GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men leest aan het hoofd van De Bazuin eene belangrijke mededeeling, namens Ds. J. Brummelkamp, predikant te Amsterdam, en namens zichzelven door den heer Ds. A. Brummelkamp Jr. te Groningen openbaar gemaakt, rakende een stuk door hun pas overleden vader als testament aan de kerken achtergelaten.

Het luidt aldus:

Als mede-uitvoerder met mijnen broeder te Amsterdam van de uiterste wilsbeschikkingen mijns Vaders, is het mij een weemoedig lieflijke taak, door dit zijn eigen Blad ter algemeene kennis te brengen, dat op den dag vóór zijn sterven door onzen dierbaren Ontslapene een woord Aan al de Gemeenten gedicteerd is, toen hij in den vroegen morgen door een hevigen aanval zijner krankheid getroffen was, en onder den indruk verkeerde dat hem slechts enkele uren levens restten^ Mondeling heeft de Ontslapene mij daarna gezegd, dat hij wenschte dat dit document hem ter Synode vertegenwoordigen zou.

Op de vraag namelijk, of hij het verlangen nog koesterde om die vergadering bij te wonen ("wat hij den geheelen winter gedaan had), was zijn antwoord: »Ja, maar ik geloof toch dat het in het groote Huis nog heerlijker wezen zal; en (volgde er, na een oogenblik toevens, op zijn gewonen opgeruimden toon) nu heb ik »zoo'n papiertje" geschreven, dat moet mij daar dan maar vertegenwoordigen en aan allen worden medegedeeld want het is mijn volk . . . . .”

Zeker zal deze mededeeling door al onze Gemeenten met belangstelling worden vernomen. De inhoud van het stuk, laat mij er dit nog bijvoegen, raakt de vereeniging met de Doleerenden.

Daar het origineel moeilijk kan worden overgelegd, omdat het gedicteerd is en voorkomt aan het slot van andere Aanteekeningen, familie-aangelegenheden betreflende, hopen wij te zorgen, dat het ten bestemden tijde in afschrift in handen gesteld worde van den president der Hooge Kerkvergadering, die in Augustus te Assen staat gehouden te worden.

A. BRUMMELKAMP JR.

Groningen., 26 Juni 1888.

Met warme belangstelling zien we dit kerkelijk testament van vader Brummelkamp te gemoet. Moge het een instrument van 's Meeren hand worden, om dezen uitnemenden vader onzer kerken nog na zijn dood aan zijn zielswensch, de hereeniging van al 's Heeren erfvolk, te doen meewerken.

Over de uitspraak van den Hoogen Raad zegt Ds. Gispen in De Bazuin dit:

In den strijd om de kerkelijke goederen der Hervormden is eene belangrijke beslissing gevallen door het vonnis van den Hoogen Raad in zake het Amsterdamsche conflict.

De Hooge Raad heeft nu uitgemaakt dat beheerders van kerkelijke goederen, die door de kerkbesturen van hunne bevoegdheid zijn vervallen verklaard, en met de doleantie medegaan, geen recht op het beheer of bezit dier goederen meer hebben, en af moeten geven alles wat nog van die goederen onder hunne berusting is, met veroordeeling in alle kosten van het proces..

Veler hoop is daardoor teleurgesteld. Zij die gemeend hebben dat zij medegaande met de doleantie geen kwaad konden, omdat zij zich 'niet afscheidden, maar aan de kerk hunner vaderen bleven en slechts de besturen, volgens hen onwettige besturen, niet langer erkenden; of naar het ambt der geloovigen eenvoudig de Synodale organisatie van 1816 ter zijde zetten, in de onderstelling dat zij dan de' plaatselijke kerk waren en bleven die in 18:5 bestond met alle bezittingen en burgerlijke rechten, zien zich bitter teleurgesteld. De theorie hunner voorgangers blijkt althans op dit punt voor het thans geldende burgerlijke recht niet houdbaar te zijn, en geene gunstige, practische gevolgen voor de gemeenten te hebben.

Dr. Kleijn sprak indertijd van «Verzinsels". Dat was eene beleediging voor de Heeren de Savomin Lohman en Rutgers die ook mij zeer gedaan heeft.

Ik geloof, tot op dit oogenblik, aan de goede trouw, den wetenschappelijken ernst, de waarachtigheid der overtuiging van deze mannen. Neen, zij hebben niet zoo maar wat verzonnen om de rechters en het volk beiden opeen dwaalspoor te brengen. Zij hebben een blik op de historie, ze hebben eene grondgedachte, eene theorie, eene doctrine, eene rechtsfilosofie, of hoe men 't noemen wil, waar alle practische handelingen het gevolg van zijn.

Van deze te verschillen, eene andere beschouwing en theorie er tegenover te stellen staat vrij aan ieder die daar de bekwaamheid toe heeft, is zelfs plicht voor een iegelijk die liet uit waarachtige overtuiging meent te moeten doen. Maar dat de Heeren de S. L. en R. niet zoo maar wat verzonnen hebben, heeft Dr. Kleijn, dunkt mij, zelf ondervonden bij de samenstelling van zijn boek over de Algemeene Kerk en de Plaatselijke Gemeente. Om bloote verzinsels te wederleggen, schrijft men niet zulk een wetenschappelijk en doorwrocht werk.

De Heeren de Savomin Lohman en Rutgers hebben, in navolging van Groen van Prinsterer, eene eerbiedwekkende rechtstheorie over de Hervormde Kerk, met welke wij niet mede kunnen gaan en die zoover wij oordeelen kunnen door de feiten, van het laatst der vorige eeuw at, wordt weersproken. Die ook niet rust op alti feiten van voor dien tijd, maartneer de vrucht is van het abstracte, afgetrokken denken, in verband met de leer: «onrecht verjaart niet.”

Er is door de revolutie der vorige eeuw een conflict ontstaan tusschen kerk en staat, dat veel dieper in het leven grijpt dan alle conflicten tusschen paus en keizer van voor dien tijd.

Tengevolge van dit conflict zijn nu de gereformeerde Christenen, om bij ons land te blijven, met elkander in conflict geraakt en is er onder hen eene spraakverwarring ontstaan, die de hoop op eenheid zeer klein maakt.

Dit moet men wel in 't oog houden bij de beoordeeling van den huidigeii stand der zaken.

Er leeft onder ons volk een idéé, een denkbeeld van de aloude Gereformeerde kerk onzer voorvaderen Niemand wil den naam hebben van die kerk afgescheiden te zijn. Hare rechten, bezittingen, titels, inrichtingen meent men niet te mogen prijs geven, al was het dat de dood of eenige lichamelijkistraf daaraan hing.

En waar is nu die kerk ? Waar is zij, buiten de idéé, buiten het denkbeeld ?

Is zij in de tegenwoordige Ned. Herv'. kerk, of kerkgenootschap ?

Is zij in de Scheiding van '34 of in de Doleantie van '86, is zij nergens, of overal waar zij beweert te zijn?

Een ruim veld is nu voor de fantasie geopend.

In dit schrijven is veel dat waardeering verdient. Het is metterdaad zoo dat twee overtuigingen, elk met haar eigen ondergrond en achtergrond, in dit juridische geschil tegenover elkander staan.

Ook stemmen we hem toe, dat deze overtuiging soms zoo verre boven het concrete leven uitgaat, dat soms nog alleen de voorstelling (niet de phantasii) ze vasthoudt.

Maar mogen we vragen, of het anders bij 's Heeren profeten was, toen ze tegen alle werkelijkheid in, nochtans onveranderlijk en onverbiddelijk aan het bestel voor Gods kerke, gelijk dit uit den hemel gegeven was, vast hielden?

Men leest in De Boodschapper:

Met innig leedwezen namen wij, vooral in den laatsten tijd, kennis van eenige artikelen in de Roeper^ geteekend N. J. E., handelende over de verhouding tusschen de Chr. Geref. en de Doleerenden, en kennelijk de strekking hebbende om de Heraut in' discrediet te brengen en de van weerszijden aangewende pogingen tot samenwerking der beide groepen van één belijdenis, ware het mogelijk, te verijdelen.

Niet dat de schri ver dit belangrijk vraagstuk toont te bestudeeren, zooa s b.v. Prof Wielenga en ook wel Prof. de Cock, al zijn wij het met de conclusiën van den laatstgenoemde niet eens. Maar van zulk een grondig onderzoek blijkt ons ditmaal bij N. ]. E. niets. Alleen tracht hij aan zijn bezwaarvolle beschouwing ingang te verschafl: en door het oprakelen van gezegden van Dr. Kuyper uit vroegeren en lateren tijd, alsmede door het verdachtmaken van diens tegenwoordige bedoelingen.

Het kan niet van ons geëischt worden om al dit schrijven in de Roef er van punt tot punt te weerleggen. Maar toch moeten wij deze enkele maal ons broederlijk protest daartegen uitbrengen, en als onze innige overtuiging uitspreken, dat wij dit eindeloos verwijten en toedichten van allerlei bedoelingen geheel in strijd achten met de eischen der Christelijke liefde en den hoogen ernst van het onderwerp in kwestie

Steeds en tegenover ieder waar te zijn, is zeker een groote deugd en allereerst op kerkeli k terrein een dure plicht, maar als daarbij de bescheidenheid jegens alom hooggeschatte broeders geheel verzaakt wordt, dan krijgen wij met een openbaring van het menschelijk hart te doen, die niet sticht en opbouwt, maar veeleer atbreekt en verbittert.

Hierbij onzerzijds nu eens geen comentaar, maar alleen een woord van dank voor dit protest tegen het verlagen van den toon der broederlijke liefde.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1888

De Heraut | 4 Pagina's