GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

"Die van den beginne verkondig het einde."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Die van den beginne verkondig het einde."

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

rOüDEJA AR.]

Die vaa den beginne aan ver kondig het einde, en vanouds af de dingen, die nog niet geschied zijn; die zeg: ijn raad zal bestaan, en Ik zal al mijn welbehagen doen. Jes. 46:10.

Reeds de Prediker in Jeruzalems poorte riep het ons van oude dagen toe: »Alles onder den hemel heeft zijn bestemden tijd. Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven; er is een tijd om te planten en er is een tijd om het geplante uit te roeien." En nu ook thans weer door Gods lankmoedig dulden eengeheel jaar zijn loop voleinden mocht, en de Heere ons, met heel deze wereld van ongerechtigheid, niet verdeed en wegstormde in zijnen toorn; maar nog in stand hield en nog overschaduwde met zijn ontferming, nu voegt het wel en betaamt het alle creatuur, die ooit het geroep van zijnen God beluisteren mocht, om een oogenblik stil te staan op den weg, en bij _ het ^J^^^ van dit jaar terug te denken aan zijn begin en aan I wat van dit begin het einde afscheidt. Ook dit nu weer verloopen jaar had zijn bestemden tijd. Uit de hand des Eeuwigen wierd het geboren, en diezelfde hand der Almachtvangthetstraks weerop, om het in zijn niet te doen wederkeeren. Ook dit jaar wierd geboren, maar ook dit jaar moet sterven. Ook dit jaar is door God geplant, maar om, na nog weinige oogenblikken, weer door dienzelfden God uit het plantsoen der jareji te worden uitgerukt. En dan heet het wel voorbij, maar het is daarom niet voorbij; want, gelijk een plant die wierd uitgerukt, toch haar werking en haar vrucht naliet, zoo blijft ook van zulk een jaar des levens de schier onafzienbare oogst, van wat Gods trouwe er in wrocht en van wat onze schuld er in gezondigd heeft.

Wij hebben dit jaar doorleefd, wij zijn het doorgekropen en hebben het doorworsteld, maar God Almachtig heeft het beheerscht van zijn eersten aanvang. Eer ons dat jaar toekwam, hield God de Heere het in zijn heilige hand. Uit die hand kwam het voort, om ons leven in te gaan. Het kwam er niet vanzelf, maar God zond het. En toen het begon, kende de Heere het en wist alles wat dit jaar in zich besloot; en ook van dit jaar sprak Hij toen het uitging tot zijn engelen: „Mijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen." Ook dit jaar was toen het aanving nog slechts een zaad, dat pas ontkiemde, maar God kende eiken tak en elke twijg, elk blad en elke bloem, die er aan zou uitkomen; eiken ruk van den stormwind die er ons in teisteren zou; en elk giftig insect, dat ZQU opkruipen langs zijn stengel. Ja, ook van dit jaar gold het wat de Heere door Jesaia den profeet van al zijn goddelijk bestel heeft gesproken : „/è ben een God die van den beginne het einde verkondig''

Voor ons is zulk een jaar een dood e macht, die zandkorrel voor zandkorrel eiken morgen bij het ontwaken ons toerolt; of, wilt ge, een over ons drijvende wolk, waarujt dag aan dag druppel bij druppel neerspet op onzen levensweg, maar voor God leeft zulk een - aar; als één machtig geheel stond het ten voeten uit van den aanbeginne voor Hem. In zijn raad heeft zulk een jaar een rol te vervullen; naar zijn heilig bestel ontving het een roeping, waaraan het beantwoorden moest; en was het een bode van zijnentwege, die tot deze wereld en haar natiën en haar menschenkinderen uitging; uitging ook tot uw huis, en in dat huis tot het persoonlijk leven van uw eigen hart.

Nu stonden wij daar blind voor. Wij kenden dat vreemde jaar niet, dat pas zijn komst aanmeldde, en, met den sluier voor het aangezicht, ons niet gissen deed, wat het verborg in zijn schoot. En daarom worstelde in ons de hoop op het goede met de bange vrees voor een uitgieting van Gods toorn. Want dat is het aangrijpende, dat bij het wegsterven van een uitgeleefd en het geboren worden van een pas ontloken jaar, de golfslag der eeuwigheid door ons benepen hart dreunt, en die stemme der eeuwige wateren ons, als onheilige creaturen, vreezen doet voor de heiligheden onzes Gods.

Maar thans kennen we dat jaar. Het voleindde zijn loop. Het schoot op en bloeide aan zijn takken, die nu ontbladerd en, verdord weer als beeld des doods voor ons staan. En eer nogmaals een ander jaar uit Gods eeuwigheid wordt losgelaten, keert zich daarom onze blik een oogenblik achterwaarts, om dat doorleefde en uitgebloeide jaar nog eens voor Gods aangezicht in zijn sombere gestalte te bezien.

Niet dat God de Heere het somber heeft gemaakt, want zijn trouwe was er alle morgen; zijn goedertierenheid was ook dat jaar geweldig over degenen die Hem vreesden; en zijn goddelijke erbarming was eiken nacht en eiken dag nieuw, o, Ge telt ze niet desommen van al Gods vriendelijke weldadigheden. Heurer is geen getal. Maar somber wierd ook dit jaar, doordien wij het doorleven moesten; doordien de stroom zijner wateren in de bedding van ons hart moest vloeien; en omdat ons hart eiken morgen en eiken avond in dien helderen, diepen stroom de uitgieting mengde van onze innerlijke krankheid en onheiïigheid. Of wie is er, die bij het terugzien op zulk een doorgekropen jaar, tevreden over zichzelf zal zijn! Wie, die zeggen zal : „Z? ïV jaar heeft nu de plante mijner ziel een rijke gave, een van God gewilde vrucht gedragen ? " Wie, die kaïi roemen: „Z)/V doorleefde jaar leg ik in dankbare aanbidding, o, mijn God, als een reine offerande op het outer uwer heiligheid!" Neen, dat durft de beste niet over zijn lippen brengen; en de vroomste onder Gods heiligen knielt veeleer het diepst in zelf beschuldiging en stillen ootmoed bij dat outer van zijn God neder.

Want wat is zulk een leven heel een jaar lang, in uw huis, in uw stad of dorp, onder uw volk en in uw vaderland, ja, op heel de aarde voor uw God geweest! Leefde niet alles voort en voort, alsof er geen God in den hemel bestond, en God te vergeten en om God niet te denken, en zijn eigen wil en raad voor den raad en den wil des Heeren in plaats te stellen, de natuurlijke uiting van onze zondige existentie was! Is er ook dit jaar niet weer gemoord en geroofd, gelasterd en gelogen, gevloekt en geraasd, benijd en gehaat, en zondig op alle manier genoten, alsof er geen wet van Godswege voor ons menschelijk leven gesteld was! En het is zoo, in de kringen van Gods volk was dat anders. Daar was lof en was een lied, daar wierd op de knieën gedankt en op dti knieën gebeden. Daar waren uitingen, d^^ ^3 len en zijn tranen van berouw gciftnu. Maar toch, hoeverre bleven we niet ook in onzen eigen kring beneden het heilig ideaal dat ons wenkte en beneden de „navolging als geliefde kinderen", waartoe God ons riep ! Zooveel rijker talent was ons toevertrouwd, en hoe leeg en armelijk was niet de meerdere vrucht die we Gode toebrachten! Heerschen zou God als Koning in het midden van zijn gedoopte en verloste kinderen, en hoe ontelbaar waren de bittere oogenblikken niet, dat zelf heerschen ons liever scheen dan door God beheerscht te worden; ja, erger niet nog de oogenblikken, dat de troon van Satan weer scheen opgericht in ons hart. Rijker opbloeiing steeds en weelderiger vrucht van geestelijk leven moest er onder Gods kinderen zijn, en hoe bleek

niet telkens het goud verdonkerd en alle wasdom in Christus gestuit en alle ontwikkeling tot meerdere genade afgebroken. Een jaar is zoo lang, hoeveel verder moest het ons dan niet op den weg hebben gebracht! En nu, waar stondt ge met uw geloof toen dit jaar begon, en op wat plek van den weg vindt u zijn einde? Heel een reeks van zonden stonden op het program van uw geestelijke worsteling, om gekruisigd, gedood en begraven te worden; en nu, zie om u, tast in uw hart, en vraag uzelven af, met wat spottenden hoonlach ze nog altoos in u omspringen, vol van booze levenskracht. Nog nam God u niet weg; nog is het leven uw. Maar, ach, wat zal een nieuw jaar u baten kunnen, als het na twaalf maanden even doelloos u gedragen te hebben, even arm aan vrucht en even rijk aan nieuwe schuld voor God in de eeuwigheid terugzinkt.''

En daarom, als ge in die roerende oogenblikken, die de wisseüsig van den kring der jaren u brengt, achter u uit terug en Voor u uit in de omsluierde toekomst ziet, drijf dan niet af op den stroo.m van uw gevoel, maar verman u dan tot kloeken, heiligen, dapperen ernst, en roep den Heilige aan, dat Hij u dat verzondigde jaar verzoene in het bloed des Lams; dat Hij u wakker schudde en met verdubbeling van genade bestrale, om op het nieuwe pad, dat zich door zijn gunste nog voor u ontsluiten mag, u aan te grijpen met verdubbeling" van genade, en hetzij dan door bittere kastijding, 'tzij door lifcflijkheden, af te trekken van de booze wereld en te trekken naar Hem.

De dagen worden zoo ernstig; de toekomst teekent zich zoo onheilspellend in de saamgekruide wolken aan den horizont af. Nu een eeuw geleden wierd het bloed der volken in Europa bij gansche stroomen vergoten, en gedurig spellen de zieners onzer dagen van een losbarsting die komende is, en die in vreeselijkheid en bange ontzetting zelfs dien gruwel der eerste Revolutie verre achter zich zal laten. Alles wapent zich tot de tanden toe, en elk kenner voelt, hoe er geen naam is uit te denken voor de ijselijkheden die ons wachten, als eens — o. God, zij het spade — die millioenen bij millioenen krijgeren, met hun onuitputtelijken schat van vernielingsinstrumenten, in doodsverachting op elkander zullen losstormen.

En was dit nog het ergste maar! Doch, ge weet het ook wel, veel erger en banger nog [is die loswrikking van de fundamenten van heel ons maatschappelijk saamstel; dat omkeeren van de ordinantiën onzes Gods, waarop Hij ong menschelijk leven gefundeerd heeft; en dat opv/ekken en opzettelijk uitgieten van de i*.ilcn vau haat en wraak^-ucht, .vaarmt.; . 2; f» ééne deel van de kinderen der menscheft tegen het andere wordt opgezet; nu nog achter de traliën van wet en sabel teruggehouden, maar die u ijzen doen bij de gedachte van wat het eens zijn zal, als eindelijk die traliën buigen en bezwijken, en het één Kaïn en Abel onder alle volken en natiën, en ook in ons lieve vaderland en in de stad onzer woning worden zal.

In trouwe, geen onzer maakt zich ook maar een zwakke voorstelling van de ontzettende tijden die aanstaande zijn, en van de vreeslijke dingen die wij of onze kinderen beleven zullen.

En kunt ge nu zeggen, dat ons geslacht hier besef van heeft, en zich in stillen ernst op die ontzettende dingen voorbereidt? Is er een heilig mijden van wat die uitbarsting verhaasten kan? Is er een bezig zijn al den dag, om in steeds wijder kring tegengif tegen die vergiftiging van het menschelijk leven aan te dragen.-' Kweekt men steeds moed, om in den dag der wrake te kunnen staande blijven.? En kunt ge zeggen, dat men zijn kinderen opvoedt als een geslacht, dat bestemd is, zoo bange dagen en zulk een vreeslijke ontknooping der historie tegen te gaan.'' Helaas, alles dartelt en speelt, en joelt en jubelt, en ontsteekt vreugdevuren en danst, lachend aan den rand van den vreeselijksten afgrond. Vuur woelt en smeult onder den bodem waarop uw huis staat, en niet één die bluschwater aandraagt. Ja zelfs de kring van 's Heeren volk heeft er geen besef en geen voorgevoel van, hoe als die ontzettende ontknooping eens komt, ook tegen dien kring der „fijnen", ja tegen dien kring vooral, de woede weer zal losbreken, en de martelaarskroon weer glinsteren zal. Verzonken in getwist, op eere en buit tuk, mist die heiliger kring dien hooger levenstoon, die bij het optrekken naar het slagveld den echten held bezielen moet.

En toch ontbreken de maanstemmen niet. Op allerlei manier en allerlei wijs roept God uit den hooge om u te waarschuwen. Van den beginne verkondigt Hij ook nu u het einde. Hij roept u op om acht te geven op de teekenen der tijden. Hij trok in zijn Woord de vaste lijnen, waarnaar de ontwikkeling van de historie der volken loopen zal; en Hij verwekte ook nu mannen, die heel deze eeuw door u gewaarschuwd hebben, en u hebben aangezegd wat stond te komen. En waar ook die stem nog niet tot u doordrong, daar bezocht Hij u met tegenspoed, daar verminderde Hij de toevloeiing van uw welstand, daar deed Hij in kleine verdrukking en bitteren smaad u den voorsmaak proeven van wat u te wachten staat. Neen, de vlam slaat niet plotseling uit zonder dat ge gewaarschuwd zijt. Lang vooruit knetteren de vonken en dringt u een geruisch als van smeulend vuur in uw oor. Telkens kraakt en dreunt en knakt er iets, dat ge onwilkeurig opspringt en onraad vermoedt; en wie voor die goddelijke waarschuwing in zingenot en wuften zang het oor maar niet toestopte, die merkt wel wat er naderende is, en die speurt wel hoe dicht het kwaad ons reeds op de hielen zit.

Och, dat het oor des geestes dan toch wijd mocht worden opengedaan en 's HEEREN volk luisterende mocht worden, om op te merken, hoe de Heere naderende is met de ontzettende stem zijner gerichten. Afkeeren kunt ge die gerichten toch niet meer. Het moet\é\Q branding door, zullen we ooit 'n veiliger haver, . komen. Nu honderd jaren geleden heboen de volken in Frankrijks Revolutie openlijk God naar de kroon gestoken en de eere van zijn Gezalfde aangetast. Ze hebben de touwen verbroken en de koorden losgemaakt. EH toen Parijs daarin voorging, is er geen stem van gruwen en verontwaardiging uit den boezem der andere volken opgegaan, maar schier uit alle natiën rees eea echo op dien wilden zang der vrijheid, en zonder God tegen God, door eigen wil en eigen keus, naar eigen zin het leven te vervormen is nu een eeuw lang het parool der volkeren geweest. Het is zoo, schriklijk was de tyrannic der toenmalige machthebbers, en er moest en er zou verandering komen, maar hierin is toenmaals de zonde der natiën geweest, dat ze de redding uit dezen druk en de verbreking van dat tyrannieke juk niet in den weg der verootmoediging bij hun God hebben gezocht, maar in arren moede tegen heur God in opstand kwamen, om zelf met eigen hand zich een betere toekomst te verzekeren.

En daarom is er geen afwending meer mogelijk. De volken moeten thans hun eigen gekozen weg afloopen, en het einde van dien weg moet zijn, dat ze in stee van in het paradijs bij de poorte en de verschrikking der hel uitkomen. Daarin moet de eere Gods gewroken, en de dwaasheid van den mensch bespot worden. Het moet en het zal eens blijken voor alle machten in den hemel en op aarde, dat wie zich onderwindt de hand tegen zijn God op te heffen, niet zijn God, maar zichzelven schaadt.

Dat moet, want , /Van den beginne heeft God het einde verkondigd" en het aangezegd aan alle kind des menschen, dat „wie van dien boom at, den dood sterven zou." De bezoldiging van de zonde kan nooit anders dan de dood zijn. En ook, de volkeren van Europa kunnen aan het einde van hun diep zondigen weg niet anders dan den dood in hun maatschappelijk en den dood in hun huislijk en den dood in hun staatkundig leven vinden.

Ja, als nog in Europa denkbaar was, wat eens in Ninevé is gezien, dat, met de koningen en vorsten en wijzen vooraan, heele volken zich in zak en assche vernederden en zich in vertwijfeling des harten verootmoedigden voorden Heere Zebaóth, dan zou er ook nu nog keering van het kwaad kunnen komen en de toorn worden afgeweerd. Maar wie geen vreemdeling is in het Ninevé dezer dagen, en het oor te luisteren legt, om de stemme op te vangen, die in hoogere en lagere klassen fluisterend rondgaat, die weet ook wel, dat de volkeren en natiën van Europa te ver weg zijn, om tot zulk een algemeene daad te komen. Er is geen zweem, er is geen spoor van zulk een stemming der geesten aanwezig; en als er nog in sommige kringen, zekere neiging openbaar wordt, om weer de Christelijke religie hoog te houden, is het dan niet vaak meer om in het geloof der lagere klassen waarborg voor zijn veilig bezit te zoeken, dan om door eigen toewijding aan den Heere zelf op te waken tot de glorie van zijn Naam!

En daarom mag er niet geaarzeld. We moeten onze ziele bereiden op de ontzettende dagen die komende zijn, en zelfs de mogelijkheid inzien, dat reeds het jaar, dat

we nu tegengaan, ons iets van die bange ontknooping brengen zal. Doe dan toch een iegelijk de dwaasheid en de luchthartigheid uit zijn hart en van zijn lippen weg, nu de Heerezichopniaaktomeen iegelijks pad en een iegelijks daad te onderzoeken. Breke toch, wie nog altoos tusschen den Heere en den Mammon hinkte, met de zondige halfslachtigheid van heel zijn levensexistentie en bekeere hij zich tot den Heere zijn God. Overvalle niemand uwer de dood dit jaar, terwijl ge met een lamp zonder olie op den drempel van de poorte der eeuwigheid ligt ingeslapen. Dat toch al Gods kinderen in dit goede land op mochten houden elkaar te benijden en te kwetsen, en dat ze toch als een eenig volk zich in hartelijke, broederlijke liefde aaneen mochten sluiten, om ter stuiting van den boozen dag elkanders arm te sterken.

We staan, als straks de twaalfde klokslag voor het laatst zal geslagen hebben, weer voor den aanvang van een nieuw jaar.-Ook voor dat jaar stelt God het begin. Hij plant het. Zijn goddelijke hand vertrouwt er de kiem van aan het leven dezer wereld toe. Maar ook, Zijns is de wetenschap van wat hét einde van dat nieuwe jaar ons brengen zal. Of het voor u, of het voor een uwer lieven het laatpte jaar zijns levens; of het voor u of voor een, dien uw ziele liefheeft, het jaar zijner bekeering en toebrenging ten leven zal zijn; ot er rozen op uw weg zullen gestrooid worden, of dat de doornen aan den stengel u zullen schrijnen en wonden. Hij kent al het verdriet, dat ge dit jaar zult doorworstelen in uw hart. Hij vulde nu reeds den beker der bitterheid en des lijdens, die u dat jaar aan de lippen zal worden gezet. Maar ook Hij heeft nu reeds in zijn milde hand gereed, al den zegen die u zal toevloeien, al de weldadigheid die u zal toestroomen, al de zalige vertroosting die uw hart zal verkwikken. En daarom, vrees niet en verschrik niet, maar grijp ook nu bij de wisseling der jaren in kinderlijk vertrouwen de trouwe hand van dien Vader die in de hemelen is; en met dien Vader die in de hemelen is zal ook. dit jaar u goed, zal ook dit jaar uw ziel ten gunste zijn. Alle ding, tot zelfs uw diepe val in zonde, moet medewerken ten goede, indien ge maar één ding weet, dat ge uw God liefhebt.

En wat dan ook kome, hetzij dood of leven, hetzij honger of zwaard, hetzij de sterke hand van machten en overheden, ook dit jaar zal het de zalige ervaring van al Gods kinderen zijn, dat noch hoogte, noch diepte, noch tegenwoordige, noch toekomende tijden, noch eenig ander schepsel hen ooit zal kunnen scheiden van die almachtige liefde onzes Gods, die in Christus Jezus onzen Heere is. Zoo zij het!

„ÏOfes - itt geen bing bf^orgö."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's