GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog steeds wordt in De Hervorming de strijd over het al of niet rechtmatige en ongeoorloofde van de vervolging der Doleerenden voortgezet.

De bekende Ds. Van der Meulen doet thans in zooverre water in zijn wijn, dat hij toegeeft: Op zichzelf is deze vervolging niet gerechtvaardigd; maar er bij zeggend: Daar hadden de kerkbesturen niet naar te vragen. Deze handelen eenvoudig volgens het ius constitutum, het recht der reglementen

Hierop nu antwoordt de redactie zeer ter snede, door op te merken, dat er een misverstand hij Ds. Van der Meulen bestaat.

»En welk is nu het misverstand, dat onzes inziens door het schrijven van den Heer van der Meulen, op het voetspoor van het laatste nummer der Kerkelijke Courant, zou kunnen worden gewekt?

Het misverstand zou kunnen rijzen, dat de voorstanders der verschillende zienswijzen, wat het behandelde onderwerp betreft, enkel hierin uiteen zouden gaan, dat de een de handelingen der kerkelijke besturen tegenover de dpleerenden alleen zou toetsen aan het recht zooals het behoorde beschreven te worden, en dat er verder geen verschil zou bestaan.

Daartegen meenen wij toch in alle bescheidenheid te moeten opkomen.

Indien er zijn, die gezegde handelingen toetsen aan het recht, zooals het behoorde te zijn - de Kerkelijke Ct. gaat voort te spreken van een »in dichte nevelen gehuld hoogste ree it", - dan doen zij dit, omdat zij geen vrede hebben met het beschreven recht. Hebben de anderen er wèl vrede mee - dan ligt Iiier het eigenlijke verschil.

Cremer heeft in een zijner novellen, in Bruer Jaofik, ons verhaald, dat, als de boer zijn land van slakken zuivert, hij dat kan doen op tweeërlei manier; zoo dat hij er genoegen in heeft „slek te steken", en zoo dat hij het doet met weerzien, terwijl het niet anders kan. »Slek steken" en »slek steken" zijn inderdaad twee. En al is 't verre van ons te meenen, dat de redacteur van de Kerkelijke Ct., dat de Heer van der Meulen, aat ons zeggen, dat wie ook, er een innig behagen in eeft, , dat de doleerenden veroordeeld worden, dit ogen wij toch wel zeggen, dat er zijn die 't met nnigen weerzin aanzien, schoon zij weten dat het niet nders kan, en anderen die er vrede mee hebben, en 't goedvinden, dat het niet anders kan.

Daar ligt het verschil Had de heer van der Meulen, hadden de anderen geen vrede met het in onze reglementen gehuldigde en tegen de doleerenden ingeroepen recht, zij zouden niet zoo kalm aan anderen overlaten, een ontwerp van wet in te leveren dat op andere beginselen zou steunen. Zij zouden zelven de handen aan het werk slaan, en ook hier het woord helpen waar maken: Waar een wil is, is ook een weg."

Onzerzijds voegen wij er nog tweeërlei aan toe:

Ten eerste, dat de heer Van der Meulen alleen dan recht zou hebben, om te spreken gelijk hij spreekt, bijaldien de Kerkelijke Besturen sedert i8i6 steeds als gewone rechters diligent waren geweest en onveranderlijk elke bepaling van het ius constitutum hadden gehandhaafd.

Nu hij daarentegen zelf weet, dat deze rechter steeds alles door de vingers zag, en zelfs leervrijheid in den onbeperktsten zin geheel in strijd met de reglementen duldde, nu mist zijn argumentatie alle kracht.

En ten tweede, bijaldien de Doleerenden voor hun grieven en voor hun bedrijf geen enkel steunpunt in het ius constitutum der Reglementen vonden, ware er nog iets voor zijn gevoelen te zeggen.

Nu hijzelf daarentegen moet toegeven, dat de historie ons kerkrecht, al ware het alleen maar Art. XI, niet kan toelichten zonder terdege grond van klacht aan de Doleerenden te bieden, en dit hen, als een zaak der censcientie tot handelen dwong, verkrijgt zijn argumentatie het karakter van een bewijsvoering, die door verregaande eenzijdigheid onbillijk en het tegendeel van edelmoedig wordt.

Over den heer Ds. Wiersma leest men in De Bazuin :

»Is het ons niet gebleken dat de Heere ons op zijn tijd van ongeschikte menschen verlost? Om nu niet over leden of kerkeraadsleden te spreken, wijs ik op een leeraar als Ds. Wiersma. Toen hij nog Herder en Leeraar in onze gemeente te den Bosch was, heb ik hem zelf van den predikstoel hooren zeggen: „

Gelijk Maria bij het ledig graf stond en weende; zoo hebben onze Vaders voor die groote kerkgebouwen gestaan, maar zijn heengegaan, zeggende: Zij hebben mijnen Heer weggenomen en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. Zij hebben zich al weenende afgekeerd en hadden de berooving hunner goederen lief."

Hij was met eere in onze kerk bekend. Hij schreef zelfs tegen de harde wijze, waarop Dr. Kuyper c. s. aantoonde dat spreken en handelen dienden overeen te komen.

Waar is thans die lieve Ds. Wiersma ? Hij zal weldra de plaats van een der vervolgden, aan de zijde der vervolgers innemen!

Of wilt ge een ander voorbeeld van de soort, welke gij vooral op het oog hebt? Laat ik u dan wijzen op Ds. Verheij, die lang als een spot voor onze kerk te W. stond. Naar mij van betrouwbare zijde werd medegedeeld, kondigde hij de collecte aan voor de Domineesfabriek te Kampen. Lang is hij zeker tot veler smart in ons midden geweest. Welnu, de Heere heeft ons ook van dien ongeschikten Leeraar verlost.

Omdat de Heere de muren van Jeruzalem bouwt, zie ik niet zooals gij tegen de vereenigjng met de Doleerenden op. Onze gemeenschappelijke Koning zal voor alles zorgen.

Waar de Doleerenden hunne zonde belijden voor God en voor ons zelfs, zooals ik dat Ds. Fernhout te Zwartsluis hoorde doen, is het mij genoeg.

In de handelwijze tegenover ons kleefde hun zonde aan, maar ook wij waren niet zonder zonde in onze handelwijze tegenover hen."

Dit ademt karakter, en omdat er karakter in is, moed; dien moed, die over veel heen, toch altoos aan den naasten en trouwsten broeder de hand reikt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's