der in de SGP georganiseerde jongeren kwam. Het Landelijk Verband van Studieverenigingen van de SGP had na 1945 onder het voorzitterschap van de erg getuigend ingestelde ds P.J. Dorsman een kwijnend bestaan geleid en zat voornamelijk op het spoor van de beginselstudie. De studieverenigingen Doetinchem en Dirksland pleitten aan het eind van de jaren vijftig echter voor actuele literatuur en de vereniging Gouda wenste een maandblad. Te Gouda waren veel leerlingen van de kweekschool lid van de studievereniging en was invloed van de CSFR (en van minder getuigende stellingnames) merkbaar. Het blad 'Onderling Kontakt' van het Verband van Studieverenigingen verscheen vanaf 1960 en er was, zeker vanaf 1962, herhaaldelijk kritiek op de SGP in te vinden.

Men vond dat ouderen te vanzelfsprekend het reilen en zeilen in de partij bepaalden en hekelde het gebrek aan deskundigheid van het kader.

Toen de Kamerverkiezingen in 1967 een gevoelige terugslag voor de SGP lieten zien en men concrete aanleidingen voor de gebleken terughoudendheid van de kiezers meende te kunnen aanwijzen in het SGP-beleid, klonk de roep om deskundigheid luider dan ooit tevoren. Voor het eerst kwam een initiatief van de zijde van de jeugd op gang dat blijvende gevolgen voor de partij zou hebben. Gestimuleerd door een artikel van ds A.Vergunst die het voor de jeugd binnen de partij opnam, en wellicht in de wetenschap dat sommige leden van het partijbestuur wel voor vernieuwing voelden, hield C.M. Uijl uit Middelburg op 21 maart 1967 een lezing voor het Jongerenverband Walcheren der SGP. Eenparig werd vervolgens besloten een enquête onder SGP-leden en - kiezers te houden in de regio: het hoofdbestuur moest nu eens een ander signaal krijgen dan de klassieke voorstellen die door de wijze van behandeling weinig kans maakten. Tegelijkertijd zorgde de activiteit in Walcheren - een traditioneel kerngebied van 'openheid' in de Gereformeerde Gemeenten, waar ds Kok nog steeds populair was - voor een groot aantal nieuwe abonnees op 'Onderling Kontakt' dat zodoende rendabel genoeg werd om zelfstandig een plaats in de SGP te kunnen innemen. 17

De kritiek die in het enquête-rapport naar boven kwam en de bereidheid die jongere ondervraagden en kiezers van middelbare leeftijd er in uitspraken om een volgende maal zich van stemmen op de SGP te onthouden, veroorzaakten een schok in de partij. De regionale SGP-organisatie, de Statenkring Walcheren, stelde zich ondubbelzinnig achter het rapport op, maar de voorstellen die er uit voortvloeiden en op de klassieke manier in de partij naar voren gebracht werden, leverden op korte termijn niet veel op. Aanvankelijk probeerde het hoofdbestuur om het signaal te negeren. Walcheren was immers niet representatief en de partijtop was bang de vrede in de gelederen te verstoren. Toen het in Walcheren uit de jongeren gevormde comité kans zag het rapport over het hele land te verspreiden, was negeren echter niet meer uitvoerbaar. De vraag naar het rapport bleek enorm. De er uit voortvloeiende polarisatie bleek toen in 1969 een comité van behoudenden gevormd werd, die ondanks een verbod het woord trachtten te voeren op de algemene ledenvergadering van de partij van 22 februari van dat jaar. Dat ze daarbij de nieuwe partijvoorzitter ds H.G. Abma (predikant in de Gereformeerde Bond) op de korrel namen, had onder

meer als oorzaak het verwachtingspatroon dat het SGP-hoofdbestuur als beslissende instantie bij alle meningsverschillen zou functioneren, zoals dat in vroeger jaren was gebeurd. De opposanten waren voornamelijk afkomstig uit Utrecht en de Betuwe, met een duidelijke oververtegenwoordiging van leden van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. In de zachtzinnige Abma herkenden deze radicalen bovendien te weinig het beeld van zijn voorgangers ds Kersten en ds Zandt met hun profetisme en getuigend beklag. 18

De radicaliteit van het behoudende comité was één van de oorzaken van het falen ervan, al zou de herinnering eraan voortleven in de 'Landelijke Stichting tot Bevordering (later: tot Behoud) van de Staatkundig Gereformeerde Beginselen' (in 1977 opgericht). Het comité uit het Walcherse Jongerenverband had zich na de enquête opgeheven, maar had in feite de wind mee gehad. Deskundigheid was onontbeerlijk gebleken voor een politieke partij, zeker wanneer die zoals de SGP op plaatselijk niveau goed vertegenwoordigd was. Deskundigheid was ook wat veel partijgenoten wensten die wat minder radicaal waren dan de woordvoerders van het Landelijk Verband van Studieverenigingen. Sommige van de laatsten werden door het partijbestuur op de vingers getikt, maar bij een aantal na 1969 in de partij-organisatie aangebrachte veranderingen handelde men vaak in de geest van de kritiek uit het Walcherse rapport. Minder predikanten zouden op de lijst van Kamerkandidaten geplaatst worden, de procedures om die lijst samen te stellen en om voorstellen uit de kiesverenigingen te behandelen, werden aangepast. Inmiddels was door het Kamerlidmaatschap van ir Van Rossum vanaf 1967 het gehalte aan deskundigheid in de vertegenwoordiging in de Tweede Kamer veilig gesteld. 19 De huidige fractievoorzitter ir B.J. van der Vlies werd juist om zijn jeugdige leeftijd tot deze positie uitgenodigd.

Besluit

Met het naar voren komen van de veelheid aan organisaties die samen de reformatorische zuil vormden, werden vanaf de jaren zeventig de kanalen waarlangs goed opgeleide jongeren uit de rechterflank van de Gereformeerde Gezindte hun weg konden vinden, verbreed. Toch kampten de Gereformeerde Gemeenten vanaf 1975 met een kerkverlating van 4 è 6 procent per jaar, met name van jongere leden. Velen gingen en gaan over tot de Hervormde Kerk. De sinds ± 1974 afgenomen tolerantie ten opzichte van de prediking en

beleving van een minder langdurige en diep doorvoelde bekeringsweg (met in de preek dus nadruk op de genadebeloften in de Bijbel) zou een verklaring voor deze kerkverlating kunnen zijn. Een in 1989 door de generale synode van de Gereformeerde Gemeenten benoemde commissie ter zake, kon in 1992 nog geen concrete adviezen geven. Eén van de gebieden waarop men toegevingen deed aan de jeugd, was de vrije-tijdsbesteding. Sinds 1984 worden 'contactavonden' in 'eigen' cafés van de Gereformeerde Gemeenten getolereerd. Deze druk bezochte gelegenheden komen zowel in 'zware' (de Veluwe) als in 'lichte' (Walcheren') gebieden voor. Een grootscheepse enquête, gehouden rond 1984, wees bovendien uit dat middelbare scholieren vooral wat betreft het geestelijk en kerkelijk leven en de ethiek aanzienlijk met hun ouders van mening verschilden. 20

In de Staatkundig Gereformeerde Partij daarentegen groeide het Landelijk Verband van Studieverenigingen, met 11.000 leden in 1992, uit tot de grootste politieke jongerenorganisatie van het land. Hoewel van de zijde van het Verband toegegeven werd dat de gevoerde campagnes voor dit succes deels verantwoordelijk waren, benadrukte men de toegenomen behoefte onder jongeren in bevindelijk gereformeerde kring om zich te kunnen legitimeren ten opzichte van de buitenwereld met haar steeds meer afwijkende normen en waarden. Kennis van de staatkundig gereformeerde principes kan immers bij confrontaties in het dagelijks leven behulpzaam zijn. 21 Mijns inziens speelt de aan het bevindelijke leefklimaat inherente spanning tussen de generaties echter mede een rol in deze opbloei van de jeugdorganisatie (want dat is het Landelijk Verband van Studieverenigingen nog meer dan voorheen) van de SGP. In de partij organisaties komen bekeringservaring en verschillen in geestelijk leven die in de kerken de verhouding tussen jong en oud moeizaam maken, niet ter sprake. De SGP is interkerkelijk en heeft leren leven met verschillen tussen 'zwaar' en 'licht'. In de studieverenigingen kunnen de jongeren van gedachten wisselen over de principes en de uitwerking daarvan, zonder de vrees steeds teruggeroepen te worden door de ouderen. Met name voor de jeugd uit de 'zwaarste' kerken, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Oud-Gereformeerde Gemeenten, is de aantrekkingskracht van de SGP groot, daar deze verbanden het kerkelijk organisatieleven niet kennen en de meeste niet-

kerkelijke organisaties er niet populair zijn. Verder zou een rol kunnen spelen dat in de prediking in de rechterflank van de Gereformeerde Gezindte de ethische kwesties vaak beperkt worden tot een abstracte zonde-en schuldbeleving in het raam van de bevindelijke bekeringsweg. Dat zou een behoefte kunnen oproepen om, via de SGP en de studieverenigingen, de studie van normen en waarden ter hand te nemen. Verder lijkt het voor de hand liggend dat het bestaan van de grote reformatorische scholengemeenschappen (sinds de jaren zeventig) de recrutering voor de studieverenigingen vergemakkelijkt heeft.


1. Mededeling G. Knoeff te Eethen, voorheen te Kampen. In Overijssel rekent men Kampen tot een van de minst 'zware' Gereformeerde Gemeenten.

2. Gegevens uit de Jaarboekjes van de Gereformeerde Gemeenten van 1967 en 1987.

3. E. Hofman, De onderhouding van het predikambt en de Theologische School van onze Gereformeerde Gemeenten, Gouda, 1977, 17-21.

4. Nogal wat gemeenten laten een gemiddelde zittingsduur van hun ouderlingen noteren van 12

a 14 jaar. Zie verder J. Zwemer, In Conflict met de Cultuur. De bevindelijk gereformeerden en de Nederlandse samenleving in het midden van de twintigste eeuw, Kampen, 1992, 202-3. R. Moore heeft er op gewezen dat de gevorderde leeftijd van voormannen zoals ouderlingen in kleine

plaatsen a.h.w. 'natuurlijk' past bij hun leiderspositie die ze in de plaatselijke samenleving reeds bekleden via uitgebreide familie-netwerken, Pit-men, preachers and politics. The effects of Methodism in a Durham mining community, Cambridge, 1974, 139.

5. De gemeente Veenendaal was in 1913 zelfs rechtstreeks overgekomen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland. Lisse had in 1918 6500 inwoners.

6. De jeugd in nood, Gouda, 1946, 5, 7, 11-13.

7. Jaarboek van de Gereformeerde Gemeenten 1953, 107.

8. De Kleine Gids, 9-11-1949 en 12-4-1950.

9. Zij heten officieel Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, maar worden in de volksmond, en ook in dit artikel 'Gereformeerde Gemeenten' genoemd. In 1955 hadden zij

59.259 leden, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland 9.469.

10. F.Fahner (red.), Vragenderwijs of sprakeloos. Bundel ter gelegenheid van het zevende lustrum van de CSFR, Utrecht, 1986, 54.

11. Notulen Classis Middelburg der Geref.Gemeenten 10-1-1949.

12. De Saambinder. Kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, 14-8, 21-8 en 4-9-1969.

13. P. Kuijt, in: De Banier. Orgaan van de Staatkundig Gereformeerde Partij\ 23-3 en 13-4-1967;

P.Kuit, Open brief over haardracht, kleding enz., Gouda, z.j., 7.

14. Fahner, 55, 59-64.

15. Zwemer, 223-7.

16. Zwemer, 240-2, 259, 261.

17. Zwemer, 259-266.

18. Zwemer, 266-8 en 282-5.

19. Zwemer, 286-8.

20. C.S.L. Janse, Bewaar het Pand. De spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden, Houten, 1985, 263.

21. W. Dekker, in: De Volkskrant, 13-5-1989; G.R.J. van Heukelom, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-5-1989.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1993

DNK | 107 Pagina's

De rol van generatieconflicten in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten en in die van de SGP tot 1970

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1993

DNK | 107 Pagina's