GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hij zal uw hart versterken.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij zal uw hart versterken.”

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAR ]

Wacht op den Heere; zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken ; ja, wacht op den Heere. Psalm 27 : I4.

Het jaar, 1886 zal meetellen in de geschiedenis van volk en kerk. Het bracht ons een keerpunt in den loop onzer historie; een keerpunt waarvan het hoog gewicht elk kind van God op het hart weegt. De onderlinge verhoudingen waren reeds sinds jaren sterk gespannen. Men zag het voor zijn oogen hoe er onderscheidene stvoomingen door de wateren van ons ééne volk gingen. .Scherper dan ooit te voren begonnen de onderscheidene richtingen zich onderling te teekenen. Geen oppervlakkigheid wierd meer gedoogd. De schijn verloor al meer zijn kracht om toe te dekken. Op een onbewimpeld uitkomen voor de overtuiging zijns harten werd steeds ernstiger aangedrongen. Men vroeg naar beginselen. Men woelde den bodem op, om tot den wortel der dingen door te dringen. Men wild^ niet langer voortleven in valsche eenheid noch langer heil zoeken in een leugen die bedroog.

En toen nu bleek, hoe ook op kerkelijk terrein deze zelfde drang om waarheid voor de leugen in stee te zetten doordrong, en tevens uitkwam, hoe bij die schifting en die scheuring lang niet allen, die den Heere der heerlijkheid beleden, bevonden zouden worden op eenzelfde pad te wandelen, toen heeft zich op eenmaal een angstig gevoel van wantrouwen van de gemoederen meester gemaakt; een geroep van verraad is door de gelederen vernomen; en plotseling trad naar buiten een haat en een bitterheid, als waarvan de geruchten wel ook reeds vroeger waren uitgegaan, maar die men toch zóó niet had vermoed.

Dit was het sein tot een algemeen uit elkander treden, zoodat elke kring genoodzaakt wierd zich om zijn eigen beginsel als middelpunt saam te trekken. En toen begon de worsteling om de macht. En in die worsteling om de macht zag men beurtelings den één en dan weer den ander het onderspit delven, tot eindelijk alle strijd zich saamtrok in een verdedigen eenerzijds en een bestrijden anderzijds van de Synodale Hiërarchie.

Voor haar koos toen de groote menigte; voor haar de Overheid; voor haar de Politie; voor haar zelfs een deel der belijders, en in het zichtbare bleet voor haar de triomf. Voor het geloof daarentegen, dat een bewijs as der dingen die va& aniet ziet, was die uitslag juist een omgekeerde. Immers wel triomfeerde de Hiërarchie, maar met krenking van het recht en met verkrachting der gerechtigheid, en wel hield zij zich op, maar alleen door opnieuw in schijn en leugen heil te soeken en nog eens de valsche vermenging te loven van Belial met Jehova onzen God.

Voor ’s Heeren volk is door deze gebeurtenissen een geestelijk voordeel bij een stoffelijk nadeel verkregen.

Stoffelijk is nu alle uitzicht donker voor de kerke Gods geworden. Op geen steen zelfs tot hoofdpeluw kan ze meer rekenfen. Alle macht maakt zich op, om alle goud en goed dat haar toebehoort, aan de belijdenis van haar levensbeginsel te ontnemen, en daarentegen in handen te leveren van een zich kerkelijk noemende, maar in den grond anti-kerkelijke en den Christus bestrijdende Staatsorganisatie.

Alle maatregelen zijn reeds genomen of worden met zorge voorbereid, om alle traktement en alle gebouw en alle stichting aan de belijders der Gereformeerde waarheid te ontrukken, en zelfs het afsnijden van de Kerk en hare heilsmiddelen spaart en niet, zoo het hooggeloofde doel, om de rouwe knechten des Heeren uit te putten oor inspanning en af te matten door gebrek an stoffelijk goed, maar kan bereikt worden.

In dat opzicht een tijd van zorge en van kommer dus.

Maar tegenover dit stoffelijk nadeel staat even tastbaar een geestelijk gewin; en wie goed in zijn hart staat, zal dat geestelijk gewin van zoo uitnemende waardij achten, dat hij er het stoffelijk nadeel, o, zoo gaarne om lijdt.

Nu toch eindelijk is er weer aansluiting onder de lang verstrooiden gekomen. Nu dan toch eindelijk hebben de broederen elkaar wedergevonden. Het dwangjuk viel van de schouderen af. Aan de onzekerheid en onbeslistheid. is een einde gekomen. Men weet thans waar men aan toe is.

Zoo zal in gulle vrijheid de belijdenis der waarheid weer kunnen doorwerken. De kerk, zich allengs oprichtend uit haar vernedering, zal weer een macht ten goede onder ons volk kunnen worden. Leeraren en gemeente zullen hun harten weer in een voelen vloeien. De tucht zal weer zegenend werken kunnen. En het einde zal zijn, dat er weer een kerk in het midden der natie opbloeie, die de heerlijke traditie van het rijke geestesleven onzer vaderen voorzet.

Het was lange jaren zoo zwoel en zoo bang om ons hart. Haast sclieen er geen geestelijke redding meer te kunnen komen. Aan een uitleiding uit het Diensthuis wierd reeds door, o, zoo velen gewanhoopt.

Maar toch de bidders bleven aanhouden.

­Ze bleven naar den God van alle ontfermingen roepen.

Er was een wachten, op den Heere.

En hoe dan ook dat sille wachten door velen bespot en belachen wierd, de uitkomst heeft die hope dan toch eer gekroond, dan beschaamd doen worden.

De Wachter Israels sluimerde niet!

Want hier ligt toch iets wonders in, dat de Heere deze beslissing in den strijd zijner kerk juist vallen liet te midden van de ongunstigste omstandigheden.

Tien jaren geleden ging het een ieder in zijn bedrijf en zijn nering nog wel. Mild vloeide destijds de bron van ons volksbestaan nog. En met name de landbouw wierp nog schatten af voor het opleggen, en de werklieden dwongen door samenspanning tot het verstrekken van hooger loon.

Ware het in die dagen tot een breuke gekomen, zoo zou men nog begrepen hebben, hoe zooveel offervaardigheid en zulk een moed om het aan te durven, met menschelijke berekening bestaan kon.

Geen wonder, zoo zou men geroepen hebben, er is goud in overvloed; het zilver vloeit met vollen stroom; licht dat onze „kleyne luiden" zulk een stuk best aandurven.

Maar thans zijn de tijden anders geworden. De fortuin keerde. Algemeene stilstand van zaken verving de vroegere bedrijvigheid. Eer van tekorten wordt er geklaagd, dan dat er te denken viel aan opleggen. Bijna ieder, maar vooral onze landbouwende stand en onze arbeiders, hebben met moeilijkheden te worstelen.

En toch is er allerwegen blijmoedig vertrouwen, en toch openbaart zich aan alle oorden des lands een machtige offervaardigheid.

En juist nu het meer van het gebrek dan van de weelde af moet, nu tast en ziet ieder, dat hier «zV^ het»vleesr.h", maar een heiliger macht werkzaam is.

Men voelt: Die zoo de harten sterkt en ze los maakt van aardsche banden, dat is Hij.

Sterking v.in ons hart, om aan dat hart weer moed in te storten, weer hope in te boezemen, weer een opwaken van teedere liefde te schenken, dat komt uit het vleesch niet, dat komt ut Hém.

In ons \ art zijn de uitgangen des levens. ok kennisse is een macht. Er Tgt ook racht in doorzicht en beleid. Geen der ermogens die aan ons menschelijk wezen igen zijn, wiKen we verachten. Maar leven, orstelen, strijden dat doet ge toch alleen met de kracht die uit tiw hart opwelt. o h o a te

In dat harl dreunen alle slagen door, die p u neerkomen. In dat hart vliegt de gifige pijl in, die de spotter van zijn pees tegen u losliet. Alle verdriet en alle moeite, alle kommer en alle bezorgdheid wordt in uw hart doorleden. En uit O-st zoo benepen hart moet dan toch weer de aanddft, de wilskracht, de moed, de veerkracht en dapperheid opkomen, om weer met forschen slag uw arm tegen den stroom in te slaan.

Heeft in dat hart de weemoed, in dat hart de benepenheid van geest, in dat hart de lauwmosdigheid de overhand, dan zinkt ge mat en weerloos in en aUe hope ontvlucht u. En of ge dan al een Salomo in Wijsheid overtreft en een Goliath in lengte en een Simson in sterkte te boven gingt, o, als dat hart niet meê wil, en niet weer uit de diepte van uw gemoed opwerkt, dan zijt ge toch als een doode en ligt als een worm in het stof.

En eerst dan leeft ge weer op, en sterkt ge de slappe knieën weer, als eerst uw hart weer is versterkt. Als op dat hart weer een scherpe prikkel gaat werken, als de zenuwen van uw hart weer gevoelig worden, als de spieren van uw hart weer trekken gaan, en daardoor uw hart zich zelf weer voelt dat het er is, eerst dan is er weer levensmoed, vaart er weer een ziel in uw ontzieldheid, en ontdekt ge weer de kracht in u om te loopen veertig dagen en veertig nachten, tot aan den Horeb Gods.

En die sterking nu komt niet uit u zelf, want hoe zou uit de matheid van een ingezonken hart ooit veerkracht voorspruiten.' En die versterking van uw hart komt ook niet van menschen, want maar al te dikwijls ervaart ge het zelf, hoe al uw troosten en al uw prikkelen toch niet hielp, als ge stuittet op een hart dat harteloos wierd. Neen, die versterking vaa uw menschelijk hart kan niet van buiten ingedragen, maar moet van binnen uit de verborgen diepten des levens in u komen. En nu, van uit die verborgen diepten uw hart bereiken, 4tk^ kan alleen de Heere.

En daarom wee het volk, als het van den Heere verlaten wordt, dan zal het beven voor zijn eigen schaduw en vlieden op een loos gerucht, dat zelfs de sterkste onder hen zijn rechterhand niet vinden kan,

Wat ze dan ook pogen of trachten, is alles in den grond geboord en op het zand gebouwd.

En hoe prachtig het ook voor een wijle schijne, toch blaast Hij er in, en als de adem des Heeren over u gaat, wie zou dan bestaan.

Maar ook, zalig, driewerf zalig en wélgelukzalig is het volk, als het merken mag dat die verborgene werking des Heeren weer aan de harten toekomt. Als de verwoesting een eind: heeft, en er in de harten van binnen weer gebouwd wordt.

Want dan is er door heel het land de verkondiging van een goede boodschap. Als regendruppelen op een dorstigen akker is er dan tijding üit verren lande gekomen. Er trekt dan weer mogendheid in ingezonken menschenharten. Er komt weer ritseling in doodsbeenderen. Er trekt weer een huid en er trekken spieren over. En als dan de Geest des Heeren weer over de vier hoeken des lands blaast, staat al het volk, dat den lof des Heeren verkondigt, weer uit de graven zijner vaderen op.

En wonderlijk gaat dat sterken toe.

Moest gij dat weer opbouwen van een ingezonken menschenhart zelf uitrichten, gij zoudt angstvallig hechten wat nog te hechten viel, en zoo van lieverlee zulk een neergestorte ziel oprichten.

En toch, dat is juist de averechtsche wijs m een menschenhart te sterken, die nooit et doel bereikt, en zoo doet de Heere dan ok niet.

Integendeel, Hij de Heere vangt aan, met l wat nog in ons hart hoog stond neer werpen., met al wat zich nog ophield in e slaan, en zijn arbeid vau goddelijken pbouw van uw hart begint nooit dan naat alles in u is afgebroken en uitgegraven ot in de diepste fundamenten.

Vandaar dat alle leven in Gods kerke n onder Gods volk steeds met berouw en oete begint.

Eerst hield men zich dan op, en dacht et inspanning van alle kracht het nog te ullen uithouden. En toch ging het niet. aar nu opeens laat ge alles los, geeft lles op, valt in schuld en zelfaanklacht p uw knieën neder. En nu, nu ge dan eggen moest, dat alles weg was, nu juist loort het vonkske van het geloof der ziele eer in u op.

Ook nu bij de kentering des jaars is dit oo. Want wie voelt dan over zijn ziel en plechtigen ernst niet glijden, van weer en doorleefd jaar dat met al zijn lief en eed in den oceaan der eeuwen wegzonk, n van weer een nieuw jaar dat als met zijn duizend vragen zoo zorgvol en raadelachtig op ons toetreedt. En wat ziet ge nu.' Immers dat er zijn die oppervlakkig of met wat tranen zich daarover heen zetten, en bij deze vindt ge wel aandoenlijkheid maar geen afbreking van het hart in schuld en boete. Maar ook dat 's Heeren volk, dat Gods echte kinderen, diep in dien ernst indringen, den Heere biddend dat ze door dit plechtige, ernstige tellen hunner jaren een wijs hart mogen bekomen, — maar bij hen dan ook juist die bittere zelfaanklacht en die diepe wegwerping voor hun God.

Ook gij zult daarom teleurgesteld uitkomen, zoo ge bij dezen overgang van jaarkring in jaarkring u beperkt tot hetindenken van uw tijdelijke aangelegenheden, en mijdt rekenschap met uw ziel te houden.

Maar durft ge dat afrekenen met uw God in het binnenste uwer ziele aan, en maakt dit u klein, en overkomt u de genade der verootmoediging, o, dan moet het zoet en heerlijk ook door u worden ervaren, hoe onze trouwe Vader in den hemel juist in zulke aangrijpende oogenblikken uw hart weer vervult met geestelijk goed.

Zij die inkeering in en wegwerping van ons zelven dan vooral aan het eind van dit jaar onder 's Heeren volk maar ernstig en diep.

Blijven de hoogheden staan en blijven de heuvelen trotsch hun top verheffen, dan komt er geen sterking van het hart en derven we den zegen. Waar geen nederigheid van ziele komt uit te blinken, daar komt de genade ook niet.

Dit is dus het teedere waaraan ge bekennen zult, ot de Heere in het midden van zijn volk optrekt, zoo ge waar moogt nemen, dat er zonde bekend en zonde beleden wordt en de ziele in stof en asch is komen te liggen voor haar Heer,

Zoolang het roepen: „'s Heeren tempel! 's Heeren tempel! 's Heeren tempel zijn wij!" onder ons aanhoudt, staat er niets anders dan verdorring der beenderen te wachten. Ge noemt u dan wel Ammi, maar Lo-AmvQi [niet mijn volk) is dan toch uw eigenlijke naam,

En daarom dringe men, heel ons land door, daar toch bovenal bij jong en bij oud op aan, dat een iegelijk zijn eigen hart met bezemen keere, zich zelven niet spare, maar met-de koorden van Gods Wet strieme, en voor roemenstaai van eigen geestelijkheid de taal van den Tollenaar weer lief krijge, die haast niet bidden kon, zoo als hij zich sloeg op de borst.

O, De Liefdedienst des Heeren is zoo heilig en zoo kostelijk, en hoe weinig wordt hij door Gods kinderen niet gewaardeerd. Weer een jaar wierd u toegeteld, en waar, welke zijn de u dusver nog onbekende kosteJijkheden van het heil dat in Immanuel is, die ge nu dezen jaarkring uit de Heilfontein hebt leeren indrinken.' Welke is de kennisse van den levenden God die u toekwam.' Welke de teekenen van den ouden mensch die ge gekruist, gedood en begraven hebt.' Welke zijnde zonden van karakter die ge te boven kwaamt.' Welke de zegen die ge om u hebt verspreid.' De tranen dien ge hebt gedroogd.' Het lijden dat ge gestild hebt.'De gevangenen die ge hebt bezocht.' Waar, wanneer was er vreugde om uwentwil bij de engelen des hemels? Waar en wanneer ging de lieflijke reuke op van uw levend dankoffer voor uw God.

En as ge dan in stee daarvan zooveel booze herinnering in uw hart vindt van allerlei kwaad dat uw consciëntie veroordeelde en van allerlei vleeschelijke zielsuiting die voor uw God niet goed was, wat hebt ge dan beter te doen, o, volk des Heeren in deze landen, dan dat ge den buidel uitschudt en uw zweren uitdrukt, en melaatsch als ge zijt u voor uw eenigen Hoogepriester gaat stellen, opdat Hij u ontzondige in het hysop van zijn bloed.

Dït, dat is het mysterie van uw behoudenis.

Kruipen naar Golgotha, om straks, in de glorie van Immanuël jubelend rijk aan moed en vol van hope des levens van denkruisheuvel terug te keeren in die wereld, die uw God niet kent, en daarom ook u niet kan minnen.

De versterking die alsdan uw hart overkomt is zoo onbeschrijflijk heerlijk. Die er kreupel heenging komt dan springend als een hert terug. Die zijn tong verbeet en de lippen voelde dichtgeklemd, roept het dan uit, omdat hij het niet in kon houden. Eén jaagt er dan tien duizend. Door waterstroomen gaat het dan, maar zelfs uw voetzool wordt niet nat gemaakt. Door den gloed des vuurs, maar zie zelfs het kleinste hair verzengt u niet. Er zijn leeuwen op den weg links en leeuwen rechts, maar gij gaat door, en geen muil wordt tegen u opgesperd.

O. Wonder; ge wandelt weer door de zalige aandrift van een door God zelf in u geprikkeld geloof.

Niet alsof daarom de tegenstand wegviel.

O, Ongetwijfeld zullen ook dit jaar zich weer onweerswolken boven uw hoofd saampakken en ontlasten boven veel dat u lief was. Het pad met rozen bezaaid is nooit het levenspad van een Job of een Jacob geworden. „Veel smarten zelfs, zoo zingt de lierzanger van het diepe hart, veel smarten zijn des vromen lot", en juist als de Heere zelf u wezenlijk vroom zal gemaakt hebben, zullen die smarten eerst recht als een stroom van vele wateren tegen ons druischen. Juist over de zoodanigen gaan soms alle baren en alle golven des Heeren heen. Hij zelf worstelt dan met u. Het wordt u een Pniël. Schrikkelijke benauwing en eenzaamheid. En de heupe uwer kracht u verwrikt.

Maar geen nood, zoo de afbreking van uw hoogheden maar oprecht en de versterking van uw hart een geestelijk, wezenlijk, innerlijk werk des Geestes in uw binnenste was, dan zal er een held des Heeren in én met én voor u strijden, , en ge zult den gladden steen uit de beek van den strik van uw slinger zien vliegen en zinken in Goliaths kop neer.

Ja, al stond het als een muur voor u. Als een muur die tot aan den hemel reikte. En al ware die hemel van koper boven u. En al riep aarde en hel en uw eigen inspraak: „Nu moet ik door Sauls hand omkomen !", — dan nog zal uit dat wonderbaar gesterkt hart plotseling een macht opspruiten, die u' zelfs over dien hoogen muur doet heen springen.

Een berg zelfs verzet wie gelooven mag door zijn geloof tot in het hart der zee.

Beklemme daarom, o volk des Heeren, geen bange vreeze uw hart bij dit ommegaan van den jaarkring.

Heerlijk en machtig heeft de Heere u in het jaar dat verliep zijn sterken arm getoond.

Zijn teeken is in de wolken gezien geworden, en dies hebt gij u verblijd.

Waartoe zou dan uw ziel onrustig in u zijn, bij het wisselen der jaren?

Het ging dit jaar in de donkerheid, maar juist uit de donkerheid daagde een eerste straal van het licht, dat u den nieuwen morgen aankondigt.

Loopt dan niet en draaft niet, of gij met uw lampen het firmament moest verlichten, maar wacht op den Heere, en ziet hoe de Zonne der gerechtigheid weer opgaat om de nevelen te bleken en de mistige wolken uiteen te jagen.

Doe gij slechts dit ééne, dat ge op uw einde en het einde van uw lievelingen merkt.

Ook dit jaar maande de Dood weer soms zoo ernstig en aan zoo menige deur klopte hij aan.

Wie weet wat hij het komende jaar weer uit den stal komt wegrooven.

Maar wat hij ook roove, hij komt altoos in den naam van zijn God manen om toch op het einde te merken. Op het einde des jaars en op het einde uws levens, maar dan ook op het einde, als het eens alles zal geschied zijn.

Want dan komt uw beurt.

Nu heeft »de rijke man" zijn schoone kansen. Maar dan komt het aan » den armen Lazarus" toe. Als eens de bronnen van eeuwige vertroosting zich ontsluiten en de sluizen van nimmer eindigende gelukzaligheid ontsloten zullen worden.

Zij er dan een snoer der erfenisse ook voor een iegelijk van u.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij zal uw hart versterken.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1887

De Heraut | 4 Pagina's