Voor Kinderen.
Oud en Nieuw.
’t Zal denkelijk nog in 't Oude jaar zijn, dat ook vele van de jonge lezers dit blad in huis en mogelijk ook reeds in handen krijgen. In alle geval komt het ditmaal in de wereld juist op de grens van het Oude jaar en het Nieuwe. Dit maakt, dat we als vanzelf aan die beide denken. De Romeinen hadden een aigod die Janus heette, en afgebeeld werd met twee aangezichten. Hij was namelijk de god van de maand Januari, en zag dus, zeiden zij, in het jaar dat heenging en ook in dat, 't welk kwam. Gelukkig hebben wij niet als de Romeinen goden in tempelen en voor een maand. Onze God toch woont in den hemel. Hij is de Eeuwige God, wiens jaren nooit begonnen zijn of eindigen, altijd Dezelfde. Maar toch kunnen we van de Romeinen nog wel iets leeren. En 't zou heel goed zijn, zoo al de lezers ditmaal eens deden als die Janus: aan 't eind van 't jaar eens achteruit en ook vooruit zagen.
Maar waarvoor zou ik dat doen? zegt gij.
Wel, heel eenvoudig reeds omdat gij, ofschoon nog niet oud, toch behoort tot de menschen. Dat wil zeggen, vrienden en vriendinnen, dat gij zijt van Gods geslacht, en niet behoort tot de zoogdieren, of zijt gelijk de beesten die vergaan. De kat en de hond denken niet om 't verledene en nog minder om het toekomende; maar wij menschen zijn anders en meer dan zij.
Doch wat nog veel meer zegt, gij zijt niet alleen menschen maar ook Christenen. Onze voorouders waren heidenen, maar wij kennen den eenigen God en den Heere Jezus Christus, in wiens naam wij zijn gedoopt. Wij hebben al vroeg geleerd te zeggen: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, en in Jezus Christus, zijn eeniggeboren Zoon, en in den Heiligen Geest. Of ons hart dat nu ook altemaal meêzegt is een andere vraag. Evenwel we zijn Christenen. Het Evangelie is en wordt ons verkondigd, in kerk en school en huis. En door dat Evangelie werkt de Heilige Geest in ons hart, opdat we ons zouden bekeeren en behouden worden, en den toekomenden toorn ontvlieden.
En eindelijk is het — 't zij gij den Heere reeds liefhebt of nog niet — goed om eens terug en ook vooruit te zien, want het is toch noodig, dat ge weet of gij voor-of achteruit gaat. Dat neemt de kapitein van een schip ook eiken dag op, en wij zijn eveneens reizigers op de groote zee van het leven. Hoe lang nu onze reis zal duren weet God de Heere alleen. Maar wij zelf moeten weten, of we voor-of achteruit gaan.
Nu, bij sommige dingen is dat makkelijk. We zijn vanzelf een. jaar ouder geworden. Ook zijn de meeste lezers wat gegroeid, misschien ook wat zwaarder geworden, veel steviger en sterker. Dat is al te maal gauw te weten. De bakker, de slachter en de kleermaker of de naaister merken het wel, als gij 't soms vergeet.
Maar al waart ge nu in 't afgeloopen jaar een voet langer, tien pond zwaarder, en ik weet niet hoeveel sterker geworden, dat zou u al weinig baten als ge niet meer hadt. Zeker een gezond en krachtig lichaam is een kostelijke gave, waarvoor we den Heere niet genoeg kunnen danken, maar wat baat het als het niet tot eer gebruikt wordt van God, die 't gegeven heeft ? En als het daartoe zal komen, vrienden, dient ons hart anders te worden dan het van zijn natuur is, moeten we bekeerd worden, d. i. van den weg afgebracht, die naar beneden in 't verderf leidt en, ons omkeerende, overgebracht worden op den anderen, die omhoog voert tot God.
Als dat met iemand in 't afgeloopen jaar is geschied, dan is hij wezenlijk ontzaglijk vooruitgegaan, en als hij op dien laatsten weg verder is gekomen, mag hij op Oudejaarsavond blijmoedig zingen, al was ook het liefste dat hij had van hem weggenomen.
Hoe 't nu met u zelf staat is de vraag, die ge 't eerst hebt te beantwoorden. Dan eerst komen er nog zooveel andere, die minstens, even veel beteekenen als die over het groeien en zoo al meer. Bv. zijt ge gevorderd met uw werk, dat is met het leeren en wat ge verder te doen hebt? Kunt ge nu beter lezen, schrijven, een som of een opstel maken dan een jaar vroeger? Hebt ge er ook meer lust in? — want dat is eigenlijk de hoofdzaak. Maar nog eens, de grootste vraag is en blijit, die ik straks noemde.
En als ge nu merkt, dat ge hier-en daarin wel wat verder zijt, maar dat het toch niet veel beduidt; als ge misschien juist op de voornaamste vraag niets kunt zeggen, wat dan te doen?
Neem een flink besluit om 't beter te maken" schreef eens iemand bij een nieuwjaar nu dertig jaar geleden. Maar vrienden, dat is, dunkt mij, een verkeerde raad, of liever een heel goede, als hij maar wat hielp. Doch wat geeft het of men tot een lamme zegt: »Spring!" of tot een doove sLuister!”
En toch — het geeft wel wat, als hij die 't zegt ook maar machtig is om de kreupelen Ie doen huppelen, den dooven de ooren te openen. Nu wij weten gelukkig, dat er in den Hemel Eén woont, d'e niet alleen machtig maar ook gewillig is om de grooten en de kleinen te helpen, want zij hebben allen gezondigd. De Heere Jezus, aan wiens geboorte we pas gedacht hebben, is een Vriend van kinderen, en bestrafte de menschen, die hen niet tot Hem wilden laten komen. Het flinkste besluit waar gij toe komen kunt is te besluiten dat gij niets weet of kunt dat goed is, dan wanneer God het u geeft, en aan Hem vraagt het u te schenken. Dan zal Hij het doen, niet om uw braafheid, maar omdat Hij in Christus Zijn Zoon der wereld de zonden niet toerekent.
Ook kunt gij onzen Heer en Heiland alles vertellen wat er verder is, al wat u moeilijk valt wat verdrietig is voor u. Hij weet er raad voor, beter dan gij of ik. En eindelijk zal er ook veel wezen, waarvoor gij Hem danken kunt want wat hebben we niet veel ontvangen, en dat toch altemaal om niet, uit enkele goedheid en genade. De beste dank nu is, dat gij w hart aan den Heere geeft, die zegt: »Mijn oon, geef Mij uw hart.
Ik hoop, dat de Heere God den jongenlézers en ie er verder zijn in 't nieuwe jaar ook nieuen lust en nieuwe kracht geve, en dat zij Hem ullen vragen 't ook mij te schenken, om voort e kunnen gaan voor hen te schrijven. Wel kan ik niet beloven altijd maar weer geschiedeissen te zullen geven, zooals sommige vrienen schijnen te willen, maar de verhalen krijen even goed hun beurt als de dieren des elds, de vogelen des hemels en laatst niet inst, de weetgrage lezers en de vragers (ik edoel het natuurlijk even goed voor de lezeessen als voor de lezers, al worden de eerste iet telkens afzonderlijk genoemd).
De hoofdzaak is, dat we nut trekken oor tijd en eeuwigheid uit hetgeen we lezen, iet .maar enkel ons hoofd opvullen. Wie leest en r niet over denkt, het niet onthoudt, is een odemloos vat. Men kan het nooit vol schepen. De Heere geve ons geen vergetelijke lezers e zijn, allereerst van zijn Woord, maar ook iet van de^ Heraut, want al zijn die beide ook an ver niet te vergelijken, toch spreken ze llebei, de tweede uit de eerste, van Hem die egt: Hoort naar Mij en uw ziel zal leven.”
Als we met Hem het nieuwe jaar beginnen, al 't zeker een jaar van zegen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1887
De Heraut | 4 Pagina's