GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een niet onbelangrijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een niet onbelangrijk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een niet onbelangrijk incident heeft zich in de Haagsche kunstv/ereld voorgedaan.

De Maatschappij van Toonkunst heeft namelijk onlangs een Oratorium, genaamd Mozes, laten opvoeren, en hieraan heeft een rabbinistisch Jood, de heer S. de Pinto, bekend door zijn vlugschritten over de onderwijsquaestie, aanstoot genomen.

Dit oratorium Mozes, was voor zooveel de muziek betreft, gecomponeerd door den heer Samuel de Lange, en voor wat den tekst aangaat door Mr. H. graaf van Hogendorp En het eigenaardige van deze compositie was dat het thema voor de muziek ontleend was aan oud-Joodsche melodieën, die in hun synagogale uitvoeringen plegen gebruikt te worden.

De heer De Pinto heeft rekenschap van zijn bedenkingen gegeven in een artikel dat ook afzonderlijk uitkwam; graaf Van Hogendorp heeft hem beantwoord, en de heer De„ Pinto is de dupliek aan graaf Van Hogendorp niet schuldig gebleven. Nu staan wij voor ons in dit geding ten principale geheel en onvoorwaardelijk aan de zijde van den Jood; en wel op grond van dezelfde bedenking, " die hij tegen dit oratorium Mozes aanvoert.

Op wat grond we zoo oordeelen, kan het duidelijkst blijken uit wat de heer De Pinto in zijn dupliek zegt:

Heeft men tot heden uitveeringen doen plaats hebben van beroemde toonscheppingen op en et teksten uit wat gij noemt: »de Schriften es Nieuwen Verbonds, " men deed liet blijkaar slechts, om van die toonwerken te genieen, en nam de teksten op den koop toe, omat die er nu eenmaal niet goed van gescheien kunnen - worden, zonder aan de waarde n vooral aan het effect dezer toonwerken teort te doen; temeer, omdat dat deel van et publiek, voor hetwelk die teksten godsdientige waarde hebben, daar blijkbaar nooit tegen s opgekomen, en het overige — ook Christen — ubliek er onverschilÜg, ijskoud voor is. Gaat en nu, als het ware voor de variatie, en mischien ook om te toonen, dat men geen uitsluiend specifiek-kerkelijk belang wil dienen, maar dat men daarentegen van elke goed ruikbare stof wil gediend zijn, er ook toe ver teksten te nemen uit wat gij noemt de »Schriften des Ouden Verbonds", en wat wij noemen: onze Heilige Schrift, dan zien wij Joden dit, wel is waar, ongaarne en zouden wij, wanneer ons alleen recht van spreken gegund werd, er op goede gronden tegen opkomen; doch, het kan er door, wanneer men zich bepaalt tot het consciëntieus letterlijk weergeven van de voor den toondichter bruikbare passages, met weglating van i^«V passages, waarvan de vertolking profanatie is, en met eerbiediging vooral van het Derde Gebod. Met dit alles is nu hier bij uwen tekst van het oratorium »Mozes" in lijnrechten strijd gehandeld. Aanvankelijk dacht ik, dat het den heer De Lange alleen te doen was om een schoone, | effectrijke toonschepping daar te stellen, waarbij hem de tekst slechts een noodige onontbeerlijke bijzaak was, wier bewerking, wat aangaat den geestelijken inhoud en tendenz, hij' geheel aan u had overgelaten. Van de variation op den tekst, de besnoeiing der Tien Geboden enz., dacht ik, dat ze slechts daarom door u waren aangebracht, om het geheel beter pasklaar te maken voor de muziek ; van de Christelijk - dogmatische tendenz, blijkbaar vooral uit de aanhalingen van Bileam, dacht ik, dat deze door u zonder opzet, ja, bijna uit kracht der gewoonte daarin was gebracht. Uit uw gulle eerlijke bekentenis aan het slot van uw schrijven — waarvoor ik u nogmaals mijn dank betuig — verneem ik nu echter, dat gij èn de heer Directeur van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst tezamen, met vrijen vollen wil en volgens een weldoordacht plan een tekst hebt samengesteld met een speciaal Christelijk-dogmatische tendenz, welke, op dit cardinale punt, is een anti-Joodsch-godsdienstige tendenz. En bij dit uw werk, waarin gij den »Mozes'' in het keurslijf uwer dogmatiek hebt willen wringen, om aldus deze figuur volgens uw speciaal kerkelijke opvatting weder te geven, en waarbij gij u om de krenking van liet godsdienstig gevoel der Joodsche leden en medewerkenden van de »Maatsch. t. b. d. Toonkunst'' niet bekommert, bij dit uw werk, zeg ik, neemt gij u een Joodsch-kerkelijke melodie! Eene melodie, welke niet is uit den tijd van Mozes — als wanneer volgens uwe opvatting nog van eenigen medeëigendom uwerzijds, en ook van de door u bedoelde «lokale kleur" sprake zou hebben kunnen zijn — maar welke is uit de tijden na de stichting van uw godsdienst, uit de tijden, toen Israel eenzaam en verlaten zijn moeilijken tocht in de ballingschap vervolgde : waarin de volgelingen van den stichter van uw . godsdienst reeds lang uit ons midden waren getreden en waar dus onmogelijk van' eenigen medeëigendom uwerzijds sprake kan zijn; uit de tijden, waarin men Israel nauwelijks een woonplaats, nauwelijks het leven gunde, maar waarin men, Goddank, zijn geestelijke schatten onaangetast liet, — Aan die opname der Synagogale melodie hebt gij vooraf op alle mogelijke wijzen ruchtbaarheid gegeven, als om te doen denken, dat nu een voor het Joodsch-godsdienstig gevoel streelend werk zal worden ten gehoore gebracht.

Men heeft er zelfs bij stilgestaan, onzen opperrabbijn tot de uitvoering uit te noodigen, alsof de bijwoning van die uitvoering nu juist aan Z.WelEerw. een met zijn ambt overeenkomend geestelijk genot zou hebben verschaft. Men noodigt mij, die met innigen eerbied en liefde opzie tot mijn godsdienst en hetgeen daarmede samenhaiigt, het werk te bespreken in een aan onze Joodsch-godsdienstige belangen gewijd orgaan èn .... men is verwonderd, dat ik aan mijne ergernis lucht geef.

Al is nu deze klacht in eigenaardig Toodschen vorm ingekleed, toch raakt ze een beginsel, dat ook ons Christenen een verplichting oplegt.

In hoofdzaak toch komt de klacht van den heer De Pinto hierop neer, dat de uitvoering van zekere muziek-en zangstukken, die men oratoria noemt, gelijk ze in concertzalen en zalen van toonkunst vaak plaats grijpt, uitsluitend bedoelt tnuzikaal ^enot; en dat onderwerpen als de Mozes, de Elias, de Messias enz., te heilig van oorsprong en aard zijn, om daarvoor misbruikt te worden.

En dit nu stemmen we den heer De Pinto in beginsel volkomen toe. Zelfs gaan we met hem mee, als hij de muzikale motieven, die op heilig terrein geboren zijn, van te goeden adel vindt, om ze voor louter toongenot te laten omwerken.

Kon men een groep mannen en vrouwen, van muzikaal talent en even diep religieus gevoel, saambrengen, die er hun krachten voor leenden, om zulk een oratorium zóó uit te voeren, dat geen oogenblik het muzikaal genot afbreuk deed aan de zuiverheid van de religieuse gewaarwording, zoo zou ons bezwaar te eenen male vervallen.

Maar zoo geschiedt het niet.

Zulke oratoria worden opgevoerd door zeer gemengde spelers en zangers, en voor een zeer gemengd publiek. Het is dan ook niet te loochenen, dat hoogst zelden onder de uitvoerders of genieters iemand zal te vinden zijn, die het bij den Messias om hét bange lijden van zijn Heiland, en slechts in de tweede plaats, om de streeling van het oor te doen was. En zonder vrees voor tegenspraak mag dain door ons geconstateerd, dat deze diepste en machtigste motieven uit de tonenwereld (die om geen leugen te zijn, correspondeeren moeten met de diepste roeringen van het religieus gevoel in het menschelijk gemoed) in den regel uitgevoerd en aangehoord waren door liefhebbers en liefhebsters van muziek, voor wie muzikaal genot meest het één en al is en die zich nu niet ontzien om zelfs hét bangste lijden in Gethsemané en op Golgotha te gebruiken als voertuig en middel m zich zelf een muzikaal genot te verchaffen.

En dit nu wraken we.

Zulk een gebruik van de toonkunst is beneden de eere van de toonkunst zelve, wijl het innerlijk onwaar is, en ontneemt aan de toonkunst haar menschelijk V'sx^üs.ter. Zoo zingt de nachtegaal, maar zoo mag de mensch niet musiceeren; terwijl het voor den Christen o. i. te eenen male onvereenigbae.r is met zijn eerbied jegens het heilige en zijn teedere liefde voor den Heiland, die zijn bloed vergoot om hem van zonde, van zonde ook in de wereld der tonen, te verlossen.

Ongetwijfeld ligt er voor de toonkunst een rijk veld open in het ongewijde, en hierin vindt ze stoffe te over voor haar muziek-en zanguitvoeringen; waarbij elk Christen wel te onderscheiden heeft, of deze uitvoeringen slechts de algemeen menschelijke gewaarwoordingen van het natuurlijk leven vertolken en bezielen, dan wel of ze, gelijk dit van zeer veel muziek geklaagd moet, een specifiek zondig, soms satanisch karakter dragen. Maar een Christen die denken ging: De Profeet, of de Reine de Ohypre mag ik niet hooren, maar naar etn-Messias, of Mozes 01 Blias mag ik vrij heengaan, want dit is heilige muziek, die zou bij dit zijn oordeel geheel van de wijs raken.

Later biedt zich wel gelegenheid aan, dit ons oordeel nog breeder toe te lichten.

Thans bepalen we ons tot een woord van dank aan den heer De Pinto voor zijn kloek optreden.

Ook zijn protest tegen de willekeurige behandeling van den tekst der Heilige Schrift, en tegen het weergeven van het spreken Gods op Sinaï door alten en sopranen keuren we met hem ten sterkste af.

Dat komt den mensch niet toe,

KüYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Een niet onbelangrijk

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's