GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vande rechtvaardigmaking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vande rechtvaardigmaking.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus. Rom. 5:1.

Van oudsher bestond er onder de belijders des Heeren verschil over de vraag, of de rechtvaardigmaking aan het geloof of het geloof aan de rechtvaardigmaking voorafgaat, In de dagen van Comrie, diè het eerste staande hield, dreigde dit verschil van inzicht zelfs tot scheuring onder de broederen aanleiding te geven, en, hoewel hedendaags over dit punt minder woorden vallen, de gedeeldheid van inzicht is daarom nog niet weg.

Toch behoeft althans deze vraag niet duurzaam de geesten te verdeden, en mits men het werk Gods in de rechtvaardigmaking voorzooverre het buiten ons en voorzooverre het in ons gewrocht wordt, maar juist onderscheidt en na het onderschelden te hebben, in verband zet, zullen de Gereformeerde belijders, althans wat dit punt aangaat, niet langer met twee monden spreken.

De moeilijkheid, die een tijdlang rees, ontstond alleen hieruit, dat het aan menschen nu eenmaal volstrekt onmogelijk is, om buiten den tijd te denken. En daar nu toch het werk Gods, voor wat Hem, den Eeuwige zelven aanbelangt, in geen tijd gedeeld is, maar in het eeuwige ligt saamgevat, raakt men zoo licht in de war, bij het overbrengen van dit werk Gods in zijn kerk en zijn toepassing er van op de enkele personen. Dan toch gaat het eeuwige werk Gods wel in den tijd in en is dus aan de opeenvolging van oogenblikken gebonden.

Nu staat het met deze zaak zoo, dat de rechtvaardigmaking, evenals elke genadegifte Gods, ons toevloeit uit den Raad der behoudenis. Niet één Grereformeerde zalstaande houden, dat de rechtvaardigmaking iets is, dat buiten dezen Raad lag. In verband met de uitverkiezing, die evenzoo door alle Gereformeerden in den Raad der behoudenis gesteld wordt, beteekent dit dus, dat God de Heere van eeuwigheid, niet zeker voornemen heeft vastgesteld, om te rechtvaardigen al wie gelooft, maar bepaalde personen, die Hij verkoor, in die rechtvaardigmaking besloot. Niet slechts het denkbeeld van rechtvaardigmaking lag dus in dien Raad, VOSAX OOV& Q bestemming vz.n die rechtvaardigmaking voor alle uitverkorenen, hoofd voor hoofd.

Hieruit volgt dus dat alle deze uitverkorenen, wijl Gods Raad van eeuwig is, van eeuwigheid af als gérechtvaardigden voor Hem staan in zijn eeuwige eindaanschouwing.

Moest nu deze „rechtvaardigmaking" in Roomschen zin opgevat als een recht maken van wat in ons krom was, dan zou deze „rechtvaardigmaking" op ons persoonlijk eerst toepasselijk worden van het oogenblik af, dat God de hand aan ons lei en het kromme in ons metterdaad recht gezet was.

Vergelijk het slechts met de wedergeboorte, en het zal u duidelijk zijn. Ook de inplanting van het nieuwe leven vloeit uit den Raad der behoudenis; is bestemd voor alle uitverkorenen en voor de uitverkor< snen alleen; en is uit dien hoofde van eeuwig. Maar overmits de inplanting des nieuwen levens een daad is die in ons persoonlijk een verandering moet te weeg brengen, kan ze eerst plaats grijpen in den tijd, op het oogenblik dat God ons wederbaart door zijn Heiligen Geest. Alle Gereformeerden idjn het er dan ook over eens, dat we niet wedergeboren zijn, zoolang God de Heere dit wonder niet in ons gewrocht heeft.

Stond dus de rechtvaardigmaking met de wedergeboorte op één lijn, dan kon er geen strijd over bestaan, of we waren pas gerechtvaardigd van het oogenblik af, dat deze rechtvaardigmaking in den tijd en persoonlijk op ons was toegepast.

Zoo echter staat het met de rechtvaardigmaking niet. Dat zult ge terstond gevoelen zoo ge voor > rechtvaardigmaking" het juistere woord: rzcüsAvaaxóx^verklaring ot rcchtvaardigstelling in plaats schrijft. Het woord „rechtvaardigmaking" is ons uit de Roomsche theologie toegekomen, is een minder juiste vertaling van de uitdrukking, die in het Grieksch van het Nieuwe Testament wordt gebezigd, en heeft tot veel misverstand aanleiding gegeven.

Wij zeggen daarom niet, dat het woord ^^echtvasirdigmaking" weg moet. Straks zullen we zien, dat het zeer goed kan be-Jioudeii worden. Maar duidelijkheidshalve beginnen we met er „rechtvaa.ïdigstellinq" voor in plaats te schrijven. Dit is in overeenstemming met Rom. S : 19, waar evenzoo staat: Alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot rechtvaardigen gesteld worden." Da vasteuitdrukking der Heilige Schrift is zelfs: at men rechtvaardig gesteld ot gerekend wordt. Zoo Rom. 4:6: Gelijk ook David den mensch zalig spreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder de werken." Geheel in den zin van wat Job zegt (13 : 18): Zie nu heb ik het recht ordentlijk gesteld; ik weet dat ik rechvaatdig zal verklaard worden'" De inzage van Jac. 2 : 23, Gen. 15:6, Gal. 3 : 6, Rom. 4 : 3 enz. zal dit nader bevestigen. Het is alzoo een rechtvaardig stellen^ verklaren, rekenen, en nooit in eigenlijken zin een „rechtvaardig maken." Het beroep der Roomsche godgeleerden op Jesaia 53:11 en Dan. 12:3 verandert hier niets aan. In beide plaatsen toch is geen sprake van een bovennatuurlijke inwerking, waardoor in den zondaar een omzetting van onheilig in heilig zou worden tot stand gebracht, maar beide malen van een onderwijzing, waardoor het feit der rechtvaardigmaking aan de uitverkorenen betuigd en ontdekt wordt. In Jesaia 53 : 11 is het de Messias, „die door zijn kennis er velen zal rechtvaardigen, " en in Dan. 12:3 zijn het de leeraars, die de rechtvaardigmaking aan den zondaar hebben aangeboden.

Hiermee is natuurlijk niet ontkend, dat er rechtstreeksch verband bestaat tusschen het ééne feit, dat God ons rechtvaardig verklaart, en het andere, dat Hij ons omzet van onheilig in heilig; en kan Beza wel gelijk hebben, dat in Titus 3 - ; 7: „opdat wij, gerechtvaardigd sijnde door zijne genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens, " niet op de recht-V aar d\gv er klaring, maar op het vernietigen van de zonde in ons gedoeld wordt. Maar dit stoot allerminst de waarheid omver, dat zoo dikwijls de Heilige Schrift van de „rechtvaardigmaking des geloofs" spreekt, ze altoos bedoelt: een houden, een rekenen voor rechtvaardig, een rechtvaardig verklaren en rechtvaardig stellen.

Reken ik nu iemand rechtvaardig, dan ligt hier vanzelf in opgesloten, dat hij het niet is. Anders toch zou ik hem niet voor rechtvaardig kunnen rekenen, maar voor een rechtvaardige moeten erkennen. Hij die voor God rechtvaardig gerekend wordt, is dus feitelijk in zïchzelven nog een onrechtvaardige. Vandaar dat de Heere onze God een God is die „de goddeloozen rechtvaardigt" en rechtvaardigt om niet.

Is eenmaal in den dag des oordeels alle zonde uit u verdwenen en alle schuld voor u betaald, dan wordt ge niet langer voor rechtvaardig gerekend, maar sijt ge het, en wordt ge als zoodanig erkend.

Voor de vraag of God u rechtvaardig kan rekenen, doet het er dus niets toe, of ge reeds wedergeboren, reeds bekeerd of reeds tot het geloof zijt gekomen. Op zich zelf heeft het ^^^^i^^«a? Wi3^^^i^ als rechtvaardige hier niets mee uitstaande. Het rekenen als rechtvaardige onderstelt veeleer, dat ge niet rechtvaardig, maar in uzelven nog een goddelooze zijt.

Het is er meê als met de tegenstelling tusschen een eerloos en eerzaam burger. Een eerzaam burger is gerechtigd om alle burgerlijke handelingen te verrichten, een eerloos burger niet. Maar wie is nu eerzaam en wie is eerloos? Hangt dat in den burgerstaat af van wat ge metterdaad in uw binnenste zijt? In het minst niet. Ge weet toch ook wel, wat honderden oneerlijke burgers er zijn, die toch voor eerzame burgers doorgaan en vrij en ongestoord alle burgerrechten uitoefenen.

Neen, dit hangt uitsluitend af van de verklaring van den rechter. Heeft de rechter u voor eerloos verklaard, dan stuit dit voor u alle burgerlijke handeling. Niet alsof daardoor bewezen ware, dat ge wezenlijk oneerlijk waart. Ook bij zulke vonnissen toch kan de aardsche rechter zich z'^^f? W(? «.

En het is meer dan eens voorgekomen, dat een eerlijk man ^^r/ööj wierd verklaard, terwijl een wezenlijke bedrieger voor eerzaam doorging en als eerzaam door de overheid gehandhaafd wierd.

Het is dus de uitspraak en beslissing van de overheid en deze alleen, die beslist of ge in den burgerstaat gelden zult en gerekend zult worden als een eerlooze of eerzame, Dat kan niet anders. Dit moet zoo. Alleen de overheid toch bepaalt uw staat in de burgermaatschappij.

Breng dat nu op God den Heere over, en de zaak zal u duidelijk zijn.

Gelijk de overheid op aarde uitmaakt of iemand voor eerlijk of voor eerloos zal te boek staan, zoo ook maakt alleen God als Koning der koningen uit, of gij in het boek van het koninkrijk der hemelen bekend zult staan als een „gerechtvaardigde" of als een , jgoddelooze"; en^ naar dat God dat uitmaakt, geldt ge en'wordt ge gerekend. Slechts grijpt hierbij dit onderscheid plaats, dat in de burgermaatschappij een ieder als eerlijk geldt tot hij eerloos verklaard is; en dat omgekeerd in het koninkrijk der hemelen een iegelijk die uit Adam geboren is, als een goddelooze geldt, tenzij de Koning hem voor rechtvaardig verklaart. Maar overigens blijft de zaak dezelfde : Het is God en God alleen, die als Koning der koningen uitmaakt, of gij zult te boek staan als een „goddelooze" ot als een „rechtvaardige". Naar dat Hij u in zijn boek schrijft, geldt ge en wordt ge gerekend.

Nu berust dit inschrijven in zijn boek bij God den Heere natuurlijk niet op wilkeur. Integendeel, toen Hij u als »rechtvaardige" inschreef, schiep Hij zelf alle genadekracht die eens dit zijn woord waar zou maken. Maar dit neemt niet weg, dat toch de daad zelve van de' „rechtvaardigverklaring" slechts een souvereine daad van uwen Koning was, waardoor Hij u, hoewel ge in uzelf een goddelooze waart, nochtans uit den staat der goddeloozen overboekte op den staat der rechtvaardigen.

Juist echter omdat dit woord van uw God een scheppend woord over u was, en er uit voortvloeide dat ge ook van de zonde verlost zou worden, is dit rechtvaardigmaking genoemd. En in dien zin kan en mag het woord dan ook gebruikt. Als een aardsch koning iemand die niet van adel is, in den adelstand verheft, dan maakt hij hem van adel, zonder dat er aan zijn bloed of bezit of positie iets veranderd is. Dezelfde man is als hij opstaat nog niet van adel, maar als hij naar bed gaat is hij van adel gemaakt. Het gaat geheel buiten hem om.

En zoo nu ook is het met de rechtvaardigmaking. Zonder dat er nog iets, wat dan ook in u veranderd is, verklaart God u rechtvaardig, en zoo rekent ge dan nu voortaan voor een rechtvaardige in zijn eeuwige eindaanschouwing. Voor wat Hem aangaat, treedt ge dus in al de voorrechten van een rechtvaardige. En dit is zoo, ook al weet gij er zelf nog niets van. Als de Koning van Nederland iemand van adel maakt, die in Indië is, dan bereikt hem het bericht ervan misschien pas een maand later, maar toch rekent zijn adeldom niet pas van den dag af, dat hij het wist, maar van den dag af dat de Koning het hem maakte. Stel b.v. iemand was op i Januari in den erfelijken adelstand verheven, en hem wierd dit pas op I Februari bekend, maar op 10 Januari was hem een zoon geboren, dan zou toch die zoon, die geboren wierd, eer de vader wist dat hij van adel was, zelf van adel zijn, en reeds van 10 Januari af in den adel rekenen.

En zoo nu ook hangt het feit, dat God u „rechtvaardig" verklaart en dus maakt, en dat gij voor een rechtvaardige ^^r^/é^»£^ Wordt, niet aan de vraag wat gij zijt, noch ook aan de vraag, óf gij er van afweet, maar alleen aan de vraag: wat God over u beslist, omtrent u bepaald, en aangaande u verklaard heeft.

Alzoo is dus de „rechtvaardigverklaring" van den goddelooze niet een genadcdaad, die pas intreedt op het oogenblik van de wedergeboorte of geloofsontplooiing, maar die afrekent van dat God, als Koning, zijn besluit over u nam. Ze is dus eeuwig.

Maar hiermee is de zaak nog niet uit en nog niet afgedaan.

Als een koning op aarde iemand in den adel verheft, dan oefent dit zijn besluit geen werking, zoolang hij dat besluit op zijn schrijftafel laat liggen. Er moet nu nog tweeërlei gebeuren : i'. moet er mededeeling van dit besluit aan den betrokken persoon gezonden; en 2". moet dit besluit algemeen bekend gemaakt. En zoo dus ook is het niet genoeg, dat God bij zichzelven besluit, u als een rechtvaardige te rekenen, maar moet ook dit besluit u aangezegd en openlijk afgekondigd.

Dit eerste nu geschiedt wanneer God de Heere aan zulk een persoon zijn Evangelie laat aankondigen en persoonlijk in hem het geloof verwekt, waardoor hij de toepassing van dit Evangelie op zijn eigen persoon ontvangt. En het tweede, de publieke afkondiging, zal eens in den dag des oordeels geschieden, wannéér God de Heere voor alle engelen en machten en creaturen uw recht zal uitbrengen.

Niet zonder recht kan men dus zeggen, dat de daad der rechtvaardigmaking niet geheel voldongen is, zoolang deze mededeeling aan den persoon, wien het aangaat, niet plaats greep; en wijl dit eerst met het geloof komt, kan in dien zin gezegd, dat God de Heere eerst door het geloof in u te wekken, zijn rechtvaardigmaking aan u voltrekt. Slechts houds men daarbij scherp in het oog, dat door de mededeeling van afkondiging niets plaats grijpt dan een noodzakelijk uitvloeisel van zijn raad, en dat er door deze mededeeling of afkondiging aan de zaak als zaak nóch iets toegevoegd nóch iets veranderd wordt. Gij staat niet pas als rechtvaardige bij God te boek van het oogenblik af dat deze mededeeling u bereikt heeft en door u ontvangen is, maar uwe positie als een rechtvaardige rekent van het oogenblik af dat God zijn besluit nam. Toen ging uw rechtvaardigmaking bij uw God in.

Let ook hier nog op. Er is bij de rechtvaardigmaking, gelijk Brakel en Van der Groe zeer juistinzagen, ook sprake van een aanneming, gelijk dan ook onze Catechismus er nadruk op legt, dat ik deze rechtvaardigmaking slechts in zooverre geniet, als ik ze met een geloovig harte aanneem.

Stel een koning heeft iemand tot gouverneur van Indië benoemd, dan moet hem dit medegedeeld, het moet afgekondigd, en men moet ook weten of de benoemde het aanneemt. Zonder dat toch hielp de benoeming niet.

En zoo nu ook, of God al een „goddelooze" als een „rechtvaardige" in zijn boek schrijft, hem dit aanzegt en het publiek afkondigt, dit is nog niet genoeg. Deze goddelooze moet het ook aannemen.

Er heeft dus in het geloof tweeërlei plaats: Vooreerst dat hij door dit geloof de zekerheid erlangt, dat het hem persoonlijk geldt, maar ook ten andere dat hij door het geloof deze weldaad aanneemt.

Stond dit nu aan uw believen, dan zou dit de zaak onzeker maken. Maar dit staat het niet. Diezelfde God toch, die u rechtvaardig verklaarde en als zoodanig in zijn boek schreef, is ook de God die u wederbaart, die het geloof in u werkt en die u door dit geloof tot de aanneming van zijn weldaad beweegt. Niet werktuiglijk, maar zoo dat Hij uw wil om-en overbuigt, en alzoo te weeg brengt, dat het aangenomen wordt door u zelven. Hij maakt dat gij het kunt doen, het wilt doen en het doet. Het is God, die ook te dezen opzichte in u werkt den wil en de daad zelve, het willen en het werken-

Zegt dus de Heilige Schrift en belijdt de kerk van Christus en betuigt elk geloovige: dat de rechtvaardigmaking door het geloof is, dan beteekent dit: i". dat God de Heere van eeuwig een besluit nam, waarbij Hij zijn uitverkorenen verklaarde »rechtvaardig" te zijn, en ze als zoodarsig in zijn boek schreef; 2". dat van dit zijn besluit u mededeeling geschiedt in de predicatie des Evangelies; 3". dat Hij in u het geloof wrocht, waardoor ge inzaagt, dat dit besluit u persoonlijk gold; en 4*'. dat gij door het geloof deze uwe rechtvaardigverklaring ««««aami? . Zoo is dan de »rechtvaardigmaking" van eeuwig, en, omdat ge persoonlijk bij God als een „rechtvaardige" in zijn boek stondt, bracht Hij te zijner tijd u het geloof toe, om u in dat geloof de persoonlijke overtuiging van uw eigen rechtvaardigmaking te schenken. Eerst van dit oogenblik af begon ze dus voor u te bestaan en kondt gij er mee rekenen; en eerst doordien gij ze aannaamt wierd ze een feit voor u zelf.

Maar wat neemt ge nu door het geloof aan ? Dat ge pas gerechtvaardigd wordt van dit oogenblik af? Neen, maar dit immers neemt ge door het geloof aan, dat ge door uw God, zonder eenig toedoen uwerzijds, toen ge nog een goddelooze waart, rechtvaardig verklaard zijt, en bij Hem diensvolgens als een rechtvaardige zijt gerekend.

Voor God bestaat dus uw rechtvaardigmaking van eeuwig. Voor u begint ze pas te gelden van het oogenblik af dat ge ze in het geloof aanneemt. Maar als ge ze aanneemt, neemt ge ze aan, als reeds van eeuwig geldende.

Geheel deze strijd over de vraag, of men gerechtvaardigd moet zijn, om te kunnen gelooven, dan wel gelooven moet om gerechtvaardigd te kunnen worden, kan dus als afgedaan worden beschouwd.

Rekent ge van Gods zijde, dan staat ge van eeuwig in zijn besluit als een gerechtvaardigde, en komt krachtens datzelfde besluit u straks ook het geloof toe. Ge ontvangt dan de gave des peloofs, omdat ge voor Hem als een rechtvaardige wierdt gerekend. Dan volgt het geloof en de rechtvaardigmaking gaat vooraj.

Maar rekent ge naar u zelf, dan waart ge eerst niets dan een goddelooze; in dien goddelooze wierd het geloof gewrocht; door het geloof bekende deze goddelooze dat God hem gerechtvaardigd had; en met het instrument van dat geloof nam hij de rechtvaardigmaking aan.

In dezen zin nu gaat het geloof voorop, en volgt op het geloof eerst het zalig bewustzijn van gerechtvaardigd te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Vande rechtvaardigmaking.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1889

De Heraut | 4 Pagina's