GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze geachte broeder,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze geachte broeder,

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze geachte broeder, de oude predikant Gravemeyer, heeft onze godgeleerde letterkunde nogmaals verrijkt met een belangrijk vervolg op zijn Gereformeerd Leesboek.

Ons Christenvolk is hem daarvoor dank verschuldigd.

Te karig en te zeldzaam zijn de voorbeelden van grijsaards onder ons, die nog in hun ouderdom frisch en groen ook op het terrein der studie blijven, dan dat een zoo uitnemende arbeid als Gravemeyer biedt, niet aanspraak zou mogen maken op waardeering en dank.

Van die waardeering zij het ook ons gegund een proeve te leveren door een critiek op een zijner jongste vervolgstukken, en wel datgene waarin hij de leer der kerk behandelt.

De uiteenzetting toch, die ons in dit stuk wordt geboden, heeft den geacht en schrijver verlokt, om zijn dogmatisch spoor te verlaten, en zich te mengen in den kerkdijken strijd.

Nu was het reeds eer dit stuk uitkwam van algemeene bekendheid, dat Ds. Gravemeyer, man van jaren en opgegroeid onder andere toestanden dan waarin thans ons Christenvolk den strijd voor de eere Christi voert, nimmer heeft meegeleefd in den nieuwen tijd.

Zoo bleef hij steeds voorstander der staatsscholen en heeft voor het opblocicii van de Christelijke school nooit iets van die geestdrift en dien dank in zijn hart gevoeld, die voor ons jongeren zoo vaak de hoopgevende bezieling bij onze worsteling was. Hoe kon het dan anders of ook de ongere strijd op kerkelijk terrein moest zijn sympathieën derven?

Niet dat dit hem tot een bitteren t^enstander zou hebben gemaakt. Daartoe is zijn aanleg te kalm, zijn blik te ruim.

Maar toch, waar het op kiezen of deelen aankwam, kon het niet anders of Ds. Gravemeyer moest zich aan de zijde der Synodalen plaatsen. En toen hij nu eenmaal in zijn Gereformeerd Leesboek toe was gekomen aan het leerstuk der kerk, was de gelegenheid uiteraard te schoon, om onder den schijn van een objectief dogmatische uiteenzetting, het pleit voor zijn eigenaardige erkelijke denkbeelden niet op te nemen.

Dit ontsiert natuurlijk zijn boek, en rooft het de eere van in lengte van dagen leesboek voor ons Christenvolk te blijven. Maar wie zegt u, dat gij, die hem deswege bedillen woudt, in gelijksoortige omstandigheden aan de verzoeking om insgelijks aldus te handelen zoudt zijn ontkomen?

Voor ons is de inlassching van dit zonderling pleidooi dan ook niets anders noch ergers dan een proeve van zeer begrijpelijke menscheiijke zwakheid; en ons biedt dit enscheiijke dat hem overkomen is te choone gelegenheid, om een juister bechouwing tegen de zijne over te stellen, dan dat we zijn ontsporing al te bitter etreuren zouden.

Toch moet, bij eenig nadenken, voor s. Gravemeyer de loop, dien nu zijn boek eemt, iets bedenkelijks en minder aangeaams hebben.

Wat hem oorspronkelijk tot schrijven reef en zijn pen bezielde was de smadeijke afval van de Utrechtsche school.

Hij zag, zag eerder en klaarder dan emand, waar het met onze kerk heenging, oo de Utrechtsche theologie, vooral na et aftreden van Van Oosterzce, bleef voortollen op het ingeslagen pad.

Dat was geen Gereformeerde theologie eer. Dat was onze kerk afschuiven van aar fundament. Op die wijs wierd de ostelijke schat, dien we van de vaderen rfden, letterlijk voor altoos begraven.

En dat kon hij niet lijden. En daarom greep hij naar de pen. En dat bezielde hem tot het schrijven van zijn leesboek.

In Utrecht merkte men dat zeer goed. En toen hij dan ook aan den hoogleeraar Doedes een exemplaar van zijn geschrift toezond, ontving hij daarop, naar men zegt, zulk een bescheid, dat de oude man zich terecht gekrenkt moest gevoelen in zijn theologische eere.

Het opkomen van de Heraut, en de bazuin die ons blad opstak, was hem toen een verkwikking en oorzaak van blijdschap. Balsem in de wonde, die Utrecht hem sloeg.

Thans echter worden deze hekken verhangen.

Ons Gereformeerde volk voelt zich door wat thans van zijn hand het licht zag, bedroefd, en de Ethische godgeleerden offeren hem hun wierook,

Thans is hij niet meer voor ons Gereformeerde volk, maar tegen dat volk voor de Ethischen een autoriteit geworden.

Zie, zooals Gravemeyer het nu schreef, zoo is het toch maar, juichen de Ethischen.

Dát is nu eerst recht-eens een godgeleerde.

En, merk er op, heele stukken uit zijn werk drukt men in zijn kolommen af.

Nu is Ds. Gravemeyer te oud en te wijs, om het spel dat hierbij met zijn woord gespeeld wordt, niet te doorzien.

Hij voelt best, dat de Ethischen er van verre niet aan denken, om zich te bekeeren tot zijn beginsel.

Op alle stukken des geloofs blijven ze voortgaan met te leeraren en te belijden wat hij bestreed, en te bestrijden wat hem heilig was.

Maar deze zijn opinie komt hun nu eens in hun Synodale kraam te pas.

Hier is hout, waaruit pijlen te snijden zijn, die met succes van den Ethischen boog op de Gereformeerde belijders kunnen worden afgeschoten.

En zoo gebruikt men zijn werk te^en zijn eigen geestverwanten; en aan dat jammerlijk misbruik van zijn woord dankt hij de hulde en toejuiching die hem te beurt valt.

Nu mag bij een man van zijn jaren de ijdelheid niet ondersteld, dat deze wierookwoiken hem benevelen zouden. En doen ze dit niet, dan kan het niet anders, of hij zelf moet dezen loop dien zijn boek neemt betreuren.

Neen, waarlijk zoo had Gravemeyer het niet bedoeld.

Hij is er de man niet naar om te bedelen om een Ethisch plasdankje.

Hij sprak zijn overtuiging uit en gaf daarvoor zijn gronden aan, maar overigens weet hij best, dat zijn kring van geestverwanten en nadere familie niet bij de Ethischen, maar bij ons is te zoeken.

Het punt waarover het geschil tusschen hem en ons loopt is tweeërlei.

Ten eerste raakt het de vraag: In hoeverre de geloovigen de ontreddering hunner kerk als te dragen onzuiverheid hebben te beschouwen, zonder dat ze de hand aan den ploeg hebben te slaan, om haar om te zetten of haar den scheidbrief te geven. En in de tweede plaats geldt het de quaestie: Ot een kerk nog kan geacht worden eene belijdenis te bezitten, zoo ze die bijna een eeuw lang als niet bestaande, bij haar tucht en rechtspraak, bij haar prediking en sacramentsbediening, bij haar reglementeer ing en bestuur, voor dood liggen liet.

Op beide deze punten acht Ds. Gravemeyer recht voor Gods Woord en de historie onzer kerken te hebben, om het Synodaal genootschap te beschouwen als eene kerkformatie die nog op den richtigen weg is.

Er is, dit stemt hij natuurlijk volmondig toe, velerlei deformatie, maar deze heelt nog niet de grens overschreden, om herstel door geleidelijke ontwikkeling mogelijk te maken.

En ook, de belijdenis is wel met voeten getreden, maar overmits deze belijdenis nog nooit formeel afgeschaft of gewijzigd is, acht hij het fundament dier kerk nog zuiver te zijn, en weeropbouwing in zuiveren stijl op dat goede fundament nog altoos mogelijk.

Welnu een kalme uiteenzetting onzerzijds gaat op dit oordeel van Ds. Gravemeyer critiek leveren.

Onze overtuiging toch staat ten deze lijnrecht tegen die van Ds. Gravemeyer over.

Na het uitgebroken conflict en den geest die zich daarbij in het Synodaal genootschap geopenbaard heeft, lijdt dit genootschap niet slechts aan zekere mate van menschelijke gebrekkelijkheid, maar is de mogelijkheid van reformatie door geleidelijke ontwikkeling voor dit genootschap afgesneden.

En evenzoo, het feit, dat de belijdenis formeel nog nooit is afgeschaft, bezit, na wat thans gebeurd is, geen macht meer om het feitelijk ophefïen dezer belijdenis onschadelijk te maken voor de toekomst.

We beginnen een volgend maal met de eerste der beide quaestiën te bespreken, en hopen dat het ons gelukken zal Ds. Gravemeyer te dezen opzichte van ongelijk te overtuigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Onze geachte broeder,

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's