GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De dag van het Pinksterfeest!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De dag van het Pinksterfeest!”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. Hand. 2: I.

Als de winter voorbijging en de lente houdt haar intocht, dan verheerlijkt God de Heere zijn majesteit in het rijk der natuur. Hij was het, die in den herfst den doodslaap over de natuur deed komen, en Hij is het, die, nu de winter voorbij is, zijn krachten en zijn mogendheden weer in die schijnbaar dorre en doodsche aardkorst werken doet.

Toen nu God de Heere zich uit alle volken in Israël een volk voor zijn naam had uitverkoren en geplant in Kanaan, wilde de Heere dat Israël bij het ontluiken van de natuur, en bij het inkomen van haar vrucht in schuur en woning. Hem als den B.eere der Schepping daarvoor eere en dank zoa brengen.

Vandaar dat onder Israël geen sikkel in het koren mocht geslagen, of de eerste garve moest voor het altaar in het heiligdom zijn. Op Paschen wierd die eerste garve voor het aangezicht des Heeren ingedragen. Een wijding aan Hem van wat Hij door zijn macht had doen rijpen, en tegelijk een bede dat zijn mogendheid het verder inkomen van den oogst zegenen mocht.

En als dan zeven weken waren voorbijgegaan, en Israels landvolk had die zeven weken lang van den morgen vroeg tot in den laten avond gezwoegd in het zweet zijns aanschijns om den rijken, milden, ruimen oogst naar erf en deel te torsen, dan mocht Israël onder de drukte van dien arbeid de eere zijns Gods niet vergeten; en daarom moest het op den Pinksterdag nogmaals een heilige vergadering saamroepen, en nu den Heere op zijn altaar de laatste garve in den vorm van twee fijngebakken brooden ofïeren, als om Hem, van wien het al in zegen was nedergedaald, den dank en de hulde voor zijn goedertierenheid toe te brengen.

In het natuurlijke hooren Paschen en Pinksteren dus bijeen. Paschen opent den oogst en Pinksteren sluit dien. En beide hoogtijden gaven aan Israël op indrukwekkende wijze te verstaan, dat zijn schat aan graan en koren, dat het brood waarvan het at en waar het zijn leven aan dankte niet uit de natuur en niet van de aarde was, maar nederdaalde van God.

Wel had Paschen bovendien ook een nog gewichtiger geestelijke en historische beduidenis, en is later ook aan Pinksteren de gedachtenis van Sinaïs wetgeving gehecht, maar uitgangspunt bleef voor beide feesten, het machtige werken van Gods almogende krachten in het rijk der natuur. Het brood onzer spijze ons van den Heere onzen God toekomende, en daarom zijn naam bij de inzameling van het koren, waaruit dat brood gebakken stond te worden, in dank en zegenend herdacht.

En waar we nu van dit leven der natuur op het leven des geestes overtreden, daar staan nogmaals datzelfde Paschen en dat­ zelfde Pinksteren met gelijke strekking en " in gelijke beduidenis voor ons.

Ook onze ziel vraagt om sp ijs, gelijk ons lichaam hongert naar het brood, dat uit .koren wordt gebakken. Ook voor onze ziele is er een brood dat haar het Brood des levens is. En terwijl nu deze geestelijke voeding haar begin heeft, als de haar toedienende spijze opkomt, is dit opkomen van het Brood des levens ons geestelijk Paschen; en naardien ge een dag hebt dat ook aan uw ziele bijzonder het beste van dit Brood des levens wordt toegebracht, als in uw eigen woning, kent ook uw' ziel een geestelijk Pinksteren.

Aan gevaar om onzen God te vergeten staan we niet minder sterk bij de natmir, dan in het leven des geestes bloot.

Duizenden bij duizenden worden lichamelijk dag aan dag uit Gods hand gevoed , zonder dat ze ooit in dank of zegening den Vader der lichten gedenken. En evenzoo zijn er duizenden bij duizenden, die dagelijks allerlei toevoer van licht en kracht in de ziel ontvangen, en toch de eere er van voor zichzelven houden.

En dit nu mag niet. Dat duldt Gods eere niet. Dat is Hem als Schepper en Uitdeeler van alle goede gaven te na gekomen.

En daarom is er nu tweeërlei feestorde. De eerste voor het lijk der natuur, als het uitverkoren Israël in de eerste Paaschgave en in het Pinksterhxooó. gedacht en beleed hoe geheel de korenoogst der velden een gave van Gods Almachtigheid was; — en de andere feestorde voor het rijk des geestes, nu het geestelijk Israël op den Paasehmorgen Gode den dank en de eere toebrengt voor de Verrijzenis van Hem, in wien al het leven zijner verlosten verborgen ligt, en op den Pinksterdag in aanbidding nedervalt ^^oor Hem, uit wiens rijkdom alle geestelijke gave aan zijn kinderen toevloeit.

Op Paschen belijdt de kerk van Christus, dat ze haar leven niet in zich zelve maar buiten zich zelve in den Eersteling uit de dooden zoekt. En op Pinksteren jubelt ze het dankbaar uit, dat alle talent en alle gave en alle kracht en alle werking die in haar schitteren moge, niet uit haar dood is, maar in haar gewerkt wierd door den Heiligen Geest.

Pinksteren is het bazuingeschal tegen Pelagius, het triomfgeroep tegen Arminius. Het zegt ons, dat niets uit ons is, maar alles in ons gewerkt door den Heiligen Geest. Hij, de Heilige Geest, de Herschepper en Werker en Bezieler en Doordringer. God zelf in ons, opdat Gode alleen van al wat aan ons schitteren moge, de lof en de eere zij.

Op Pinksteren was de Israëliet in Kanaan rijk geworden. Zijn bargen en schuren waren hoog opgetast. Al wat bergen kon, borg graan en koren. De velden waren leeg gehaald, maar de zolders waren zwaar beladen. En als de Israëliet dan onder zijn vijgeboom nederzat, genoot hij in zijn rijkdom en zijn schat.

Maar die schat en die rijkdom kon hem hoogmoedig maken en het hart doen verheffen. Als het vermogen aanwast, wordt het hart zoo licht ijdel!

En daarom moest ook Israël uit zijn vol. rijk beladen huis dan naar het altaar gaan, en brood van het fijnste meel uit zijn huis naar het altaar dragen, en dan bij dat altaar neergeknield, in dank belijden, dat al deze rijke oogst ; .. f«r."? Gods was.

Zoo wierd de rijke man klein gehouden, en de Heere, die genadig was geweest, kreeg zijn eer.

En zoo nu is het ook hier.

Als een kind van God oogsten mocht op de velden des geestes, dan is ook die zoon van het geestelijk Israël rijk, en zijn ziel is soms als overladen met geestelijken schat.

Maar ook hem isou dat rijke, o verrijke geestelijke goed een verleiding worden. Hij zou zijn hart gaan verheffen en denken: Ik zelf heb alzoo mijn hart gezuiverd, en deze kostelijke krachten van liefde en godsvrucht en heiligheid zijn mijner!

En dan zou het kostelijkst goed hem opeens tot een vloek worden, en hij bestierf het met zijn ziele in de strikken van de hoovaardij.

En daarom keert nu telken jare Pinksteren weer, om het aan al Gods volk, aan heel zijn kerke als voor, oogen te laten zien, hoe al deze geestelijke gave van boven nederdaalt.

Zie het maar aan die heilige Apostelen.

Ze waren daar stil en biddende bijeen; en niets was er in hen te bespeuren van een hooger kracht.

En nu ontsluiten zich de hemelen, en een gesuis als uit de hoogte wordt verneembaar, en nu dalen ze neer de spranken, de vonken van heiliger gloed, en nu door die neder daling •vz.n. gave, door die kracht die van boven indaalt, doordat de Geest wordt uitgestort, nu wordt hun de tong losgemaakt, en nu opeens werken die krachten in hen.

Zoo is dan ook de geestelijke schat een gegeven qenade, gelijk de-oogst op de velden een gegeven goed van den Heere des oogstes is.

Uit den mensch niets, alles van boven van den Vader der lichten, dat is de heerlijke sprake die van Paschen en van Pinksteren uitging en uitgaat.

Alles van Boven in het rijk der natuur, en daarom Gode de eere en uw God gedankt voor het graan op den akker en het brood op uw tafel.

Maar ook alles van Boven evenzoo in het rijk des Geestes, en daarom Gode de eere en uw God gedankt voor de kracht die in uw ziel zich openbaart en het goede woord of goede werk dat van u uitgaat.

Het daalde alles neer, eer het u bereikte. Het was uitstorting; uit de rijke weelde en volheid daarboven in de leegte en de beroofdheid dezer wereld en in de schamele naaktheid uwer ziel.

En zoo wijst op Pinksteren alles van uw geest op den Heiligen Geest. Uw geest niets., die Heilige Geest doet en werkt het alles. En deze Heilige Geest is niet uw geest, maar is de Geest die eerst buiten en boven u was, en nu van boven in uw leege en verlaten ziel v/ordt uitgestort.

En liggen die beide, dat Pinksteren der natuur en dat Pinksteren des Geestes dan nu los naast een .' En geldt tusschen beide alleen een derde van vergelijking? o, In het minst niet!

Of is het dan niet dezelfde rijke God, die Heere zijnde over alles, én die natuur én dat rijk des geestes schiep, en beide in uw menschelijken persoon in innig hecht verband zette?

Zijt gij dan niet een dubbel wezen, met j-^ uw lichaam aan dat rijk der natuur gehecht, er aan verwant, en in dat zichtbare uw wereld vindend.' Maar ook met uw ziel aan dat rijk des geestes behoorend, er uit voortgekomen, en in dat onzichtbare uw wereld vindend, de wereld van uw hart?

En die beide, die natuur en die geest, dat lichaam en die ziel, dat zichtbare en dat onzichtbare, is het niet al in uw wonderen menschelijken aard dooreengeweven en dooreengemengeld, en dooreengestrikt en als dooreengevlochten, zoodat ge din eerst u recht krachtig en bezield gevoelt, als de werking die op'u of van u uitgaat, tegelijk én ziel én lichaam aandoet.

Zoo sterk is dit, dat ge op Paschen milder met uw ziel in Jezus' verrijzen jubelt, als ook de lentezon daar buiten u vriendelijk tegenlacht; en ge op uw Pinksterfeest meer vanzelf naar boven trekt, als het azuur daarboven heerlijk blauw en de velden om u als gedoopt zijn in gouden glansen.

Met die oogstfeesten onder Israël was het den Heere daarom volle ernst.

Van het natuurlijke moest het bij Israël uitgaan, en nog moet de kerk van Christus in onze dagen die wijding van het natuurlijk leven aan al haar kinderen inprenten.

Er mag geen scheiding zijn.

Ziel en lichaam hooren saé, m, en gelijk op Paschen het lichaam zijn eere ontvangt door de profetie van zijn glorie, als Jezus uit het graf verrijst, komt Pinksteren de ziel toespreken, om haar te troosten van haar eigen smaad en leegheid.

En nu gaat het met die krachten des Geestes tegen de macht der zonde in, ook om dat lichaam te redden., en als de heilige apostel van het dankoffer der verlosten gewaagt, roept hij ze op, om juist hun lichamen te stellen tot een heerlijke, Gode welbehaaglijke offerande.

Pinkster begint dan wel met schatten der ziel uit te strooien. Maar het heeft niettemin een meerderen zegen.

Pinksteren is een macht, die zegenend de hand ook naar uw lichaam uitstrekt, om ook dat lichaam, dat ander deel van uw wezen, Gode weer op te eischen, of het Hem mocht toebehooren, en eens in zijn glorie deelen mocht.

En hierin nu sluit ons Christelijk Pinksteren weef aan het oude Pinksteren van Israël aan.

Het ging bij Israël van de natuur, van het aardsche, van hetgeen voor oogen is uit, om op den tienden dag na Jezus' Hemelvaart overgezet te worden op het erf des Geestes.

Maar als dan nu ook die geestelijke werkingen openbaar worden, gaan ze dan niet uit de machten, die allen dienst des vleesches en alle vleeschelijke zonde, met al haar schrikbren nasleep van ziekte en krankheid en verminking en verstomping, tegengaan ?

De Geest komt dan het lichaam herstellen, het lichaam weer ontboeten, het lichaam weer vrijmaken.

En als het op Pinksteren goed zal zijn. an moet de kerk van Christus op dien ag der heugenis Hem onzen God weer danken voor zijn overrijke en kosteijke gaven des Geestes, opdat alle roem an wat in onze ziele gedijt des Heeren igfj^ iwaar ook tegelijk Hem het dankofifer onzes /2V^««; ; 2.y brengen, opdat ook dit Hem toebehoore, en ontwrongen zij aan den dienst van zonde en dood.

Helaas, tegen dien hoogen eisch gilt en krijscht de brooddronken liederlijkheid vooral op Pinkstermorgen nog altoos haarzelfvernederend, God hoonend lied van zinlijken lust uit, en bijna geen dag wordt er meer tegen den Geest en tegen het eigen lichaam gezondigd dan juist op Pinksteren..

Dit kan niet anders. Het is het morren en rebelleeren van het vleesch tegen de majesteit des Geestes.

Maar Gods volk doe op den Pinksterdag als Israël in oude dagen.

Terwijl de heidensche volken van rondom zich in zelfverheerlijking verloren, was het Israël alleen, dat op Sion Gode zijn eere gaf, en heel den schat zijns oogstes den Heere heiligde.

Dus roeme dan ook zijn kerk op dezen Pinksterdag des Nieuwen Verbonds.

Laat er dan een gedruisch als van het zwieren der demonische geesten om ons zijn, zoo wij op Pinksteren Pelagius maar ganschelijk uitbannen, om God alleen te eeren, dat al deze gaven des Geestes door Hem en van Hem zijn uitgestort en neergedaald; en er dus niets uit ons is. En zij het eenig offer dat we Hem als welriekend zoenoffer opdragen, de kruisiging van het vleesch en het stellen van ons lichaam tot een instrument voor zijn heilige eere !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„De dag van het Pinksterfeest!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's