GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zoo iemand dan verstaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zoo iemand dan verstaat

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo iemand dan verstaat Dr. Van Ronkel de kunst om meesterlijk zijn aftocht te dekken.

Hij had op kerkelijk terrein het Alg. Syn. Reglement de Grondwet der kerk genoemd; waartegen natuurlijk moest opgemerkt, dat het gezag, hetwelk in staatszaken aan de Grondwet toekomt, op kerkelijk erf alleen rust in Gods Woord.

Wat doet Dr. Van Ronkel nu?

Uit „Ons Program" haalt hij eenzinsneê aan, waarin protest wordt ingediend tegen den heiligen nimbus, waarmee de Liberalisten de Grondwet omkleeden, en waarin tamelijk kras wordt gezegd, dat de Grondwet volstrekt niet zoo hooge waardij bezit.

En na dit citaat, vraagt hij dan schalks, of het nu aangaat, Gods Woord met zulk een Grondwet op één lijn te stellen?

Gevat en handig ongetwijfeld.

Ge zegt, dat het Woord Gods eenpaarl van groote waarde is.

Nu haal ik een zinsneê uit uw predicatie aan, waarin ge de ijdele vrouw, die te zeer aan paarlen en juweelen hecht, vraagt of heur paarlen van groote waai'de niet waardeloos voor God zijn, bij fiet sieraad van een blanke ziel niet te vergelijken, ... en ik vraag er leukweg bij, of het dan aangaat Gods heilig Woord bij zulk een paarlvan groote waarde te vergelijken.

Ge ziet, op meer bekend terrein overgebracht, ontsnapt aan zulk argument opeens zijn betooverende klem, maar de greep was vindingrijk.

Ontdaan van allen nutteloozen woordenstrijd is de zaak uiteraard deze.

In den Staat is een Grondwet, die de beginselen aanwijst en de grenzen bepaalt, waaraan de wetten, koninklijke besluiten en ministerieele aanschrijvingen gebonden zijn.

Vraag ik nu op kerkelijk terrein, waar ik met goddelijke autoriteit bekieed de beginselen heb te zoeken, waaraan alle kerkelijke reglementen, canones, besluiten en regelingen gebonden zijn, dan luidt het antwoord: Eeniglijk de Heilige Schrift.

Een Grondwet is een staatsstuk, dat docr den koning wordt geschonken aan zijn volk, al doet dat volk zelf bij de saamstelling er van ook instrumenteelen dienst.

En evenzoo nu is er in de kerk een Heilige Schrift, die eveneens ons door den Koning der kerk gegeven is, al gebruikte Hij daarbij ook instrumenteel den dienst van profeten en apostelen.

En wat de zakelijke opmerking van Dr. Van Ronkel raakt, t. w. dat de Kerkenordening den vorm, de gestalte en niet het wezen der kerk raakt, en dat toch Gods Woord wel voor het ivezen, maar niet voor den vorm gezaghebbend zou zijn, daarbij sloop misverstand in.

Vooreerst toch komt de vorm niet als een kleed om het wezen, maar is met het wezen gegeven en komt er uit voort. En ten andere stemt hij zelf onmiddellij (c toe, dat de beginselen waarnaar de kerkregeerïng zich te regelen heeft, volstrekt niet van onze willekeur afhangen, maar wel terdege genomen moeten uit Gods Woord.

De instelling en onderscheiding en bediening der ambten en de beschikking der genademiddelen, die bijna heel den vorm der kerk bepalen, hangen niet aan wat een algemeen Reglement of Kerkenorde bepaalt, maar eeniglijk aan wat Gods Woord ons deswege oplegt.

Het recht van Wetgeving is, bijzonderlijk in de kerk, dan ook steeds door Gods kinderen als een der stellige attributen van Christus' Koningschap beleden; en het was uitsluitend ter wille van dit Koningschap van Christus, dat we tegen den min gelukkig gekozen titel van Dr. Van Ronkels voorlaatste vlugschrift opkwamen.

Een Grondwet uit te vaardigen is een koninklijke daad; een daad die zonder rechtstreeksche actie van den koning zelven onbestaanbaar is.

En omdat nu het Alg. Syn. Reglement, dat de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht aan de Synode opdtaagt, rechtstreeks de Koninklijke majesteit van den Koning der kerk aanrandt, en de naam van Grondwet, zoo hij aan dat Reglement wordt gegeven, dit kwaad nog krasser maakt, ging er ons protest tegen uit.

Toch houden we ons, bij wat na Dr. Van Ronkels jongste verklaring een logomachie is geworden, niet langer op.

Ook hij belijdt en erkent thans: lO, dat de belijdenis der kerk uit Gods Woord moet geput; 2". dat de Kerkenordening niet tegen deze belijdenis strijden mag; 3". dat het Synodaal Reglement zeer beslist tegen die belijdenis strijdt; en 40. dat derhalve deze regeling vervangen moet door eene Kerkenordening, die weer uit de belijdeni.s, als uit Gods Woord geput, is afgeleid.

Welnu, daarmee zijn we er.

Immers, wel houdt Dr. Van Ronkel staande, dat Art. I en Art. XI van het Alg. Syn. Reglement van deze zuiveringskuur moeten uitgesloten; maar natuurlijk is dit hit convenientie en particuliere opinie, niet krachtens zijn eigen beginsel gezegd.

Bleek ook hem toch bij nader onderzoek, dat ook Art. I of Art. XI, of ook beide

saam, niet in overeenstemming met de Belijdenis waren en tegen Gods Woord streden, dan spreekt het vanzelf, dat zijn eigen beginsel hem dwingen zou, ook deze beide artikelen in den smeltkroes te werpen.

Dat hij dit vooralsnog niet wenscht te doen, kan dan ook alleen daarin zijn grond hebben, dat hij meent alsnog de overeenstemming tusschen deze artikelen en de Belijdenis (resp. Gods Woord) te kunnen verdedigen.

01 nu bij deze verdediging logische denk­ l kracht, dan wel meer de zucht, om de staatsrechtelijke positie van zijn genootschap h te handhaven, drijfveer is, laten we voors­ l hands onbeslist.

Ons is het alleen te doen, om het standpunt, waarop hij zich plaatste als zoodanig te kenteekenen. En dan is het duidelijk, dat zijn uitzondering ten bate van Art. I en Art. XI óf geheel willekeurig zou zijn, óf wel rusten moet op de overeenstemming, die hij tusschen die beide artikelen en de Belijdenis (resp. Gods Woord) meent te ontdekken.

Hierover nu valt te redetwisten. Dit is een zaak van studie en onderzoek. Het zuiver beginsel is nu althans geëerd en toegegeven.

Hierover nu verheugen we ons niet weinig.

Gelijk de getrouwe lezers van De Heraut weten, is de stelling dat er in onze kerken onverzoenlijke strijd bestond tusschen de Belijdenis en de Kerkregeering, en den eisch, dat de Kerkenordening weer met de Belijdenis in overeenstemming moet gebracht, juist hetgeen nu tien jaren lang door ons beweerd en verdedigd is, en hetgeen motief was van elk oordeel en alle actie onzerzijds.

Het Hiërarchisch Kerkbestuur eischt, dat in onze vaderlandsche kerken de Belijdenis zich schikken zal naar het Reglement; wij riepen: „Neen, maar het Reglement moet zich schikken naar de Belijdenis!"

En zoo roept Dr. Van Ronkel thans ook.

Vooral zijn gulle bekentenis, dat metterdaad de regeeringsvorm van het Synodaal Genootschap niet Gereformeerd maar Hiërarchisck is, doet ons daarbij genoegen.

Hiermee toch is een beginsel van critiek aanvaard, dat men van de overzij ons langen tijd uit de hand sloeg, en dat thans ook onder de Synodalen zelven zijn gezegende werking gaat doen.

Mettertijd zal ook Dr. Van Ronkel door de logische kracht van dit beginsel verder worden voortgestuwd.

Ook hij zal zich dan niet langer beroepen op den Engelschen bisschop, die in de Dordsche Synode zat, maar zicli het historisch feit herinneren, dat deze bisschop niet ontvangen is als afgevaardigde der Spiscopa'e kerk, maar als gezant van Engelands Koning, en dat de Synode zelfs geweigerd heeft in zijn tegenwoordigheid de artikelen onzer Belijdenis over de Kerkregeering ter sprake te brengen.

Dat Dr. Van Ronkel niet onvoorwaardelijk dweept met de Kerkenordening van 1619 deert ons niet. Wij doen dat ook niet, en weten zeer goed, dat hier een compromis viel, dat bij zuiverder toestand en guller vrijheid, op verbetering wacht.

Slechts één ding vatten wij niet in zijn voorstelling.

Ook hij stemt ons toe, dat niet een enkele kerk, maar alleen de kerken saam in generale Synode het recht hebben, om in een Kerkenordening wijziging en verbetering aan te brengen.

Nu is er na 1619 nooit meer een generale Synode geweest.

Eilieve, hoe kon men dan van de Kerkenordening van 1619 afkomen, zoolang er geen generale Synode daagde, die haar op zij zette?

Zulk een Synode vergaderde er niet in 1816.

Ook niet in 1852.

Met zulk een Synode heeft het Haagsche Staatscreatuurnoch den naam noch het wezen gemeen, en kan dus ook niet in haar bevoegdheid treden.

Daarom zeggen wij: Eerst moet de kerk weer gaan leven naar de Kerkenordening van 1619. Dan moet op grond van die Kerkenordening een generale Synode saamgeroepen. En deze aldus saamgeroepen Synode wijzige wat te wijzigen valt.

Hij daarentegen wil de Haagsche Synode aan het werk zetten.

Vrage, waaraan ontleent deze daartoe de kerkelijke bevoegdheid.''

Nog dit:

De drie puntjes zijn in letters omgezet. Thans toch schrijft Dr. Van Ronkel: ^^Indien de Synode niet mocht willen"^ Dan zal de Heere in onze conscientie getuiden, wat wij dan te doen hebben."

Dit kan niet anders gemeend zijn, dan getuigen in de conscientie bij het licht van het Woord,

Ook hiermee is dus ons standpunt gerechtvaardigd.

Zoo deden wij.

Kome het zoo ook bij Dr. Van Ronkel tot de daad, ook al mocht die daad een andere dan de onze zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Zoo iemand dan verstaat

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's