GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de rechtvaardigmaking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de rechtvaardigmaking.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOi\»A«SAFJ)EEliafG XXIIÏ.

VIII.

Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigraaking. Rom. 4 : 25.

Op de vraag: Wanneer en op welk oogenblik kwam uwe rechtvaardigmaking tot stand.' moet dus onderscheidenlijk geaiitwoord.

Bedoelt ge, wanneer uwe rechtvaardigmaking voor God begon te bestaan, dan luidt het antwoord: In zijn eeuwig Raadsbesluit. Onderzoekt ge daarentegen wanneer ze verwerkelijkt wierd voor allen saam, dan vindt ge uw antwoord in de opstanding van Christus, die opgwekt is om onze rechtvaardigmaking. Vraagt ge nader, wanneer ze in u persoonlijk werkelijkheid begon te worden, dan moet gewezen op het eerste oogenbllk dat God met zijn wederbarende genade de hand aan u sloeg. Bedoelt ge, wanneer ze voor u, zoodat gij het wist, gmg bestaan, dan luidt het antwoord: toen het geloof in u doorbrak. En vraagt ge eindelijk, wanneer uw rechtvaardigmaking voor het heelal werkelijkheid zal worden en bekend zijn, dan moet ge verwezen naar het laatste oordeel.

Vijf stadiën doorloopt deze rechtvaardigmaking derhalve: i». neemt ze haar oorsprong in Gods vrij'macktig Raadsbesluit, die én de rechtvaardigmaking bepaalt én de middelen bestelt, om haar ten einde toe te verwerkelijken; 2". wordt deze rechtvaardigmaking werkelijk in objectieven zin, d. i. buiten u, door de opstanding van Christus; s"-wordt deze rechtvaardigmaking werkelijk in u als God de hand aanu slaat en u het geloofsvermo^en inplant; 4». gaat ze voor u zelf, .d. i. voor uw bewustzijn bestaan, als ge daadwerkelijk gelooft; en zal ze 5". eens voor alle engelen en menschen en duivelen worden uitgeroepen in den dag des oordeels.

Verwart men deze vijf beteekenissen nu, en spreekt de één van de eeuwige rechtvaardigmaking voor God, terwijl de ander bezig is met de rechtvaardigmaking gelijk ze u door het geloof toekomt, dan rijst er een noodeloos geschil, dat terstond wegvalt, zoodra men dezen vijfderlei zin van het ééne woord behoorlijk onderscheidt.

Het is daarom noodzakelijk deze vijf stadiën van de rechtvaardigmaking in kort overzicht geregeld af te loopen.

En dan is het eerste stadium dit, dat God de Heere in zijn eeuwig Raadsbesluit u uitverkoor, ter wille van die uitverkiezing het middel verordent, om u van een zondaar, die ge zijt, zijn heilig kind te maken; en nu, om dit te verwezenlijken, het herscheppend woord spreekt: „Dezen mensch stel Ik tot een rechtvaardige." Juist echter omdat dit een herscheppend woord is, keert het niet ledig tot Hem weder, maar doet al wat Hem behaagt. Het is niet zoo, dat God, omdat ge rechtvaardig wordt, zegt dat ge rechtvaardig zijt; maar omgekeerd, omdat God zegt: » Gij zijt rechtvaardig, " daarom wordt ge rechtvaardig. Hij is die God, die de dingen, die niet zijn, roept alsof ze waren en opdat ze er komen zouden. Waar de dood is schept Hij door zijn scheppend woord het leven. Ge moogtdan ook niet zeggen: „Omdat Christus voor ons voldaan heeft, daarom verklaart God ons rechtvaardig; " want het ging juist omgekeerd toe: omdat God u tot een rechtvaardige gesteld had, daarom heeft Christus vooi' u voldaan. De grond blijft dus' liggen in Gods vrijmachtig welbehagen. Hij verkoor u; hieruit vloeide rechtstreeks voort, dat ge rechtvaardig zoudt zijn. Dit nu verklaart God u te wezen, en krachtens deze verklaring, door de werking van dit goddelijk machtwoord, komt nu alles tot stand, waardoor ge een rechtvaardige zult blijken, en als een rechtvaardige voor Gods vierschaar zult staan.

Dit zijn woord nu spreekt de Heere niet enkel bij zichzelf, maar het gaat ook uit, Hij maakt het bekend, en hiermee kwam tot alle mensch de eisch, dat de mensch dit woord, zonder meer, zonder eenige nadere aanwijzing, alleen omdat God het sprak, gelooven en aannemen zou.

Al volgt dus de verv/erkelijking in Christus pas aan het einde van het Oud Verbond, toch moesten de kinderen Gods in de dagen der patriarchen en van Israels volksbestaan, dit woord als zoodanig aannemen. Ons geloof aan onze persoonlijke rechtvaardigmaking wordt ons wel in den Middelaar toegebracht, maar het steunt ten slotte toch altoos uitsluitend op het woord van God, op zijn uitspraak en goddelijke verklaring. Hij zegt het, en hoewel ge u nog een zondaar weet, moet ge toch gelooven dat God het beter weet, en op zijn zeggen, en op dat zeggen alleen, ook zelf gelooven dat ge voor God rechtvaardig zijt.

Maar natuurlijk hierbij blijft het niet. Juist omdat als God spreekt, het ook geschiedt en er komt, moet uw rechtvaardigmaking dan nu ook aan het licht komen. God zag u als een doemschuldig zondaar. Tot dezen doemschuldigen zondaar zegt Hij: , ^Gij' zift een rechtvaardige'' Dit druischt vlak tegen elkaar in. En omdat God een God van waarheid is, moet het dus nu uitkomen, dat wat God sprak ook werkelijk zoo is en alzoo uitkomt. Daartoe nu verschijnt de Middelaar. Deze Middelaar treedt plaatsbekleedend niet voor één persoon en dus niet voor u alleen, maar voor allen tegelijk op. Hij gaat in aller plaats staan; neemt aller schuld en zonde over; en met deze schuld en vloek beladen, zinkt hij weg in den eeuwigen dood. Zou het nu recht zijn, indien dat zoo bleef? Neen, zegt elks conscientie, dat zou het vreeslijkste onrecht zijn. Recht en rechtvaardig is het, dat de Middelaar niet alleen uit den dood worde teruggebracht, maar bovendien nog voor zijn hffde zonder wederga een eeuwig leven der heerlijkheid ontvange. Maar hoe zal dit nu geschieden.' Zal hij, die met al Gods verkorenen in zijn hart den dood tegen ging en met u in den dood wegzonk, zich, eer hij opstaat, dan weer van u scheiden, u in den dood laten liggen, en zelf, van u los uit dien dood uitgaan? Onmogelijk, dan toch verliet hem zijn liefde en bleef hij zelf recht vaardiglij k in den dood. Met u in zijn dood verbonden, moet hij dus met u verbonden blijven ook als hij opstaat. En nu klimt hij uit dien eeuwigen dood op, niet alléén, maar met al Gods uitverkorenen verbonden, en zoo zijn ze door zijn opstanding gerechtvaardigd. „U heeft hij mede opgewekt."

Dit is dus het tweede stadium der rechtvaardigmaking. De Zone Gods heeft onze natuur aangenomen; in die natuur onze schuld en vloek op zich geladen; heeft als zoodanig in den eeuwigen dood het rantsoen betaald en de wet voor zijn volk volbracht. Voor zooveel dit buiten u kon om­ gaan, is door hem dus, u ten behoeve, aan Gods wet voldaan. En als hij nu opstaat uit den dood en uw zond, e en schuld en vloek in die verrijzenis van zich afschudt, om in zuivere gerechtigheid voor zijn God te verschijnen, dan is in objectieven zin, d. i. voor het recht, Gods uitspraak in zijn Raad reeds waar gemaakt. Uw zonde is van u weggenomen, uw recht is verworven, en al wat tot uw volkomen vrijspraak door het recht geëischt wierd, is aanwezig.

Toch is ook dit nog niet genoeg. Omdat God eenmaal in zijn eeuwig lïesluit sprak: „Dezen doemschuldigen zondaar verklaar Ik rechtvaardig, " is het niet voldoende, dat buiten u om de rechtsstrijd uitgestreden worde, maar moet ook persoonlijk in uw ei^en wezen en bewustsij'n dat woord van uw God waar worden gemaakt. Tweeërlei moet dus geschieden. Er moet in u een werk der wedergeboorte, der bekeering en der heiligmaking tot stand komen, waardoor ten leste ook de strijd tusschen uw onheilig bestaan en dit woord van uw God wegvalt. Omdat God u rechtvaardig sprak, daarom moet ge ook persoonlijk een mensch conform aan zijn recht worden. Hij verklaart u dus niet rechtvaardig, omdat Hij weet dat ge eens wedergeboren zult worden, maar omdat Hij u rechtvaardig spreekt, daarom volgt nu ook de verwezenlijking van Gods recht in uw eigen persoon.

Dit nu is het derde stadium der rechtvaardigmaking. Het eerste lag eeuwig in Gods Raad. Het tweede ligt in de opstanding van den Middelaar. Maar het derde komt dan eerst, als God de hand aan u slaat. Tot dusver vloekte uw persoon en wezen nog tegen Gods rechtvaardigverklaring in. Maar.-sn slaat Hij de hand aan u, het zaad Gods zinkt in uw ziel neer, en de kiem van een heilig, onverderfelijk bestaan komt in u uit. Daarna blijft ge nog wel met zonde schriklijk om-, hangen en is het nieuwe leven nog wel niet in u ontloken. Maar dit doet er niet toe. De landman, die weet dat zijn akker bezaaid is, weet tegelijk, dat de halmen en de volle airen er inzitten en er dus ook uit zullen komen. En al is derhalve een wedergeborene nog slechts in kiem geheiligd, dat doet er niet toe, naar die kiem rekent hij dan toch; uit die kiem zal het eens vast en zeker rijpen; en de wortel van zijn rechtvaardig bestaan voor God is dan in den bodem van zijn hart gedrongen.

Niet alsof hij hierdoor nu eerst bij God als een rechtvaardige zou gelden. Bij God geldt ge nooit voor wat ge zijt, maar voor datgene wat God u verklaart te zijn. Maar dit is het onderscheid. Terv/ijl ge tot op het oogenblik uwer wedergeboorte wel als rechtvaardig bij God te boek stondt, maar tegelijk als zondaar en gevloekte door uw God gezien wierdt, is nu door de wedergeboorte dit te weeg gebracht, datGod de Heere u nu ook in kiem ziet, gelijk ge in het boek des levens staat. Zijn Raadsbesluit kwam in u tot een begin van werkelijkheid. Het geloofsvermogen is u ingeplant.

Dit alles echter ging geheel buiten het daadwerkelij'k geloof om. Dit alles deed God de Heere voor en in u, maar zonder dat gij er zelf van wist. Lang eer ge geboren wierdt sprak Hij u rechtvaardig. Eeuwen lang eer ge het aanzijn ontvingt heeft Hij den Middelaar te uwer rechtvaardigmaking opgewekt uit de dooden. En ook zonder dat gij er aanvankelijk iets van merktet, heeft Hij de kiem des eeuwigen levens in uwzfel gedragen. Dat alles deed Hij zonder u, buiten u om, in u, maar buiten'uw weten.

Doch hierbij blijft het niet. God heeft u als mensch gerechtvaardigd en de aard van den mensch ligt in zijn schepping naar Gods beeld, onder andere ddarin uitkomende, dat de mensch geroepen is om zijn God en zijn staat voor God te kennen. Deze zaak moet dus u zelf in uw eigen ziel bekend gemaakt, en zóó bekend gemaakt, dat gij er met uw besef indringt, het aanvaardt, het onvoorwaardelijk aanneemt en het vastelijk gelooft.

Een mensch wordt niet werktuiglijk bewerkt. Een zondaar is geen blok of steen. Hij zelf, in zijn eigen persoonlijk be^/ustzijn, moet de kennis van deze uitspraak van zijn God over hem ontvangen, en het moet er toe komen, dat hij zelf deze heerlijke gunste van zijn God blijmoedig gelooft, dankbaar aanneemt en met heel zijn ziel aangrijpt.

Dit is dus het vierde stadium, als God de Heére nu ons menschelijk bewustzijn zoo begint te bewerken, dat ons oog voor zijn genadewerk opengaat; dat wij het zien; er van vreugde bij in de handen klappen; en, het van harte geloovende, nu zaUg in zijn ondoorgrondelijke ontfermingen zijn.

Hiertoe nu doet de Heere tweeërlei. Uitwendig brengt Hij ons door de Heilige Schrift de kennisse van wat Hij over ons besloot en voor ons deed door zijn Woord toe, en inwendig ontwikkelt Hij de geloofskiem of het geloofsvermogen dat ons door de wedergeboorte was ingeplant. Twee goddelijke stralen, die ten leste in de kern onzer ziel als in'^één brandpunt saamvallen. En dan gaan de schellen van de oogen, de nevelen scheuren, en de doemwaardige zondaar, die nog steeds tot alle boosheid geneigd is, roept het jubelend en dankend uit: „Ikfe» voor God een rechtvaardige". Niet: ik zal het worden of ik wierd het nu pas. Neen, maar ik was het, ik ben het en ik zal het zijn eeuwiglijk. En dat gelooft hij, niet op grond van wat hij in zich bevindt, want dan zou hij omgekeerd belijden moeten: „Ik ben een ganscb ongerechtig man". Neen, dit zegt hij, dit gelooft hij, dit belijdt hij, eeniglijk en alleen omdat zijn God het zegt. Hij gelooft God op zijn woord; en wel op een woord dat hem uitwendig door de Heilige Schriftuur en inwendig door den Heiligen Geest gepredikt is.

Eigenlijk kan hij het niet gelooven; want hij bevindt het in zich zelven gansch anders. Maar nu hij tusschen de keus staat, om óf op zijn eigen toestand af te gaan, maar dan ook Gods Woord leugen te heeten, óf om Gods Woord eere te geven, maar dan ook zijn eigen toestand voor niets te rekenen, nu kan hij om Gods wil zijn eigen toestand niet vasthouden. Hij laat zichzelven los, en grijpt het Woord van zijn God vast; en in dat Woord van zijn God vindt hij zichzelven als een rechtvaardige weder.

Dit nu is de rechtvaardigmaking door het geloof. Niet die door het geloof ontstaat. Niet die door het geloof eerst begint te werken. Ook niet die door het geloof eerst voltooid wordt, als ware ze nog gebrekkig, o, Neen, uw rechtvaardigmaking lag geheel gereed buiten u, toen gij er met uw geloof aan toekwaamt. Al wat uw geloof er bij doet, is ze te gelooven en dus in den geloove aan te nemen.

Hierbij echter is het nu duidelijk, dat hoe niets afdoende voor uw wezenlijke rechtvaardigmaking uw geloof ook zij, bij die rechtvaardigmaking uw geloof voor u zelven persoonlijk het alles afdoende is. Immers eerst door uw geloof begint ze voor u te bestaan en begint gij er mede te rekenen. Zoolang uw geloof ontbrak bestond ze wel, maar gij wist er niets van af en het was dus voor u zoo goed alsof ze niet bestond. Of ook, ge hadt er wel door uitwendige predicatie van gehoord, maar ze geloochend, althans in de toepassing op uzelven. In beide gevallen bestond ze dus voor u persoonlijk feitelijk niet. Maar nu door het daadwerkelijk geloof gaat het licht in uw ziel op. Nu ziet ge ze. Nu bestaat ze voor u. En van nu af aan rekent ge er mede.

Daar vandaan komt het dan ook, dat de Catechismus ds rechtvaardigmaking bijna uitsluitend in dit vierde stadium bespreekt. De vraag: „Hoe zijt gij rechtvaardig voor God.'" beteekent niet: Hoe zijt ge rechtvaardig voor Gods eeuwige aanschouwing.? " maar: „Hoe bestaat dat voor u, dat ge, u voor Gods aangezicht stellende, u als een rechtvaardige weet? " Ook in het antwoord op de 6o3te Vraag wordt dus zelfs niet gezinspeeld op wat Godin zijn eeuwigen Raad deed en de opstanding van Christus niet genoemd en van uw wedergeboorte geen melding gemaakt, maar uitsluitend de zaak besproken van uit het standpunt van uw daadwerkelijk geloof. En dit kon niet anders, want de Catechismus is een persoonlijk getuigenis van den geloovige, die de wonderen van Gods genade terugkaatst uit het spiegelvlak van zijn ziel, waarin hij ze opving.

Dat ziet ge ook, aan het slot van het antwoord, als het daar heet: »zoover ik zulk een weldaad met een geloovig harte aanneem". Immers letterlijk opgevat, zou dit beteekenen, dat de één meer gerechtvaardigd is dan de ander. Hij, die ten volle geloofde ten volle en die nog maar weinig geloofde nog slechts een weinig. En dit nu kan natuurlijk niet, want ge zijt van tweeën één: „rechtvaardig" of „niet rechtvaardig, " en zoolang er aan uw »rechtvaardigheid" ook nog maar een korrel ontbreekt, zijt en blijft ge een onrechtvaardige.

Het beduidt dan ook heel iets anders en wil zeggen; dat de zaXigQgenietinq van uw rechtvaardigmaking voor u alleen bestaat, zoo dikwijls en voor zooveel ge ze gelooft. Als ge slaapt werkt uw geloof niet, maar in uw slaap hebt ge van uw rechtvaardigmaking dan ook geen genieting, al zal een kind Gods nooit zeggen, dat hij alleen bij den daq voor God rechtvaardig is. Soms kwijnt zijn geloof, dan weer is het sterk, en dienovereenkomstig zal hij ook overdag de ééne maal rijk en volop in zijn rechtvaardigmaking genieten, en een ander maal er nauwelijks aan denken; maar toch weet hij zeer wel dat zijn rechtvaardigmaking al dien tijd bij zijn God doorgaat. Gaandeweg zal hij toenemen in geloofskracht en geloofswerking, en naar diezelfde mate zal ook zijn rechtvaardigmaking heerlijker voor zijn zielsoog gaan schitteren; maar nooit zal daarom een kind van God zeggen dat gaandeweg zijn rechtvaardigmaking toeneemt. Die rechtvaardigmaking ligt als een gave gifte van Gods ongehoudene genade voor zijn zielsoog; daar gaat nooit iets af en komt nooit iets bij; die ligt vast en onwrikbaar en onveranderlijk als een rotssteen; maar wat wel wisselt en af-of toeneemt is zijn geloofswerking en naar

diezelfde mate daalt of klimt zijn innerlijke rijkdom.

Nu is er één oogenblik in uw leven, dat het geloof doorbreekt. Op dat oogenblik hebt ge u voor het eerst als een rechtvaardige voor uw God geweten. En dit is d^t geloof nu, waarmee ge voor het eerst en ten principale u als een rechtvaardige voor uw God bekend hebt, dat is het, waarvan de Catechismus in Vraag 60 handelt.

En zoo gaat het dan eindelijk door naar het laatste stadium in den dag des oordeels.

In dien dag zult gij niets nieuws hooren, want wie gelooft komt als zoodanig niet in het oordeel. Uw vrijbrief hadt ge reeds lang en ge weet vastelijk, dat deze vrijbrief onder het zegel Gods ook in het laatste oordeel gelden za'. Maar toch gebeurt er tweeërlei. Ten eerste, dat ge in uw dood het lichaam der zonde uittrekt, en alle zonde afsterft, en nu, gelijk ge door God rechtvaardig gesproken en verklaard en gesteld en gerekend wordt, zoo nu ook als een rechtvaardige den hemel ingaat. En ten tweede, dat deze uwe rechtvaardigheid, die wel van eeuwig voor uw God gold, en die van het oogenblik af dat uw geloof doorbrak ook voor u ging gelden, maar die Satan en de wereld u nog steeds'betwist hadden, in da^ laatste oordeel eens voor heel de wereld zal worden uitgeroepen, en zóó uitgeroepen, dat Satan en de wereld, ook al gelooven ze het niet, het om wat feitelijk aanwezig is, zullen moeten erkennen, want als een gansch heilige en rechtvaardige zult ge in die vierschaar voor God en alle creaturen staan ^).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Van de rechtvaardigmaking.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1889

De Heraut | 4 Pagina's