GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXVI.

En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Matth. 28 : i8.

V.

Het Sacrament des Ooops,

De instelling van den heiligen Doop is een daad der souvereine macht.

Voor ons is het anders een vreemde en wondere zaak, dat zoo heilige vi^erking van Gods genade verbonden ia aan zoo uiterst eenvoudige vertooning, als het indompelen in of besprenkelen met koud water. Het water is ons zoo gemeen, zoo gewoon, zoo alledaagsch. Eiken morgen bij ons ontwaken reinigt het water ons gelaat en onze handen. Schier den ganschen dag gaat, in ons zindelijk HoUandsch huishouden, de reiniging met water door. In water reinigen we onze kleederen. In water al ons huisraad. En zelfs de onderdompeling in het zwem-of badwater wordt veel algemeener dan vroeger. Hoe dan bij zoo algemeen gebruik van het water zoo bijzondere waarde te hechten aan die soms nauw merkbare aanwending van het water bij den Doop.' Vooral thans nu de Doop door besprenging regel wierd, en dies slechts enkele droppelen waters gebezigd worden, komt dit ons zoo miniem en onbeduidend voor, dat onze geest aan dit eenvoudige niet aan wil. Ook in ons leeft de Naamansgeest. Had de Heere Jezus veel vertoon makende, saamgestelde en schitterende Sacramenten ingesteld, we zouden er ons er veel gemakkelijker in voegen, Maar dit uiterst simpele en eenvoudige is ons een ergernis. Wat toch heeft die bedruppeling met water uitstaande met onze zaligheid? Is het niet schier kindsch nog aan zulk een besprenkeling te hechten.

Op deze bedenking nu, die van nature uit ons hart oprijst, is maar één antwoord, en dat antwoord is, dat dit aan Gods vrijmachtige Souvereniteit sionói.Hij had hierover te oordeelen, niet wij. En zooals het Hem beliefd heeft, den Doop te verordenen, zóó is de heilige Doop. Alleen is er dit nog van te zeggen, dat, overmits alles aan het geloof hangt, juist de aard van hQte^eloof vorderde, dat het zienlijke zoo weinig mogelijk indruk moest maken, opdat de oefening des geloofs des te overweldigender zou zijn. Doch ook afgezien hiervan is de Souvereiniteit des Heeren de volkomen genoegzame verklaring van dit mysterieus-eenvoudige; en het is dan ook opmerkelijk hoe de Chrfstus vlak vóór de instelling van zijn Doop, de afkondiging van zijn souvereine macht plaatst. Eerst toch sprak hij: ^^Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde-" en nadat hij in deze plechtige woorden zijn Souvereiniteit had bekend gemaakt, stelde hij onmiddellijk daarop den heiligen Doop in.

De kracht nu van dezen heiligen Doop schuilt hierin, dat de Christus, die ten hemel opvoer, om zijn kerk op aarde met genade te voeden, goed heeft gevonden, zekere bepaalde werkingen van die genade te binden aan bepaalde vormen, die hij aan zij tl kerk voorschreef. Hierop hebben wij, overgeestelijke lieden, die we zijn, dan in onze waanwijsheid weer allerlei aan te merken. „Waarom dat binden van een genadewerking aan bepaalde vormen.? Christus is toch machtig om ook zonder die vormen zijn genadewerking te doen uitgaan. Is het niet beneden de waardigheid van den Christus, zijt! heilige genade aan wat waters of wat broods te binden.' Kan de Christus dit wel gemeend hebben? Zijn dienst is een aanbidding in geest en waarheid. En daarom zij het al, dat voor de groote schare zulke vormen noodig zijn, voor wezenlijk geestelijk ingeleide kinderen Gods hebben deze uitwendige vormen geen beteekenis!" Zoo klaagt en mort en murmureert dan ons schijn-vroom hart tegen de heiligste instellingen van den Christus. Een blijk, dat juist het geloof, waarop alles aankomt, in ons nog o, zoo zwak is ; en dat we wel verre van onze zielsvreugde in nederige onderwerping aan 's Heeren wil en woord te zoeken, nog altoos het beter willen weten dan onze Middelaar en Heiland.

Wees tegen zoo zondige eigenwijsheid op uw hoede. Immers, in zoo overgeestelijke neiging kondt ge ook wel vragen, waarom God ons niet enkel ziel geschapen heeft, en waarom Hij ons behalve de ziel ook nog dat lastige en hinderlijke vleesch schonk. Kondt ge ook wel tegenwerpen, dat de Vleeschwording van het Woord niet noodig ware geweest, want dat God door zijn Heiligen Geest toch alle geestelijke werkingen had kunnen doen. En kondt ge even zoowel staande houden, dat wonderen als het veranderen van water in wijn, en het wandelen op de zee, en wat dies meer zij, eigenlijk beneden de waardigheid van den Middelaar waren. Toch wilt ge wel aannemen, dat de Christus zelf vrij wat beter voor de waardigheid van zijn nïajesteit kan zorgen, dan gij in uw bedilziek peinzen. En het zij u daarom geraden, om, met aflegging van al deze overgeestelijke en daarom juist zeer ö; ? geestelijke overleggingen, liever als een gespeend kind stille voor uw Heiland te zijn, en van hem met eerbiedenisse af te luisteren, hoe hij u zijn dienst verordent.

En dan komt de instelling van zijn heiligen Doop in hoofdzaak natuurlijk hierop neer, dat hij, krachtens zijn vrijmachtige Souvereiniteit, zijn kerk bevolen heeft, den vorm van het doopen met water in stand te houden, en dat hij-, krachtens diezelfde vrijmachtige Souvereiniteit, besloten heelt, een zekere bepaalde genadewerking aan deze uitwendige daad van zijn dienaren te verbinden. Dit nu leidt terstond tot de drieledige vraag: i". of deze vorm wilkeurig is gekozen; 2". welke die bepaalde genadewerking zij; en 3". welk verband er bestaat tusschen dien vorm en die genadewerking.

Op die eerste vraag nu kan terstond ontkennend geantwoord. Neen, die vorm is niet willekeurig gekozen. Wat we l Petr. 3:31 lezen weerspreekt deze gedachte. Daar toch staat van den Doop: , die niet is een e aflegging van de vuiligheid des lichaams, maar eene vraag van eene goede conscientie tot God, door de opstanding van Jezus Christus." Hier wordt dus te kennen gegeven, dat het water deswege in den Doop voorkomt, omdat het in ons gewone leven strekt tot afwassching van de vuiligheid des lichaams. De mensch wordt dus naar lichaam en ziel genomen. Gelijk hij nu vuil kan worden naar het lichaam, zoo ook kan hij bezoedeld worden naar de ziel. En gelijk dit vuil des lichaams door water wordt weggenomen, zoo ook is er een middel om deze bezoedeling van de ziel te verwijderen; eti het is op deze genadekracht, dat het water als reiniging heenwijst. Het Doopwater heeft dus wel terdege een sprake, een beduidenis, een kracht van aanwijzing. Alle water houdt sprake van reiniging en zi'vering in, en zoo ook beduidt het water ij; ^^en Doop de reiniging en de zuivering van onze ziel. Niét over het lichaam, maar uitsluitend over de ziel wordt in den Doop gehandeld, en nu zegt dat water u, welke behandeling van de ziel hier bedoeld wordt, t. w. dat deze behandeling duidt op een wegneming van de bezoedeling waarmee de ziel verontreinigd was.

Hierbij is tweeërlei op te merken.

Vooreerst dit, dat alle bezoedeling uitloopt op den Dood. Reeds na den zondeval is tot den mensch gezegd : „Stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeeren", en stof is dan ook de vijand van ons leven. Vervuiling van ons lichaam is stof, dat aan onze huid kleeft. Vervuiling van ons kleed is stof, dat zich in de plooien en zoomen nestelt. Zoo komt het stof alles aantasten. Onze woningen, onze vertrekken, ons huisraad. Zelfs op den weg vervolgt het ons. En wie ooit in zuidelijke streken de schrikkelijke werking van het stof, bij groote hitte en dorheid, heelt ondervonden, weet bij ervaring hoe er in deze macht van het stof iets ligt om ons te doen stikken. Dat stof laat het daar dan ook niet bij. Neen, dat stof dringt in allerlei booze vormen ook in ons lichaam en vooral den laatsten tijd wierd al meer openbaar, hoe dat stof eigenlijk levend stol in den vorm van microben en bacteriën is, dat indringt in onze pofiën, in ons bloed, in onze longen, in onze ingewanden, en allerlei doodeüjke krankheid te weeg brengt. Tot eindelijk de Dood zelf intreedt, en ons doode lichaam aan het stof wordt toevertrouwd, om onder de aarde geheel dóór dat stof vernield te worden. Het paradijs woord van het stof heeft dus veel dieper zin, dan men gemeenlijk denkt. Het Wijst ons op het stof als onzen doodvijand, die eindigen zal met ons te overwinnen. En zie, tegen dat stof is nu het water het van God geboden tegengif. Water is het wapen dat God ons gaf, om de macht van het stof aan ons lichaam, in ons kleed, in onze woning, en op elk terrein te bestrijden. Water is het ons geboden redmiddel om tegenover dat stof onze reinheid, onzen welstand, ja, ons leven te verdedigen. Water en stof staan tegenover elkander, omdat uit het stof de dood komt, en ons door het water het leven wordt hergeven. Bezoedeling, vervuiling loopt, zoo ze doorwerkt, op den dood uit, en omgekeerd het water heeft de kracht, niet enkel om de vuilheid van ons te vagen, maar ook, om juist daardoor ons leven te redden.

Nu grijpt in het leven onzer ziel hetzelfde plaats. Alleen heet daar zonde, wat bij ons lichaam het stof heet. Maar overigens doet de zonde van binnen juist hetzelfde wat het stof uitwendig doet. Ook de zonde ontreinigt, bezoedelt, maakt yuil, en tast het leven zelf der ziel zóó sterk aan, dat ook de zonde aan de ziel evenals het stof aan het lichaam den dood brengt. Dit loopt dus volkomen evenwijdig. Lichaam en ziel, elk op hun eigen terrein, hebben een zelfde gevaar te duchten, en voor beide bestaat geen redding, tenzij er een macht optrede die den invretenden en inwoekerenden doodvijand wegneme. Dit nu doet het water voor het lichaam; omdat God in dat water de macht inschiep om het stof te keer te gaan. Had God de Heere nu voor de reiniging der ziel niet evenzoo een machtig redmiddel geschapen, zoo zou de ziel in haar bezoedeling en in haar dood moe­ ten blijven. Maar God schiep dat redmiddel. En gelijk Hij tegen het stof\it.t water overstelde, zoo wrocht Hij in de geestelijke gave van het bloed van Christus een macht, die in uw ziel AQ bezoedeling van den dood kan tegengaan, en die u het leven en de reinheid kan herschenken.

Onzekerheid kan hier dus niet bestaan. Het water is niet wilkeurig gekozen, maar om zijn beduidenis in het zienlijke en uitwendige leven. Omdat ziel en lichaam saam den mensch maken, ligt in onzen eigen persoon de band die ziel en lichaam noodzakelijk saamverbindt. Dit is oorzaak, dat het lichaam beeld van de ziel, en de ziel beeld van het lichaam js, en dat dus ook hetgeen voorvalt met het lichaam, zekere gelijkheid vertoont met hetgeen omgaat in de ziel. Zelfs missen we een eigen taal om uitte drukken wat er met de ziel gebeurt, en zijn we daarom genoodzaakt, al wat de ziel aangaat, uit te drukken met woorden en beelden, aan het lichaam ontleend. We spreken van een warm hart, een koude ziel, een frisschen geest; natuurlijk alles eigenschappen, ontleend aan hetgeen we aan ons lichaam waarnemen. In de keuze van het water, als voertuig en vorm voor een werking die op de ziel gaat, ligt dus niets vreemds. Het is taal in beeld. Ge ziet water. Water doet u aan reiniging denken. En ge weet dat hier niet bedoeld wordt een reiniging van het lichaam, en dat dus moethsAoéid zijn, een reiniging van de ziel.

Moeielijker is de zoo gewichtige tweede vraag te beantwoorden: Welke bepaalde genadewerking door Christus' soiivereine instelling aan dezen uitwendigen vorm van het Doopwater verbonden is. Voor dit punt verzoeken we dan ook zeer bijzonderlijk de aandacht onzer lezers, omdat juist op dit punt zoo schromelijk misverstand bestaat. Waar dit aan ligt zal u duidelijk worden, zoo ge even indenkt, dat het Doopwater beeld kan zijn, zoowel van een genadewerking, die voorafging aan den Doop, als van zulk eene die bij den Doop zelf plaats heeft; of ook eerst Ziï^^r op dien Doop volgde. Men kan een beeld of symbool, gelijk het Doopwater ongetwijfeld is, beeld laten zijn van iets in het verleden, in het heden of in de toekomst. Dit kan voor niemand onduidelijk wezen; en evenmin zal het tegenspraak vinden, dat men in onzen tijd den Doop bijna algemeen zóó opvat, als sloeg het Sacrament des Doops uitsluitend op een genadewerking in de toekomst.

Men zegt dan tot zichzelven, in min of meer bewuste woorden: yja, waarlijk, de heilige Doop beeldt af de afwassching onzer zonden door het bloed van Christus. Bedien ik nu den Doop aan een jong kindeke, dan spreekt het vanzelf, dat er in dit kindeke nog geen genade 'j/erkt. Het ligt ook in den aard der zaak, dat er op dat oogenblik zelf van den Doop geen genade naar zulk een jong wicht in de ziel kan uitgaan. En er blijft dus niet anders over, dan dat de Doop doele op de mogelijkheid, dat ook dit kindeke bij het opwassen tot bekeering kome en alzoo deel aan de reiniging der zonden erlange. Nu doet, zoo gaat men dan voort, de Doop zelf hieraan wel niets af noch toe; maar de Doop is dan toch een plechtigheid, die de ouders opwekt om hun kinderen Christelijk op te voeden, die op later leeftijd dikwijls voor die kinderen zelf een prikkel is om naar Jezus te gaan vragen; en die in de gemeente de verplichting, om het Evangelie in eere te houden „telkens verlevendigt."

Zoo en niet anders wordt thans in den regel de Doop opgevat; en zoo moet hij opgevat worden, door een ieder die drijft op de gangbare opinie zonder het wezen van het Sacrament zelf in te denken en terug te gaan toi d« bron der Heilige Schrift, en tot de kostelijke uitlegging van die Schrift, die in den loop der eeuwen door den Heiligen Geest aan de kerk is gegeven. Hiertegenover echter stellen wij de welbewuste verklaring, dat een iegelijk die alzoo den heiligen Doop opvat, den Doop als Sacrament prijsgeeft en vernietigt. Dit wordt niet uit hoogheid gezegd noch om anderen hard te vallen. Ook schrijver dezes toch heeft zelf jaren lang geen andere voorstelling gehad, zoolang ook hij nog teerde op de heerschende meeningen. Het is dan ook volstrekt niet vreemd, dat bijna ieder thans zoo denkt, en daar vrede mede neemt. Maar wel wordt het hoog tijd, dat we in de kerke Gods het besef en het bewustzijn verlevendigen, dat onze heilige Doop iets heel anders, iets veel heiligers, iets veel hoogers is, dan wij er in onze laag drijvende overleggingen van gemaakt hebben. Onze vaderen waren in dit opzicht veel rijker en gelukkiger. Zij bezaten nog het werkelijk inzicht in de geestelijke beteekenis van den Doop. En we hebben dan ook niets te doen dan van de valsche meeningen die allengs inslopen tot de warme en cordate taal van onze Gereformeerde vaderen terug te keeren, om zeer spoedig weer in het rijk genot van de echte en ware Doopsbeschouwing te zijn.

Aarzele dan toch niemand, om de schaduwachtige en onware beschouwing, waarin ook hij, half onnadenkend, opgegroeid is, weer ijlings voor de echt Gereformeerde beschouwing onzer vaderen uit te ruilen. Immers dit is toch volkomen duidelijk, dat al wat men tegenwoordig van de opvoedende kracht van den Doop vertelt, eenvoudig onwaar is. Het is, enkele uitzonderin-- gen daargelaten, niet waar, dat de Doop de opvoeding beheerscht. Het is evenmin waar, dat de Doop zoo machtig bij het opwassen prikkelt, om tot Jezus te gaan. En het is evenmin waar, dat de Doop de gemeente zoo levendig de waarheid van het Evangelie op het harte bindt. Juist omdat men den Doop uitgehold heeft en er alle reëele beteekenis aan heeft ontnomen, kan de Doop die werking niet meer hebben. En al geven we volmondig toe, dat de Doop wel terdege ook de strekking »2Ö^^ hebben, om de opvoeding te heiligen, om de conscientie op Christus te richten en om de gemeente haar geloofsinhoud voor oogen te stellen, zoo houden we juist met het oog hierop staande, dat deze drievoudige vrucht van den Doop dan eerst komt, en dan eerst komen kan, als ge eerst den Doop weer als Sacrament verstaat en eert in zijn wezenlijke beteekenis.

En vraagt ge, welke dan nu die wezenlijke beteekenis zij, dan luidt ons antwoord, dat het wezenlijke van bet Sacrament altoos hierin gelegen is, dat op het oogenblik zelf van den heiligen Doop of van het heilig Avondmaal, er tweeërlei daad plaats grijpe, de ééne op aarde door den Dienaar, die het Sacrament bedient, en de andere door Christus uit den hemel, die het Sacrament heeft ingesteld. Eerst waar deze beide werkingen bij elkaar komen en ineensluiten, is de werking van hetSacramentaanwezig, enzoo dikwijls deze werking uit den hemel de toediening van den Sacramentsvorm op aarde nietvcxzAt, is het Sacrament niet aanwezig, maar slechts een schijnvorm. Dan is én uw Doop én uw Avondmaal een lamp zonder licht, een haard zonder vuur, een

long zonder ademhaling, een hart dat niet klopt. De Dienaar kan ons niets toebrengen, en evenmin kan van dat water of dat brood aan onze ziel iets toekomen. Die onze ziel bewerken, begenadigen en begiftigen kan, is alleen de Heere. Dit geldt reeds van de prediking des Woords, die ons niet nut en geen bate brengt, zoo de innerlijke prediking van den Heiligen Geest niet door Christus uit den hemel in onze ziel wordt uitgezonden. Maar dit nu geldt in sterker mate nogvaxi het Sacrament, AaX puur doode vorm blijft, zoo niet Christus uit den hemel met de werking zijner genade, de bediening van het Water, en zoo ook van het Brood en den Wijn verzelt. Ge moet dus bij het Sacrament, om zijn wesen te verstaan, niet zien op wat voorafging, noch op wat er voor de toekomst uit volgen kan. Dat komt er ook wel bij, en moet wel terdege ter sprake komen, maar dat is het eigenlijke Sacrament niet. Dat raakt wel de veronderstelling^ van het Sacrament en zijn nakomende vrucht, maar niet zijn wezen en zijn eigenlijk bestand. En van tweeen één, óf er zijn geen Sacramenten, en de Heere heeft niets wat daarop gelijkt ingesteld, óf zoo hij wel waarlijk een Sacrament heeft ingesteld, dan bestaat het wezen van dit Sacrament altoos hierin, dat hij tot zijn dienaren en tot zijn kerk zegt: Doe gij dit; richt gij deze uitwendige teekenen aan; en als gij in gehoorzaamheid aan uw Heere, deze teekenen aldus aanricht, zal ik uit den hemel, van den troon der genade, de daarbij behoorende genade in de ziel doen werken.

Zoo dikwijls dus de heilige Doop in het midden der gemeente bediend wordt, hebt ge te verstaan, dat op hetzelfde oogenblik, waarop de Dienaar het water van den Doop toedient, uw Middelaar en Heiland uit den hemel, waar hij aan de rechterhand Gods verhoogd is, een genadewerking werkt in de ziel van het kind of den persoon, die gedoopt wordt. Dat het kan gebeuren, en vaak gebeurt, dat deze genadewerking uitblijft, ontkennen we daarom niet. Dit punt komt later ter sprake. Maar dan volgt er alleen uit, dat er wel de vorm van het Sacrament was, maar niet het Sacrament in zijn wezen; of wil men, dat er geen waarachtig Doopsel plaats had. Dit vloeit voort uit onze beperktheid en menschlijke kortzichtigheid, doordien ons de gave ontbreekt, om bij elk kindeke dat ten Doop wordt aangeboden^ te onderscheiden of dit kindeke eens voor den troon eeuwiglijk juichen zal. Maar deze onze kortzichtigheid mag nooit de maatstaf zijn, waarnaar we het Sacrament beoordeelen. Het Sacrament van den Doop is een heilige, een goddelijke instelling, die uitsluitend mag beoordeeld naar den maatstaf van zijn Insteller, en deze maatstaf eischt, dat het niet blijve bij wat de Dienaar doet, maar dat de actie, de werking, de bezieling der hemelsche genade, die door Christus uit den hemel wordt gewerkt, het uitwendige teeken begeleide, navolge en verzelle.

Wie het anders leert, snijdt de kerk vanden Christus af; stelt het Sacrament op menschenwerk in plaats van op een werking des Heeren; en is er verantwoordelijk voor, zoo door deze onheilige opvatting de kerk in den dood terugzinkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's