GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HËT BEROUW.

I.

De oude Jan Peters was de vriend van.... oude lieden, denkt gij misschien. Mis, of liever dat ook wel, maar evenzeer, ja misschien nog meer van de kinderen, jongens en meisjes, uit het dorp. Iedereen hield van hem, omdat hij van iedereen hield en voor allen een goed, vriendelijk woord had.

Des zomers kon men den ouden man, die nog gezond en vrij krachtig wss, reeds vroeg in den morgen bezig zien in de tuin, waar hij plantte en natmaakte, om daarna, aan 't ontbijt, nederig te vragen, dat het den Heere believen mocht den wasdom te geven. Want Peters kende niet alleen het schoone lied: »Van boven moet het alles komen", maar hij geloofde dat ook van ganscher harte. Ook wist hij, dat hem daarboven een heerlijk, onvergankelijk huis wachtte, hem door den Heiland bereid, van wien ook dat lied zegt:

»Die uit het graf is opgerezen.

Is ons naar boven voorgegaan".

En zoo kon de oude man blijde zijn, want noch leven, noch dood zou hem scheiden van de liefde Gods. Zoo had hij ook de menschen om hem heen lief gelijk de Heere wil, die zegt, dat we vriendelijk en lankmoedig zijn zullen jegens allen.

Als ik u zeg dat Jan Peters al bijna honderd jaar telde, dan begrijpt ge wel, dat hij heel wat had beleefd, en daar hij weinig was vergeten, ook heel , wat vertellen kon. Hij had den tijd gekend, toen hier nog een stadhouder regeerde. Hij was al lang geen kind meer toen de Franschen ons land binnentrokken.

Van den Franschen tijd had hij al de ellenden gesmaakt, en hartelijk mee »Oranje boven!" geroepen, toen God de Heere ons volk weer vrij maakte, in 't jaar 1813. En ook van al wat verder geschied was, wist Peters veel te verhalen, al waren — gelijk 't meer gaat — de dingen uit lang verloopen tijden het best in zijn geheugen bewaard.

Des avonds zat de oude man, als 't weer niet al te guur was, meest in zijn open huisdeur. De voorbijgangers groetten hem, gelijk hij hen; en menigeen bleef een oogenblik staan praten. Op mooie avonden, als 't werk was afgeloopen, had onze vriend soms wel een vijf of zes kennissen om zich heen, en dan werd er gepraat over alles en allerlei. Van die gelegenheid maakte Peters dan ook menigmaal gebruik om tot zijn gezelschap te spreken van die eeuwige dingen, welke hij spoedig nog beter zou kennen dan nu, en allen te vermanen om den Heere te zoeken, nu 't nog tijd was.

Niet altijd echter waren 'tgroote menschen, die bij Peters kwamen praten. Dikwijls ook kinderen. Want Peters, die in den oorlog gediend en ter zee gevaren had, kon mooier vertellen dan iemand, en geen boek was zoo onderhoudend als zijn verhalen. Eén ding vonden de kinderen, die zoo graag luisterden, soms jammer, te weten, dat Peters vlak bij de kerk en den toren woonde. Want in den toren hing een klok. En wanneer die des avonds acht uur begon te slaan, dan hield de oude man — al was 't ook midden in de mooiste vertelling — op en sprak: «Kinderen, 't wordt tijd om naar bed te gaan. Morgen komt er weer een dag, zoo de Heere wil." En of dan de kinderen al riepen: »Och toe; nog even maar!'' 't hielp niet. Peter was op dat ééne punt heel streng, en dat was zeker verstandig.

Op zekeren mooien avond zat de stoep voor Jan Peter's huisje vol kinderen. Zij wisten wél waarom ze kwamen, want de oude man die, genoeglijk zijn pijpje rockend, er tusschen zat, had hun beloofd iets uit zijn eigen leven te vertellen. En dat was, zeiden de kinderen, altijd het mooist.

„Vrienden", zoo begon Peter, gelijk altijg »wat ik eens vertellen wil is gebeurd hip} lang geleden. Want ik was nog maar C^^ kleine jongen. We moeten dus een negg^tig jaar terug. " ° De kinderen in dien tijd waren al nej; als nu.

Sommige pasten goed op, andere sle^^^t. j^^ar de meesteii hadden nog hun booze^^; ^^^' ^jk we die allen hebben totdat ^^ Heere oïis nieuwe geeft, die lust kt, ben Hem te vreezen. /

' "IkVbehoorde misscb^fn niet tot de slechte jongens, riiaar' was toch op mijn tiende jaar een knaap vol guitenstreken en ook wel andere streken, die niet guitig maar bepaald verkeerd waren. Het r ond, docht me, goed voor een jongen, als hij al is dorst wagen, heel wild en luidruchtig was, On nergens veel om gaf, als hij maar genoegen had. Mijn stopwoord was: »dat hindert niet" wat eigenlijk zeggen wou : ik doe wat ik wil.

Ge begrijpt echter, dat ging niet altijd. Ik woonde toen in een ander dorp dan nu en 't was ook een heel andere tijd. Maar de booze streken van kwajongens te velen, deden de menschen toen zoo min als nu, en met recht.

Zoo was er dan gedurig moeite over ons en beliep ik meermalen een pak slaag. Doch ook dan dacht ik: »dat hindert niet, " al deed het zeer.

Mijn ouders waren godvreezende menschen, en hadden er veel verdriet van, dat ik zoo'n haantje de voorste was bij alle kattekwaad. Ik leerde op school goed, en bedoelde misschien 't niet altijd zoo kwaad, maar toch moesten mijn ouders mij dikwijls bestraiïen, en werd ik ook vaak gevoelig getuchtigd. Eiken dag werd des Ileeren Woord bij ons in huis gelezen en er o/er gesproken, zoodat ik de waarheid wel kende en ook werd er dikwijls genoeg met mij gesproken. Doch ik hoorde er niet naar. Mijn ouders hadden mij bepaald verboden met sommige jongens om te gaan, die belhamels waren en altijd vooraan in 't kwaaddoen, doch achteraan in 't leeren. Dit laatste nu was bij mij wel zoo niet. maar toch was mij de omgang juist met die jongens lief en zocht ik hen op en zij mij ook. Dat we samen niet veel goeds uithaalden, begrijpt gij.

{Wordt vervolgd).

Een Toorziéhtig man.

Met den luchtbol een reis te doen is en blijft een gevaarlijk werk. Allereerst omdat en zoolang men zulk een bol niet kan besturen.

Wie in een luchtbol gaat reizen is nog altijd nagenoeg gelijk aan iemand, die gaat zitten in een schip zonder roer, en zonder te weten waarheen hij eigenlijk reist.

Nu een honderd jaar geleden, toen de luchtboUen pas in de mode kwamen, moest een koning van Zweden eens een reis maken, die nogal moeilijk was, wijl men onder anderen veel bergpaden had te beklimmen. Toen sprak een hoveling: »Waarom neemt uw majesteit geen luchtbol. Dat gaat vlug en zonder moeite."

»Ik dank u, " sprak de koning. »Neem mij niet kwalgki Maar ik ga liever den ezelsweg."

CORRESPONDENTIE.

J. O. te S. Spoedig volgt antwoord. Vermeld altijd op uw brieven: «Bureel van de Heraut.^''

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's