GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Een mosterdzaadje in Zetten

De eerste tien jaar van het asiel Steenbeek 1848-1858*

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eerste tien jaar van het asiel Steenbeek 1848-1858*

Inleiding

Dit artikel wil een overzicht geven van de eerste tien jaar van een levend getuigenis van christelijk maatschappelijk werk: het door O.G. Heldring (1804-1876) opgerichte asiel Steenbeek te Zetten voor de opvang van prostituees. Maar eerst een enkel woord over de ontwikkeling van het Réveil, Heldrings motieven en een Amsterdams initiatief dat hem op het spoor van het asiel heeft gezet.

Het asiel Steenbeek staat aan het begin van een nieuwe periode van het Réveil, de negentiende-eeuwse opwekkingsbeweging die zoveel goeds op godsdienstig en maatschappelijk terrein tot stand heeft gebracht. 1 In het decennium waarin de oprichting van Steenbeek viel kan inderdaad worden gesproken van het begin van een nieuwe periode van het Réveil. Nieuw omdat de exclusieve concentratie op eigen geestelijk leven, zoals die in het vroege romantische Réveil werd gevonden, geleidelijk aan plaats was gaan maken voor een grotere maatschappelijke betrokkenheid en er vanaf omstreeks 1840 gesproken kan worden van de ontwikkeling van het maatschappelijk Réveil. 2

Als markeringsjaar voor de overgang van het romantisch Réveil naar het maatschappelijk Réveil kan 1845 gelden. Toen vond namelijk de oprichting plaats van de 'Christelijke Vrienden', een interkerkelijk gezelschap van leken en predikanten dat van 1845-1854 regelmatig bijeen zou komen en een indrukwekkende hoeveelheid maatschappelijke activiteiten heeft ontplooid. 3 De oprichting van dit gezelschap was een gevolg van een rondschrijven 4 van de Betuwse

Dr. O.W. Dubois (Thorbeckelaan 32, 2181 VD Hillegom) is historicus.

predikant Heldring die zich vanaf zijn intrede (1827) in Hemmen had ingezet voor de bestrijding van armoede, waarbij hij steeds had gewezen op sociaal-economische achtergronden en talrijke initiatieven tot verbetering van de vaak erbarmelijke omstandigheden van de arbeidende bevolking had genomen. 5

In zijn rondschrijven riep Heldring, die sinds 1840 in contact was gekomen met vooraanstaande Réveilfiguren als H.J.Koenen (1809-1874), I. da Costa (1798-1860) en G. Groen van Prinsterer (1801-1876)enin hen geestverwanten had herkend, 6 een aantal Réveil vrienden op vanuit orthodox-christelijk perspectief maatschappelijke wantoestanden te bestrijden. 7 Terecht heeft A. de Graaf (1867-1945) 8 , die als inspecteur van de Centraal Bond van Christelijk Philanthropische Inrichtingen in Nederland Steenbeek en andere Zettense inrichtingen goed heeft gekend, en zelf afkomstig was uit Réveilkring, waarover hij fijnzinnig en met grote sympathie heeft geschreven, 9 gezegd dat Heldring voor het Réveil de brug was van het innerlijk leven naar de wereld, de brug tussen het romantisch Réveil en het maatschappelijk Réveil. 10 Gedreven door innerlijke bewogenheid, zo schreef W. van Oosterwijk Bruyn (1829-1903), heeft Heldring zijn landgenoten opgeroepen het verlorene en afgedwaalde te zoeken."

Het was vanuit deze bewogenheid, vanuit de liefde tot Christus dat Heldring in het tijdschrift van de 'Christelijke Vrienden' zijn plannen ontwikkelde tot oprichting van een huis 'waar geheel verlorene, opgenomen en onder christelijke leiding gebracht, tot den Verlosser komen, vergeving ontvangen, in het kruis gelooven, om voortaan niet meer der zonde te leven'. 12 In dit huis zouden deze meisjes en vrouwen opgeleid worden tot arbeid, tot aanpassing aan de samenleving. Maar veel belangrijker dan deze resocialisatie, zo benadrukte Heldring toen en later, was het leiden van de ziel tot Christus, haar te voeren tot Hem die Maria van Magdala had vergeven en die zij daarom zo onuitsprekelijk had liefgehad. 13 Verlossing van de zonde en maatschappelijke verheffing gingen hand in hand. Maar dan wel in deze volgorde. Het nieuwe leven in Christus behoorde als vanzelf ook tot een nieuw dagelijks leven te leiden. Geen bekering zonder heiligmaking.

Voor het asiel was geld nodig. Dit geld kwam er, dankzij de collectereis die Heldring in het najaar van 1847 door het hele land ondernam. Overal waar hij kwam sprak hij over het vierde vers van Ezechiël 34: 'De zwakken sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerscht over hen met strengheid'. 14 Dit vers, gebruikt als een appèl op het sociaal geweten

van christelijk negentiendc-eeuws Nederland, dat door mensen als Heldring zijn maatschappelijke roeping is gaan verstaan, was hemzelf een openbaring geweest 15 en vormde het Leitmotiv van zijn handelen.

Heldring was de eerste die de strijd tegen de prostitutie op grotere schaal aanbond en daartoe een asiel stichtte, maar kort daarvoor was in Amsterdam reeds een bescheiden begin met de prostitutiebestrijding gemaakt. Hiertoe hadden enkele vooraanstaande Amsterdammers in 1846 de 'Vereeniging tot opbeuring van boetvaardige gevallene vrouwen' opgericht, 16 bedoeld om 'enkele gevallene en boetvaardige vrouwen, uit een Christelijk beginsel, door zedelijke en stoffelijke middelen op den weg van eer en deugd terug te brengen'. 17 Men probeerde dit te bereiken door deze vrouwen onder te brengen bij christelijke gezinnen. Na enige tijd moest de vereniging echter constateren dat deze werkwijze geen succes was. Gezinnen waren heel moeilijk te vinden of konden deze zware taak niet aan. 18

Heldring en de Amsterdamse vereniging waren elkaar niet onbekend. Vanaf begin 1847 waren er schriftelijke contacten geweest 19 en in het najaar van 1847 had een van de bestuursleden een uitvoerig gesprek met Heldring. 20 Men steunde Heldrings initiatief 21 en drie Amsterdamse bestuursleden traden toe tot het eerste bestuur van Steenbeek. 22 De stichting van asiel Steenbeek is Heldrings idee geweest, maar zelfheeft hij gezegd op dit idee te zijn gebracht door het bestaan van de Amsterdamse vereniging. 23

De beginjaren van Steenbeek

Nu naar de eerste jaren van Steenbeek. In de eerste plaats zal een indruk van het leven daar worden gegeven, maar daarnaast zullen ook Heldrings christelijk-pedagogische ideeën ter sprake komen. Deze bepaalden immers inrichting en doel van Steenbeek.

Begin 1848 konden in Steenbeek de eerste meisjes worden opgenomen en in de loop van het jaar groeide hun aantal tot twintig. 24 Directrice was de diacones Petronella Voüte (1804-1876). 25 Haar taak was niet gemakkelijk. Van haar werd namelijk niets minder gevraagd dan 'eene zoo moeizaam, teedere en daarenboven zoo geheel nieuwe taak tot haar levensdoel te kiezen, eenen taak die zooveel zelfverloochening, zooveel afmattende arbeid bij zedelijke kracht vereischte, om tot de ziel eener verdwaalde door te dringen en onvermoeid, tot veranderen van haar gemoed, alle krachten gedurig in te spannen, vastheid in zachtheid te paren'. 26

Naar Heldrings woorden van een jaar later tegenover bestuurslid Nicolaas Beets (1814-1903), die naar een woord van Heldrings op-

volger H. Pierson (1834-1923) met zijn machtige persoonlijkheid de arbeid op Steenbeek steeds heeft gesteund, 27 moet zij in hoge mate aan deze eisen hebben voldaan. Heldring roemde haar wijsheid, liefde en zorg. Zij was een door God gegeven parel en alles ging zo gezegend dat hij zich niet genoeg verwonderen kon: 'Het is daar een tooneel van genade en liefde zooals weinigen ooit op aarde dachten te zullen aanschouwen' , 28 Heldrings waardering voor mej. Voüte was dus groot. Ook omgekeerd was dit het geval. In een brief, eveneens aan Beets, schreef mej. Voüte dat Heldring haar zo onmisbaar voor Steenbeek scheen. 29 Deze wederzijdse waardering nam niet weg dat er soms wrijvingen waren. Want deze twee temperamentvolle mensen waren weliswaar één in hun ideaal, maar verschilden nogal eens van mening over de juiste wegen hiernaar toe. 30

Dit verschil van mening heeft betrekkelijk in het begin tot een conflict geleid. In de notulen van de bestuursvergadering van 14 augustus 1851 wordt vermeld dat enig verschil van mening en inzichten (in bijzonderheden wordt verder niet getreden) tussen Heldring en mej. Voüte een ongunstige invloed op het huishoudelijk beheer heeft. Het bestuur, waarvan Heldring voorzitter is, wisselt hierover uitvoerig van gedachten. Vervolgens wordt mej. Voüte binnengeroepen 'en is haar door den Voorzitter op de meest ernstige en zachtmoedige wijze aangezegd dat zij zich niet kan beschouwen als hoofd der Inrigting, maar in hoedanigheid als helpster hem was te hulp gekomen, en als zoodanig hem ter zijde bleef staan; dat, in het belang der Inrigting, aan hem het beleid der zaak en de beslissing ingeval van verschil van inzigten moest blij ven overgelaten' , 31 Of mej. Voüte hiermee al of niet voetstoots akkoord is gegaan blijkt niet uit de notulen. Vermeld wordt slechts dat zij haar innige gehechtheid aan het asiel bevestigde en beslist niet van plan was het te verlaten. 32 Een jaar later, in de bestuursvergadering van 19 augustus 1852, kon worden medegedeeld dat tegenwoordig de verhouding tussen Heldring en mej. Voüte weer naar wens was. 33

Hoe zagen het asiel en zijn omgeving eruit? Steenbeek zelf bestond uit twee gebouwen, waarnaast zich nog een schuur en een veestal bevonden, omringd door een moestuin, bouwland en twee zeer ruime boomgaarden waar de meisjes, die niet buiten het terrein kwamen, konden wandelen. Door bos, water, haag en schutting was het terrein van het omliggende land afgesloten. 34 De totale oppervlakte bedroeg in 1849 vier bunders 35 en was in 1857 uitgegroeid tot zeven. 36 . In deze landelijke omgeving, die zomers een idyllische aanblik kon bieden - als de morgenzon schitterde op de korenvelden, de leeuwerik jui-

chend opsteeg en uit het bos zoete geuren kwamen 37 - speelde zich dus het leven af van de voormalige prostituées die de grote steden waren ontvlucht en hier een nieuw leven wilden beginnen.

Hoe kwamen deze meisjes hier? In het algemeen door bemiddeling van individuele personen 38 of van in de grote steden bestaande verenigingen; na Amsterdam waren binnen tien jaar tijd Rotterdam, Dordrecht, Groningen Den Haag, Utrecht, Nijmegen, Leiden en Harlingen gevolgd. 39 Maar ook kwam het wel voor dat na een dramatische vlucht meisjes rechtstreeks aan de poort van het asiel aanklopten. 40

Van dwang tot komen of blijven was geen sprake. De meisjes kwamen vrijwillig en waren vrij om te vertrekken wanneer zij wilden. 41 Vandaar dat elk meisje de deur van binnen afkon openen: ze hoefde alleen maar de sleutel om te draaien. 42 Het was overigens niet zo dat de leiding de meisjes lichtvaardig liet gaan. Men deed alle mogelijke moeite hen hiervan te weerhouden, maar wilden ze werkelijk weg, dan liet men ze gaan. De eigen verantwoordelijkheid had het laatste woord. 43 Steenbeek immers, zo benadrukte Heldring, was gebouwd op het echt protestants beginsel van vrijheid. 44 En redding was alleen mogelijk wanneer dit beginsel van vrijheid, van eigen verantwoordelijkheid, in alle consequentie werd toegepast. 45 Vrijheid was een hoofdbeginsel van Heldrings christelijke pedagogiek.

De nieuw aangekomenen op Steenbeek kregen eerst een gesprek met de directrice. Dit gesprek zal vermoedelijk niet alleen tot praktische zaken beperkt zijn gebleven. Verondersteld mag worden dat mej. Voute in dit gesprek meer of minder expliciet heeft gewezen op de noodzaak van innerlijke verandering. In ieder geval was het haar wens, zo uitte zij zich eens ten aanzien van een der verpleegden (dit was de gangbare aanduiding voor de opgenomen meisjes) dat deze mocht 'afleggen alle eigengerechtigheid en vlieden tot het Kruis, opdat 's Heeren Naam ook door en in haar mocht geëerd en geprezen worden'. 46 Evenals voor Heldring begon Ook voor mej Voüte de weg naar een nieuw leven met erkenning van schuld en zonde en overgave aan Christus.

Daarna volgde een reinigingsbeurt (sommigen waren sterk vervuild) en kregen de meisjes nieuwe kleding. Dit was een soort uniforme dienstbodenkleding, verwijzend naar het beroep waartoe ze werden opgeleid. Het verblijf op Steenbeek, in principe vastgesteld op twee jaar, kende een strak schema. Naast algemene werkzaamheden was er een gedetailleerd opleidingstraject dat de meisjes de veelzijdigheid bijbracht die ze in hun werk als dienstbode nodig zouden hebben. De eerste twee maanden leerden ze matten van roggestro

vlechten. Deze matten konden met weinig kosten worden vervaardigd en vonden veel aftrek. Na de mattenvlechterij volgden vier maanden op de naaikamer, zes maanden huishoudelijk werk, vier maanden om de geheimen van de fijne was te leren en het arbeidstraject werd afgesloten met enige maanden keukendienst. 47 Degenen die zich bij zonder onderscheidden werden assistente van de directrice of van een van de leidsters. 48 Beloning van goed gedrag maakte deel uit van de Steenbeekse pedagogiek.

Tot deze pedagogiek behoorde ook stipte orde, al werd dwang vermeden. 49 Maar alles wat onordelijk en onrein was werd voortdurend bestreden. 50 Vroeg opstaan (om vijf uur), hard werken en gehoorzaamheid pasten eveneens in het Steenbeekse arbeidspatroon. 51 Op Steenbeek werd grote waarde gehecht aan arbeid. De moreel-psychologische betekenis hiervan omschreef Heldring als volgt: 'Arbeid, in eene zekere mate van volmaaktheid gekend, heeft eene zedelijke kracht over het gansche leven; zij veronderstelt eene betamende zelfachting, eene gedurige ontspanning bij niet al te groote inspanning, een genoegen dat bij elke voltooide taak eene liefelijke rust geeft, arbeid en juist trouwe arbeid heeft iets schoons, iets edels'. 52

En gebrek aan arbeid zag Heldring, die een scherp oog had voor maatschappelijke omstandigheden, als een van de oorzaken der prostitutie: 'Men bedenke steeds dat de blindheid in het zielenoog dezer ongelukkigen eene blijvende blindheid werd, omdat zij geen middel wisten om door arbeid hun brood te verdienen' . 53

Inderdaad wisten vele bewoonsters van Steenbeek niet wat arbeid was. Hoe kon het ook anders? De meesten van hen, zo constateerde bestuurslid J. De Vries Jzn. (1808-1880) na enkele jaren, waren 'hele of halve wezen of door diepe armoede of wangedrag der ouders geheel verwilderd en veronachtzaamd, zonder enige redelijke of zedelijke opvoeding, verslaafd aan drank, dikwijls traag en lichtzinnig, voor de zonde der ontucht als het ware opgegroeid' , 54

Heldring, we stipten dit al even aan, zag eveneens de grote invloed van de omgeving op de weg naar de prostitutie, en tegenover degenen die maar al te gemakkelijk alle schuld op de prostituée zelf wierpen, hekelde hij daarom de verleider, de booswicht die de oorzaak van haar verderf was. Veel meer dan zij was hij degene die afgrijzen moest opwekken. En door kennis van de omstandigheden was men soms gedwongen te denken: 'Gij zijt niet zoo schuldig, al moet men ook zeggen: gij hebt uw laatste goed verkocht'. 55 Sociaal-economische verklaringen waren belangrijk, maar hadden niet het laatste woord. De diepere en werkelijke oorzaak lag voor Heldring in het bedorven hart waar de zonde zich in de vorm der onkuisheid had geopenbaard. 56

Hoe het zij: in de weg naar een normaal leven stond de arbeid centraal. En werk, al of niet passend in het opleidingstraject, was er genoeg op Steenbeek: op de akker, in de boomgaarden, in de moestuin, de melkerij, schuur, keuken, kelder en washuis. Ook werden appels gedroogd en de tabaksteelt beoefend. 57 De dagen in Steenbeek waren zeer gevuld. Want naast al deze arbeid werd ook nog aandacht besteed aan onderwijs, wel nodig waar velen analfabeet waren. 58 Er werd les gegeven in Bijbelse geschiedenis, schrijven, rekenen, lezen en zingen. 59 Steenbeek maakte ernst met zijn opvoedende taak.

De grote plaats van arbeid in Steenbeek deed het hoofddoel echter nooit uit het oog verliezen. Dit hoofddoel, we herhalen het nog eens, was het brengen van de ziel tot Christus, 60 dat wil zeggen: de erkenning van eigen schuld en zonde, 61 en de overgave aan Hem. Hoewel heel de sfeer van Steenbeek - door Heldring graag omschreven als de trouw van de ontfermende liefde, 62 een omschrijving waarmee het hart van de Steenbeekse pedagogiek kan worden gekarakteriseerd - hierop gericht was, waren het vooral de huiselijke godsdienstoefeningen die dit meer expliciet beoogden. Elke ochtend en avond werd door de directrice een godsdienstoefening gehouden, bestaande uit Bijbellezing (met enkele toelichtingen hierop), gebed en gezang. 63 Ook hield mej. Voüte of een van de leidsters een wekelijkse catechisatie. 64 Op Steenbeek, en dat gold ook voor de later gestichte Zettense tehuizen, konden ontwikkelde en ongehuwde vrouwen hun talenten ontplooien.

Liederen konden diepe emoties bij de bewoonsters teweegbrengen. Een van de lievelingsliederen moet zijn geweest het derde vers van Psalm 42: 'O mijn ziel, wat buigt g'u neder'. In een terugblik op de eerste tien jaar schrijft Heldring, in de gevoelig-verheven stijl van de negentiende eeuw, tenminste dat menige traan van stille aandoening werd vergoten als dit heilige lied door de zalen en over de wijde velden klonk. 65 Een ander lievelingslied was 'Jezus neemt de zondaars aan'. 66 Dit lied, dat vergeving en verzoening zo centraal stelt, kreeg op Steenbeek een extra gevoelswaarde. Niet verwonderlijk dat dit ook gezongen werd bij de inwijding van het vergrote asiel op 8 augustus 1850 en toen diepe indruk maakte. 67

De zondag stond uiteraard eveneens in het teken van het geestelijk leven, al was er daarnaast plaats voor ontspanning. De dag begon met een godsdienstoefening door mej. Voüte of een van de andere leidsters. Vervolgens was er tijd voor zaken als lezen, wandelen in de uitgestrekte tuin en het schrijven van brieven aan familie, 's Middags werd er bijbels en christelijk onderwijs gegeven en ' s avonds hield ds. Heldring een dienst. 68 Graag liet hij dan Psalm 32 zingen: de zegen der

schuldbelijdenis. 69 Er werd naar gestreefd de zondag geen dag van verveling of ijdelheid te doen zijn: 'De Sabbath, de aanvankelijke aanduiding voor de eeuwige Sabbat, moet hier beneden reeds heilig zijn om eenmaal voor de vermoeide ziel te dagen als het morgenlicht na een duisteren nacht' , 70 Ook dit citaat is weer een fraai voorbeeld van negentiende-eeuwse godsdienstig-poëtische taal, van de taal van het Réveil.

De zondagavond had zich aanvankelijk nog bijzonder gekenmerkt door de gewoonte van Ds. Heldring een methodistisch getinte samenkomst te houden. Elk van de meisjes werd dan gevraagd naar 'haar stand voor de Heer'. 71 Hierbij werd een scherp onderscheid gemaakt tussen bekeerd en onbekeerd. 72 Maar al spoedig zag Heldring in, hiermee op de verkeerde weg te zijn. Dit kon aanleiding geven tot onrechtvaardige beoordelingen van zijn kant en geestelijke hoogmoed bij de ondervraagden. Op die wijze konden zich allerlei hoogst schadelijke schijngestalten van het godsdienstig leven voordoen. 73 De bekering moet zich echter niet tonen als een act, maar als leven™ Zij uit zich in arbeid, spreken en zwijgen, in de omgang met anderen. 75 Nimmer mag de bekeerde het mindere om het meerdere verachten. 76 Aldus Heldring, door Elizabeth M. Kluit getypeerd als een pedagoog en psycholoog bij de genade Gods. 77 Graag sluiten we ons bij dit oordeel aan, dat ook door Heldrings biograaf Van der Hoeven is overgenomen. 78 We voegen hieraan toe dat deze pedagoog, gedreven door de liefde tot Christus, een hart had dat met ontferming bewogen was.

De balans na tien jaar

Steenbeek was niet uit op goedkope en gemakkelijke resultaten en Heldring werd geërgerd als de buitenwereld het succes van Steenbeek wilde afmeten aan zo hoog mogelijke en exacte getallen van geredden. 79 De vraag moest niet zozeer zijn hoevelen er gered waren, als wel: voldoe ik aan mijn roeping om het ene afgedwaalde schaap op te zoeken? 80 Aldus Heldring, hiermee bevestigende dat het christendom de enkeling zoekt, de enkeling voor God. Dit nam niet weg, en dat paste ook bij de praktische en ordelijke geest van Heldring, dat regelmatig en nauwkeurig de balans werd opgemaakt. In zijn overzicht van de eerste tien jaar van Steenbeek gaf Heldring de volgende specificatie. In totaal waren er de eerste tien jaar 277 meisjes opgenomen. Hiervan verbleven er op dat moment nog 32 op Steenbeek. Van de overige 245 waren 41 gehuwd, 64 als dienstbode werkzaam en 23 bij familie of elders geplaatst. Dit betekende dus dat 128 meisjes, bijna de helft, in ieder geval maatschappelijk goed waren terechtgekomen. Helaas waren 49 teruggevallen en drie in de bedelaarskolonie

Ommerschans geplaatst, terwijl 46 uit het oog waren verloren en negentien overleden.

Van deze negentien hadden vier een allerheerlijkst sterfbed gehad, waarvan twee op Steenbeek. Een van deze was gestorven met op de lippen het lied 'Ja, Halleluja! 't is volbragt!' Natuurlijk was het mooi dat het met zovelen goed was gekomen, maar voor Heldring zou alleen al dit viertal alle arbeid, moeite en kosten waard zijn geweest, 'want in de eeuwigheid zal het een groote heerlijkheid zijn, deze verlorenen te aanschouwen in sneeuwwitte kleederen gekleed, onder de zaligen het lied der overwinning zingende.' 81 Deze woorden, verwijzende naar Openbaring 7:9-10, illustreren Heldrings diepste motief en het hoofddoel van Steenbeek: et leiden van de ziel tot Christus.

Het is passend met dit citaat ons overzicht van de eerste tien jaar van Steenbeek te besluiten. De arbeid van Heldring, mej. Voüte en de andere leidsters was zwaar geweest. Maar velen waren geestelijk en maatschappelijk gered en het mosterdzaadje, een beeld dat Heldring zelf ook gebruikte, 82 was gegroeid tot een grote boom wiens bloei nog vele jaren zou duren.

In de geschiedenis van christelijke maatschappelijke arbeid heeft het asiel Steenbeek in Zetten een belangrijke rol gespeeld. Hier is men begonnen ernst te maken met de bijbelse opdracht het verlorene te zoeken en te redden. In Zetten, zo schreef mej. M.W. Maclaine Pont (1852-1928), de rechterhand van Pierson, bevindt zich de klassieke grond van Nederland, de wieg van de christelijke filantropie. 83


* In dankbare herinnering aan mijn vrouw t 9-12-2000. Bij de lezing waarop dit artikel is gebaseerd, is zij zeer betrokken geweest.

1. In De Bode der Heldring-Gestichten 14 (1897- 1898), 36 schrijft mej. M.W. Pont over het Réveil als 'de groote godsdienstige beweging die omstreeks het midden van deze eeuw aan zooveel schoons en goeds den stoot heeft gegeven'.

2. Zie hiervoor: H. Reeser, 'Réveil en Romantiek', in: DNK 30 (1989), 2-14.

3. Zie: W. van Oosterwijk Bruyn, Het Réveil in Nederland in verband met de vergaderingen der Christelijke Vrienden te Amsterdam, Utrecht 1890.

4. 'Aan de vrienden des Heeren, die met mij hebben leeren kennen door den Heiligen Geest, dat de gereformeerde kerkleer niet uit den mensch maar uit God is', in O.G. Heldring, Leven en arbeid, Leiden 1881, 178- 183.

5. Zie hiervoor Heldring, a.w., 32-127.

6. A. van der Hoeven. Otto Gerhard Heldring, Amsterdam 1942, 87-93.

7. Deze omschrijving is van onze hand.

8. Over A. de Graaf: J. Trapman, 'Kunstzin en vroomheid bij Andrew de Graaf', in: J. Trapman, Het land van Erasmus, Amsterdam 1999, 61-73. Een indruk van De Graafs veelzijdige werkzaamheden geeft de mooie bundel: Feest en strijd. Uit de geschriften van Mr. A. de Graaf 1867-17 mei-1937. Steeds treft hierin de fijnzinnige toon waarin over gevoelige onderwerpen als bijvoorbeeld sexualiteit wordt geschreven.

9. A. de Graaf, Het Réveil en de strijd tegen de onzedelijkheid, Zutphen [ 1933-].

10. De Graaf, a.w., 28.

11. Van Oosterwijk Bruyn, Het Réveil in Nederland, 38.

12. Heldring, Leven en arbeid, 240-241. Zie ook: Vereeniging Christelijke Stemmen 1 (1847), 505, waarin in iets andere bewoordingen hetzelfde wordt gezegd.

13. Heldring, a.w., 241 en Vereeniging Christelijke Stemmen 1 (1847), 505.

14. Heldring, a.w., blz.248.

Over de collectereis ook: 'Vijf en twintigste verslag van den staat en de verrichtingen van het asyl Steenbeek 1871-1872', in: Magdalena 21 (1873), 4. Wij geven de tekst van Ezeehiël 34 naar die in Heldrings Leven en arbeid, 245.

15. Heldring, a.w., 245 en 247-248.

16. J. de Vries Jzn., 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek en iets over andere inrichtingen van boetvaardigen', in: Magdalena 1 (1853), 43. Zie tevens: Notulenboek van Bestuurderen der Vereeniging tot Opbeuring van boetvaardige gevallene Vrouwen 1846-1851: inleiding januari 1846.

17. Notulenboek... 1846- 1851: inleiding januari 1846.

18. Ibid., notulen van 4 juli 1848.

19. Ibid., notulen van 12 februari 1847, 11 maart 1847, 2 juli 1847, 3 september 1847 en 1 oktober 1847

20. We mogen tenminste aannemen dat dit in het najaar is geweest. In de notulen van 8 november 1847 wordt naar dit gesprek verwezen.

21. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 43.

22. Zie de notariële akte

oprichting asyl. Archief Heldring [EI2], Réveil- Archief.

23. Notulenboek... 1846- 1851, Notulen 14 juli 1848.

24. Eerste verslag van den staat en de verrigtingen van het asyl Steenbeek, Nijmegen z.j., 6.

25. Zie: 'Levensbericht van Petronella Voüte', in: Dertigste verslag van den staat en de verrichtingen van het asyl Steenbeek 1876/77. z.j.z.p., 5-7. Uitvoerig: J. Nobels, 'Petronella Voüte. Een levensbeeld der toewijding aan den Heiland', in Magdalena 26 (1878), 175-192. Zij wordt hier onder andere gekenschetst als iemand die wist te regeren als een vorstin (blz. 185) en die in haar toewijding meer het voortvarend karakter van een Petrus had dan de rust van een Johannes of de stille ernst van een Maria (blz. 187). Tenslotte wordt zij genoemd een heldin, een grote in Israël (blz.191).

26. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 46.

27. De Bode der Heldring- Gestichten 19 (1903-1904), 58

28. Van der Hoeven, Heldring. Amsterdam 1942, 163.

29. Van der Hoeven, a.w., 163.

30. G.C. Hoogewerff, 'Steenbeek en zijn directrices', in: Gedenkboek van het vijf en zeventig jarig bestaan van de vereeniging het asyl Steenbeek 1847- 1922. Hoenderloo z.j. [1922], 21-22.

31. Notulen 4 augustus 1851, in: Notulen bestuur 1849-1859 [E7], Réveilarchief Amsterdam.

32. Ibid.

33. Notulen 19 augustus 1852.

34. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 45.

35. Tweede verslag van den staat en de verrigtingen van het asyl Steenbeek, Amsterdam 1850, 18.

36. Vereeniging Christelijke Stemmen 11 (1857), 853.

37. H.M. Langelaan, 'Talitha Kumi', in: Magdalena 7 (1859), 56.

38. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 69. Hier blijkt dat de bestaande verenigingen behulpzaam wilden zijn in het zoeken van dames (patronessen) die zich verantwoordelijk wilden stellen voor de begeleiding van vroegere prostituées, zorgen voor opname in Steenbeek.

39. Zie: Tiende verslag ... Steenbeek', in: Magdalena 6 (1858), 185-187.

40. 'Zesde verslag ... Steenbeek', in: Magdalena 2 (1854), 124-125. Zie ook: Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 167.

41. Eerste verslag ... Steenbeek, 17.

42. Tweede verslag... Steenbeek, 8.

43. 'Vijfde verslag ... Steenbeek', in: Magdalena 1 (1853), 77.

44. Heldring, Leven en arbeid, 254.

45. 'Vijfde verslag...Steenbeek', in Magdalena 1 (1853), 77.

46. In het Archief Heldring (Réveil-Archief) is onder nr. Dl gecatalogiseerd als Verslag 1847-1857. Het is echter een dagboek van mej. Voüte (zie De Vries, 'Geschiedenis' enz., 52) en gaat in werkelijkheid over de jaren 1849-1857.

47. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 56- 57. Zie ook: 'Vijfde verslag...Steenbeek', in Magdalena 1 (1853), 102.

48. 'Vijfde verslag...Steenbeek', in: Magdalena 1 (1853), 102.

49. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 57.

50. 'Zesde verslag...Steenbeek', in:

Magdalena 2 (1854), 117.

51. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 57. De Vries beperkt zich tot de vermelding van vroeg opstaan. Heldring zelf schrijft echter dat dit om vijf uur was. Zie: Vereeniging Christelijke Stemmen 6 (1852), 43.

52. 'Vijfde verslag ... Steenbeek', in: Magdalena 1 (1853), 101.

53. Vereeniging Christelijke Stemmen 4 (1850), 237.

54. De Vries, Geschiedenis van het asyl Steenbeek enz., 54.

55. Eerste verslag ...Steenbeek, 16.

56. Tweede verslag...Steenbeek, 12-13.

57. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 58.

58. Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 166.

59. Heldring, Leven en arbeid, 263.

60. 'Zevende j aarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 3 (1855), 109. Zie ook: Tiende verslag ... Steenbeek', in Magdalena 6(1858), 177.

61. 'Zevende jaarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 3 (1855), 103.

62. Ibid., 107. Zie ook

Heldrings brief aan de curatoren van het asyl Steenbeek van 11 december 1854, opgenomen in: L. Heldring, 'Het asyl Steenbeek als een getuigenis tegen de zonde der prostitutie', in: Magdalena 33 (1881), 200.

63. Heldring, Leven en arbeid, 263. Zie tevens De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 56.

64. Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 174.

65. Tiende jaarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 6 (1858), 58.

66. Een lied van Erdman Neumeister( 1671 - 1756), hofprediker te Weissenfels, superintendent te Sorau en predikant te Hamburg. In het Liedboek voor de kerken (1984 3 )opgenomen als lied 436.

67. De Vries, 'Geschiedenis van het asyl Steenbeek', 50.

68. De Vries, Ibid., 58. Zie ook Dagboek mej. Voüte (noot 46).

69. Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 174.

70. Heldring, Leven en arbeid, 264.

71. Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 173.

72. Notulen bestuur, 19 augustus 1852.

73. Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 173-174.

74. Bestuursnotulen 19 augustus 1852.

75. 'Zesde j aarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 2 (1854), 122.

76. Ibid., 114.

77. M. Elisabeth Kluit, Maatschappij, school, kerk. Ottho Gerhard Heldring en het Réveil, Hoenderloo 1958, 81.

78. Van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 194.

79. 'Tiende jaarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 6 (1858), 175.

80. 'Zevende jaarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 3 (1855), 107.

81. 'Tiende jaarverslag ... Steenbeek', in: Magdalena 6 (1858), 195. Het door Heldring vermelde lied is het eerste vers van lied 126 van de Evangelische Gezangen (1807).

82. 'Vijfde verslag ... Steenbeek', in: Magdalena 1 (1853), 82 en 'Twintigste verslag...Steenbeek', in: Magdalena 16(1868), 12.

83. De Bode der Heldring- Gestichten, 13 (1896-1897), 27.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

DNK | 71 Pagina's

Een mosterdzaadje in Zetten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

DNK | 71 Pagina's