GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Door den Geest van God geleid.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Door den Geest van God geleid.”

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINESTEREN.]

Want zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Rom. 8 : 14.

Weer komt het kerkelijk feest van Pinksteren ons herinneren aan die machtige gebeurtenis, die tien dagen na Jezus' hemelvaart , in de Jeruzalemsche tempelzaal plaats greep. Een gebeurtenis nu reeds duizendmaal en meer herdacht en die toch altoos nog even raadselachtig en onbegrepen blijft. Niet als Kerstfeest met de kribbe, niet als Paaschfeest met het geopend graf tot middelpunt, maar enkel een lichtende vuurtong, een dreunend geluid in de lucht en een mysterieus taalwonder biedende aan uw naar feiten zoekende verbeelding.

Een gebeurtenis zoo hoog, zoo heilig, zoo geestelijk dat ze ons bij elk spreken over Pinksteren verlegen naar viroorden doet zoeken. En toch een wondere gebeurtenis zóó werkelijk, zoo den toestand omzettend, zoo heel de kerke Gods herbarend, dat ge zonder Pinksteren geen stap in de historie van Christus' kerk vooruitkunt.

Reeds de profeten vanouds hadden getuigd van hetgeen op den Pinksterdag komen zou. Ja, zelfs reeds in hetgeen omtrent de schepping der wereld vermeld staat, zoo merkt Tertullianus op, lag in zekeren zin een profetie van wat eens komen zou. Heel die aarde nog met water doormengd en met water overdekt, en over die chaotische massa, over die wateren van den afgrond het zweven van den Heiligen Geest. „De aarde nu was woest en ledig en duisternisse was op den afgrond en de Geest Gods zweefde over de wateren". Want al geeft ge toe, dat dit zweven van den Heiligen Geest op de wateren óók doelde op de openbaring van alle bezield creatuurlijk leven, dat straks onder de inwerking van den Geest uit zou komen, toch is en blijft die Geest, die alle creatuur bezielt, altoos de Heilige Geest, en die omdat Hij de Heilige Geest is niet rusten kan dan in Gods redelijke schepselen, wier hart Hem ten tempel en woonstede zal kunnen zijn; hetzij dan iii Gods engelen, hetzij in den mensch^dien Hij schiep naar zijn beeld.

Toen die Heilige Geest op de wateren zweefde, lagen onder en in die wateren ook de stores verscholen, waaruit God Drieëenig straks den mensch zou formeeren, en waren in die wateren de bestanddeelen vermengd, die straks in menschenbloed omgezet, dragers van het leven, onzer ziel zouden zijn, naar den regel van Leviticus, dat de ziel in het bloed is.

Dat zweven van dien Heiligen Geest over de wateren hield dus óók in een wachten van den Heiligen Geest op den mensch, die straks op die aarde uit dien chaos te voorschijn zou komen, om eerst in dien mensch zijn heilige vereeniging te vieren met Gods hoogste creatuur.

En natuurlijk, daarbij zag de Heilige Geest dien komenden mensch niet als een op zich zelf staand wezen aan, maar als bestemd om tot een geheel menschdom uit te groeien, en eens in dat menschdom te doen uitkomen die wondere kerke Gods, dat lichaam van Christus, dat verkoren volk van Gods welbehagen, die schare van kinderen Gods, in wier midden, in wier boezem, in wier organisme de Heilige Geest wonen zou als in zijn tempel.

Reeds toen de Heilige Geest zweefde over, de wntere*^ kende Hij Gods raad, dien Hij zelf met den Vader en den Zoon, en als van beiden uitgaande geformeerd had. Reeds toen was dus al zijn lust en zijn vermaking in de Kerke Gods die komen zou. En reeds toen verbeidde de Heilige Geest het oogenblik, dat eindelijk, eindelijk die Kerke Gods door de vleeschwording van het op Golgotha vergoten bloed, uit haar voorloopigen toestand zou uittreden, om alsnu, in Christus haar Hoofd tot een heilige eenheid saamgevat, de tempel te zijn waarin Hij kon wonen.

Geen wonder dus dat de Heilige Geest die de profeten uitzond en de profetie bezielde en in den psalmist zong, ook in de dagen des Ouden Verbonds gedurig die plechtige gebeurtenis van den doorluchten dag liet doorschemeren, waarop de Geest des Heeren HEEREN over zijn volk zou komen en God uit zou storten van zijn Geest op alle vleesch.

En niet minder was het natuurlijk, dat de Middelaar die den Heiligen Geest liefhad, in de dagen zijner omwandeling op aarde, vooral toen het naar Golgotha ging, gedurig aan die heerlijke ure dacht, waarop de Heilige Geest in zijn kerk zou worden uitgestort; en zich vooruit reeds verlustigde in de stralen van heil, die door dien Heiligen Geest over zijn volk komen zouden.

Hoe lief hij dan ook zijn jongeren had, en hoe rijk ook de genieting was, die ze uit zijn bijzijn en zijn omgang smaakten, toch aarzelde Jezus niet, het hun toe te roepen, dat het hun nut was dat hij heenging, want, zoo hij niet wegging, kon de Trooster, de Heilige Geest niet komen.

Op dien Heiligen Geest richt Jezus daarom aldoor het zielsoog zijner jongeren. Eerst als die Heilige Geest komt zullen ze de volle vreugde van het Godsrijk smaken. Ja, hemzelven, hun Heiland en Heere zullen ze door dien Heiligen Geest eerst ten volle genieten ; want die Heilige Geest zal het uit den Middelaar nemen, en zal het hun verkondigen. Soms maken zijn woorden zelfs den indruk, als strekte zijn hemelvaart en zijn verhooging aan 's Vaders rechterhand schier alleen, om het komen van dien Heiligen Geest mogelijk te maken. En als eindelijk de ure van de hemelvaart aanbreekt, hoort ge het uw Jezus zijn jongeren nogmaals op het hart binden, dat ze toch vooral Jeruzalem niet verlaten, maar blijven en wachten zouden tot de Heilige Geest eindelijk nederdaalde en op hen kwam. Wat aan den Middelaar zelf bij zijn Doop aan de Jordaan was overkomen, dat zou nu het deel van heel zijn kerk worden. De Heilige Geest zou nederdalen onder zichtbare teekenen. En zoo eerst zou de profetie van Johannes den Dooper in vervuiling gaan, dat deze Jezus doopen zou niet maar met water, maar met den Heiligen Geest en met vuur. Want metterdaad niet van te voren, maar eerst, en alleen, op den Pinksterdag heeft de verhoogde Middelaar uit den hemel zijn kerk gedoopt met den Heiligen Geest, en is die Heilige Geest onder teekenen van vuur op zijn kerk nedergekomen.

Zoo is het dus ééne heilige lijn, die van de Schepping in Gen. i tot den Pinksterdag in Hand. 11 doorloopt. Altoos God de Heilige Geest die zijn tempel in het midden der van God verkoren menschheid zoekt; en Jezus' komst en Jezus' lijden en Jezus' opstanding en Jezus' opvaren ten he-I mei, het zijn altegader slechts de hei­ lige voorbereidingen, om dit hoogste, dit grootste, dit heerlijkste mogelijk te maken, dat God zelf wone*' ^-^u in het Tiild-den van zijn volk.

Die tongen van vuur, die dreunende geluiden, die gehoord werden, en die wondere klanken, die de verbijsterde schare van de lippen der apostelen opving, zijn alzoo slechts verzeilende, begeleidende, bijkomstige teekenen, en de hoofdzaak is en blijft, het nu wezenlijke komen van den Heiligen Geest tot het Lichaam van Christus. De Heilige Geest nu niet meer zwevende op de wateren, maar in Gods kerke ingegaan.

Het hoogste dus, waartoe het óp aarde kon komen. Alle scheiding tusschen God en zijn menschenkinderen weggenomen. Wat in Israël als een wonen Gods in het midden zijns volks nóg slechts zinbeeldig was afgeschaduwd, nu volle werkelijkheid geworden. Alle breuke der zonde te boven gekomen. En God de Heilige Geest zelf in eigen persoon, tot en in zijn volk nedergedaald.

Denkt ge daarbij nu enkel aan de zichtbare kerk gelijk ze gezien wordt, dan verstaat ge dit natuurlijk niet. Want diep achter de zichtbare kerk schuilt eerst dat ongeziene Lichaam des Heeren, waarin de Heilige Geest zijn woonstede koos. Maar gaat ge door het voorhangsel der zichtbare kerk in dit heiligdom der onzichtbare kerk terug, en denkt ge alleen aan dat mystieke Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, dan valt er op dit uitstorten van den Heiligen Geest een goddelijk licht. Dan toch is het uit het Hoofd, dat in het Lichaam de Geest des levens indringt, om nu voortaan, in Christus als het Hoofd en in ons als zijn leden wonende, heel het Lichaam van Christus te bezielen, innerlijk te doordringen en te bewegen, en het voor te bereiden voor hooger zaligheid.

En zoo valt dan weg alle dwalende voorstelling, als gold het op den Pinksterdag alleen maar een „versterkende genade" die aan de „personen der apostelen" wierd geschonken; of ook als wierd op den Pinksterdag aan de apostelen de Geest hunner apostolische roeping meegedeeld. Neen, het nederdalen van den Heiligen Geest op den Pinksterdag gaat heel het Lichaam des Heeren aan, en met dat Lichaam een iegelijk die er lid van mag zijn. Want al waren die heilige apostelen in dit Lichaam des Heeren ongetwijfeld bijzondere leden, die verre boven alle andere leden des Lichaams bevoorrecht waren, toch was, wat zij ontvingen, niet bestemd om hun persoonlijk bezit te blijven, maar veelmeer om door hen aan heel het Lichaam te worden meegedeeld, nimmer van dit Lichaam te scheiden, en tot op den jongsten dag de glorie en den rijkdom van dit Lichaam des Heeren uit te maken.

Van een herhaling van het Pinksterwonder kan derhalve geen sprake zijn. Gelijk de Vleeschwording niet kan herhaald worden en Golgotha niet ten tweeden male kan komen, zoo ook niet de uitstorting van den Heiligen Geest. Ook die kon maar eens komen, en was dus in zijn eerste komen bestemd voor al Gods kinderen tot op het einde der dagen. Wel is er ook voor Gods geroepen kind een heerlijk oogenblik, waarop God de Heere de hand aan hem legt, om hem door wederbarende genade in dit Lichaam des Heeren in te lijven, maar zoodra hij in dit Lichaam wierd ingelijfd, stroomt dan ook hem de Geest des levens uit dit Lichaam toe, dewelke is de Heilige Geest. En alle nadere en latere en verdere toevoering van genade is nimmer een uit den hemel op ons nederdalen van den Heiligen Geest, maar rltoos eea ! nieuwe aandrift, waarmee die Heilige Geest, die het Lichaam des Heeren vervult, uit dat Lichaam op ons als één der leden van dat Lichaam aandringt, om ons meer innerlijk te doordringen en te vervullen met zijn hemelschen, geestelijken schat.

Zooals een lid van uw lichaam verlamd of verdoofd kan zijn, dat het wel een lid van uw lichaam is, maar het leven van uw lichaam er niet in doordringt, zoo kunt ook gij aan het Lichaam des Heeren gehecht zijn, zonder dat de werking van den Heiligen Geest u innerlijk bezielt. Maar gelijk bij een slapenden arm straks het bloed weer prikkelend in dien arm indringt en u het rijke levensgevoel herschenkt, zoo ook stuwt en perst en dringt de Heilige Geest uit het middelpunt van het Lichaam des Heeren naar al zijn leden toe, om ook de slapende, de verdoofde en de mat geworden leden te bezielen met nieuwe kracht.

En dit nu is wat de Heilige Schrift noemt: „door den Geest geleid worden". »Zoovelen er dan", zegt de heilige apostel , , door den Geest van God geleid worden, die zijn kinderen Gods".

Immers „geleid worden" mag men niet verstaan van een uitwendig leiden, alsof de Heilige Geest van boven uit den hemel u stierde en richtte op uw pad. Neen, dit zegt VS. 11 dat voorafgaat u wel anders. Daar toch heet het: „Indien de Geest Desgenen die Christus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont", en in vs. 15 heet het evenzeer, dat zij dien Geest die hen leiden moet, „hebben ontvangen." Ge moogt dus^de woorden : »door den Geest Gods geleid worden", die daar midden tusschen in staan, niet opvatten van den Heiligen Geest, die buiten u of boven u zou gedacht worden, maar ge moet het verstaan van den Heiligen Geest die op den Pinksterdag is nedergedaald; dien gij met heel het Lichaam des Heeren ontvangen hebt; en die dientengevolge in u woont.

Die leiding van den Heiligen Geest waarvan hier sprake is, ziet dus niet op een uitwendige leiding als van de goddelijke Voorzienigheid, maar op een leiden, en sturen, en richten van uw gang door drang van binnen uit. Zooals een scheepke op de golven geleid en gestuurd wordt niet door een stuurman die aan den oever staat, maar door een die op het schip klom, er mee afvoer, er als het ware in woont, en het van binnen uit stuurt over de baren in den koers die hem is voorgeschreven, zoo ook is de Heilige Geest in het scheepke der kerk ingegaan, en stuurt en leidt Hij dat scheepke over de golven der wereldzee van binnen uit.

Komt ge dus op uzelven, dan moet ge uzelven niet valschelijk bezien als een „op zich zelf staand Christen." Zulke Christenen zijn er niet. Al Gods kinderen zijn leden van één Lichaam; of ze het weten of niet weten, er voor danken of er niet voor danken, in dit ééne Lichaam ingelijfd; en door dat Lichaam verbonden met het heerlijk Hoofd in den hemel. En nu, omdat ze met dat Lichaam verbonden zijn, daarom heeft de Heilige Geest die in dat Lichaam woont, toegang ook tot hun hart en hun persoon, en is het van binnen uit dat Lichaam, dat God de Heilige Geest, die in dat Lichaam zijn tempel heeft, ook hen drijft, in hen dringt, hen doordringt, hen innerlijk bezielt en leidt.

Voor u en voor elk kind van God brengt dus de dag van Pinksteren niet maar de heerlijke heugenis van wat voor achttien ee-; -¥fti geiohied Ts, maarookde^rekerheid, dat hetgeen toen geschied is, nog standhoudt, en dat nog altoos diezelfde Heilige Geest zonder sinds ooit weer het lichaam van Christus verlaten te hebben, nog altoos op aarde in dit mystieke Lichaam des Heeren woont, en uit dat Lichaam van Christus, uit die onzichtbare kerk, in u als een lid des Lichaams indringt en u leiden wil.

Een zalige vertroosting dus dat niet meer de geest der wereld u overmant en uw meester is, maar dat de Heilige Geest u op het scheepke der kerk veilig stiert en leidt naar de haven van eeuwigen vrede. De vertroosting dat niet meer de geestvan Satan in u heerschappij voert, maar dat ge onder de macht gesteld zijt van den Geest van God, die zelf voor en in u bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen, als de geest van Satan weer op u aandringt. En óók de vertroosting, dat niet meer uw ei^en geest in u de beslissende werking kan aanrichten, maar dat het de Geest van uw God is, die innerlijk in u heerschappij voert.

Dát is dat „geleid", dat „gedreven" worden door den Geest van God. Namelijk als ge ontwaart, dat er een innerlijke prikkel in u wakker wierd, dien ge eerst niet begreept, maar die sinds u geen rust liet; u aanzette om op te staan uit uw doodslaap; uw gedachten in u overheerscht en saamvoegt; uw overleggingen in uw binnenste in geheimzinnige richting stuurt; in uw gebed indringt om het te bezielen; en het u zoo onmogelijk maakt, om dof en doodsch neer te liggen, maar u innerlijk vervult met heilige aandrift, u aanspoort en aandrijft, om uit te gaan in den Naam des Heeren en te ijveren voor de eere van uw God. Geleid worden door den Geest van God, dat is als ge niet meer willoos her-en derwaarts loopt en niet weet wat en niet weet waarheen; maar als ge den teugel op den nek voelt, die u nu rechts dan links doet gaan, nu recht doet voortloopen en dan bij den zijweg laat uitwijken, niet naar uw verzinning, maar naar Hij het wil.

Wie geleid wordt door den Heiligen Geest, of wilt ge, door den Heiligen Geest wordt gedreven, die staat niet stil en verspeelt zijn leven niet in nietigheid of in ijdele mijmering, maar die^ voelt, dat God hem gebruikt, dat hij voor iets leeft, dat hij een medestrijder op het groote slagveld der geesten is, en die merkt het aan zijn zielsleven wel, hoe God de Heilige Geest hem geen ruste laat, maar rusteloos bestraft over zijn zonde, door boete en berouw vernedert, uit zijn zonde doet opstaan, van zijn zonde afsnijdt, en alle ding drek en schade doet achten om de uitnemendheid der kennisse van de opstanding van Christus.

Wie niet door den Heiligen Geest geleid wordt, is kleingeestig en kleinzielig, die is altoos met zichzelf, met zijn eigen gevoel en lust, met zijn eigen kwalen en tegenheden, met zijn eigen toekomst en zijn eigen neigingen bezig. Maar wie geleid wordt door den Geest die óp den Pinksterdag in Jezus' kerk nederdaalde, komt door dien Heiligen Geest over al dat zelfzuchtige en kleinzielige heen; die wordt een held of een heldin; en doet groote dingen. Groot niet in het oog der wereld, maar geestelijk groot, door zichzelf en zijn zonde te overwinnen, en over al het zijne heenziende, eeniglijk het oog te richten op dezake van het Koninkrijk van zijn God.

Maar juist daarom brengt de heugenis van het Pinksterwonder aan Gods kinderen dan ook zoo ernstige vermaning, om dien Heih'gen Geest niet te bedroeven, tegen dien Heiligen Geest niet te strijden en dien Heiligen Geest niet te weerstaan.

„Werkt uw zelfszaligheid, roept de heilige apostel, met vreezen en beven." Niet natuurlijk alsof gij aan uw eigen zaligheid iets ook maar kondt toebrengen. Maar wat de Heere wel van u eischt is, dat ge die werkingen van den Heiligen Geest die uit het Lichaam des Heeren op u aandringen, en u willen doordringen, niet zult weerstaan, maar veeleer met liefde zult bejegenen.

Wat op den Pinksterdag nederdaalde was niet een kracht, of een gave van den Heiligen Geest, maar God de Heilige Geest zelf. En omdat het God de Heilige Geest zelf is, die in het Lichaam van Christus woont, en ookin u wil doordringen, juist daarom maet er liefde voor dien Heiligen Geest in uw hart zijn, om zijn werkingen te gemoet te gaan. Gelijk een vader in het sturen en leiden van zijn kinderen niet kan vorderen, gelijk het behoort, als alles gaan moet door toorn en strenge tucht, en d^n eerst de zegen van zijn leiding ervaren wordt, als zijn kinderen hem in liefde te gemoet komen, zoo ook is het met deze leiding des Heiligen Geestes.

Want, o, gewisselijk, de Heilige Geest leidt Gods kinderen toch, ook al pogen ze de verzenen tegen de prikkels te slaan, maar dan is het een leiding in eindelooze bestraffing, in al doorgaand verwijt, in klimmende verontrusting van het innerlijk leven, en dan is het zoet en de zegen van zijn gemeenschap weg. Dat zijn dan wel schapen van de kudde, maar stooterige of booze schapen, waar de herder telkens den hond op moet afsturen, om ze op te jagen, opdat ze van de kudde niet zouden afdolen. Schapen die een plage voor de kudde blijven, de kudde telkens ophouden, en den herder een verdriet des levens zijn. En daarom spreekt ook de Heilige Schrift er van, dat er zijn die den Heiligen Geest aldoor bedroeven. Die worden daarom ook wel behouden, maar zoo als door vuur. In een stormwind en niet in het suizen der zachte koelte.

En daarom, wilt ge den stillen, rijken, lieflijken zegen van deze leiding van den Heiligen Geest genieten, weest dan dien Heiligen Geest niet weerspannig, en weest niet gelijk de muil, die door toom en gebit en prikkel bestuurd moet worden, maar hebt als geliefde kinderen Gods den Heiligen Geest lief, komt Hem met innigen dank en vurige teederheid tegen, en ook u zal eigen zielservaring zeggen, hoe zalig en hoe rijk het is, ook zelf als een kind van God op uw pelgrimstocht geleid te worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Door den Geest van God geleid.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's