GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOSDAGSAFDEELIXG XXVIII.

En ik wil niet broeders! dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn. En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee. I Cor. 10:1 en 2.

De Kinderdoop.

IX. {Slot.]

In ons slotartikel over den Kinderdoop komt een drietal punten ter sprake, die wel niet uit den geestelijken inhoud van dit Sicrament genomen, maar toch van te grooten invloed op de beschouwing van den Kinderdoop in de gemeente zijn, om ze onbesproken te laten.

De eerste vraag, die dan te berde komt, is, wie de geroepene is, om een kind ten Doop te presenteeren. Kinderdoop sluit in, dat het kindeke niet zeli om den Doop kan roepen, maar tot den heiligen Doop gebracht moet worden. Een ander dan de doopeling moet alzoo handelend optreden. Wie nu is die andere.' Nu weet dit in het burgerlijke een iegelijk en ontstond hierover nog nooit verschil van meening. Als er in een huis een fciadeke geboren is, moet het hoofd van dat qezin zorg dragen, dat dit geboren kindeke gepresenteerd worde aan de Orerheid; of, gelijk men gewoonlijk zegt, in worde geschreven op de registers van den burgerlijken stand. De vader, niet de moeder, is daarvoor de aansprakelijke persoon, althans zoolang de vader leefi; en dan slechts treedt de moeder op, als óf de vader van het kindeke, eer het ter wereld kwam, stierf; óf ook, zoo het kindeke, in ontucht ontvangen is, en de vader niet bekend is, of althans voor de Overheid niet als vader geldt. Alleen bij een halven wees of een onecht kind komt de moeder, of, waar zij door haar kraam verhinderd is, iemand in haar naam en van harentwege. Hiermee in verband denkt dan ook in het burgerlijke niemand er aan, de aangifte en presentatie van zulk een kindeke drie, vier weken, of soms drie, vier jaren uit te stellen. Zelfs staat hier zware straf op. Omdat de O/erheid voor het leven harer onderdanen waken moét, moet ze haar nieuw geboren onderdaantjes kennen. Niet alsof een kind eerst door die aangifte bzir^er tuerd, maar toch eerst door die inschrijving in de registers, wordt geconstateerd, dat ook dit kindeke een burger in het land is. Twee dingen staan dus in het burgerlijke vr.st: i". de presentatie geschiedt door het hoofd des gezias; ea 2^. die presentatie moet geschieden, zoo .spoedig mogelijk na de geboorte.

Treedt men nu echter op het ei f der kerk over, dan zijn verreweg de] mceslen op eenmaal geheel in de war en begrijpen van dezen eenvoudigen stand van zaken niets hoegenaamd meer. Dan toch oordeelt men gemeenlijk, dat er de eerste veertien dagen nog aan geen Doop gedacht kan worden; en komt men na drie, vier weken dan eindelijk met zijn wichtje aandragen, ja, d£.n komt de vader nog wel meê, en staat ergens in een bank of voor een stoel er op eenigen afstand bij; maar toch niet die vader, neen, de moeder is in aller oog de hoofdpersoon. Zij heeft het kindeke gedragen en gebaard, gezoogd en getroeteld. Zij heeft om het wichtje de moedersmart uitgestaan. En nu ze uit het kraambed hersteld is, en haar eersten kerkgang doet, nu brengt ze haar lieveling mee, en als ware de kerk een aanhangsel van de kraamkamer, duen moeder en baker ook bij den heiligen Doop het één en al.

Vroeger was dit nooit zoo. Het is pas een nieuwigheid van de laatste eeuw; maar die op de meeste menschen, die geen historie kennen, den indruk maakt, als had ze altoos zoo bestaan. En toch is dat volstrekt niet het geval. Vóór de Hervorming wierd elk geboren kindeke nog denzelfJen dag, waarop het geboren was, gedoopt, gelijk dit in alle Roomsche landen nu nog het geval is, en ook ten onzent door onze Roomsche landgenooten steeds wordt in acht genomen. Ook inde Grieksche, Luthersche, Armeniaansche kerken enz. is Doop kort na de geboorte vaste regel. En ook onze Gereformeerde vaderen maakten op dien vasten regel volstrekt geen uitzondering. Want wel hielden ze tegenover Rome staande, dat deze spoed met den heiligen Doop zijn beweegreden niet mocht hebben ia de superstitie, alsof het kindeke, stierf het ongedoopt, deswege perikel aan zijn zaligheid zou lijr den; maar ze hielden niettemin staande, dat, in de kerk zoowel als in den staat, deze presentatie van het kindeke terstond vaocst plaats hebben, en dat in elk uitstel onzerzijds een zekere onderschatting en minachting van het Sacrament des Doops school.

Dat onze Gereformeerde vaderen het kindeke niet op den dag van zijri geboorte, maar meest een paar dagen later lieten doopen, had dan ook alleen daarin zijn oorsprong, dat zij den heiligen Doop alleen bedienden in de »vergadering der geloovigen." Uit dien hoofde meest men dus den Doop wel uitstellen tot er zulk een „vergadering der geloovigen" v/as. Miar als een kindeke geboren was, een Doopbediening laten passeeren, dac deden ze in hun beste dagen rooit. Vandaar dat de Dooppractijk op de dorpen gemeenlijk tot langer uitstel leidde dan in de steden, omdat in de meeste dorpen alleen des Zondags gedoopt wierd. Ook al ware het kindeke des Zondagsavonds geboren, toch kon het dan eerst acht dagen later gedoopt. Iets wat velen derwijs stuitte, dat voor dorpen soms weekdoop in een beperkten dienst wierd toegelaten. In de groote steden daarentegen had men irieestal ook in de weekdagen een »vergadering der geloovigen"; en vandaar dat b. V. te Amsterdam dan ook in de week op ondenscheidene dagen gedoopt wierd. Niet, zocals men dit thans wil, om 's Zondags niet te rijden, maar omdat de Doop niet mocht tiit^esteld. Niet het vierde gebod, maar het Sacrament dreef daartoe. En vandaar dat wie een oud geslachtregister opslaat, gelijk dit oudtijds in onze Statenbijbels wierd aangelegd, en waarin men alle geboo te-trouw-en sterfdagen opschreef, er bijna a'toos ook de Doopdagen bij vindt aangeteekend, en wel zonder uitzondering Doopdagen, die nooit meer dan vier ot vijf dagen van den geboortedag af liggen. Elk kind, dat op den isten April geboren was, was vóór den 6den of 7den April vast gedoopt. Dat miste nooit. Nog tot omstreeks 1750 hield dit stand. En eerst na 1750, toen het ge­ loof inzonk, het naturalisme zijn verwoesting begon, en allengs voor het .Sacrament niets meer gevoeld, noch van het Verbond begrepen werd, toen eerst is de practijk ontstaan om dekinderkens dile, vier weken ongedoopt te laten liggen, f, ï te w.-'-''"fi'P den eersten kerkgang van^Je moe/Ier. Dat men thatjs weder van deze slechte practijk tot de goede practijk der vaderen begint terug te keeren, is uitnem.end. Slechts dringe men ook hierin niet te sterk. Immers dan eerst zal deze booze practijk vallen, maar dan ook vanzelf verdwijnen, als het rtcht verstand van den Kinderdoop er bij de gemeente meer in komt. De prediking des Woords moet hier den weg banen, en elke plotselinge overgang worden vermeden. Alleen zie men wel toe, dat de voorganger ook in deze voorga, en de dienaren des Woords, de ouderlingen en diakenen terstond toonen, dat zij althans de Gereformeerde belijdenis weer verstaan en daarop ook, zoo God hun een kindeke schenkt, een Gereformeerde Doopspractijk bouwen.

En zoo komen we vanzelf op de quaestie der presentatie terug, want alleen het laten optreden der moeder heeft-deze Sacramentsvervvoesting in de gemeente ingebracht, en alleen het harde, dat er schijnbaar in li^t, om er de moeder buiten te laten, maakt dat deze verkeerde gewoonte nog op zooveel plaatsen stand houdt. Er is daardoor zekere aandoenlijkheid in het spel gekometi; men is op het gevoel gaan drijven; de moeders hieraan eenmaal gewend, gaan'er nu zekere miskenning in zien, zoo men den Doop buiten haar medewerking laat omgaan; moeders die bij heur eerste en tweede kind er wel bij waven, vinden het nu' stuitend, om heur derde en vierde kind over te geven; en pas gehuwde vrouwkens, die voor hot eerst moeder wierden, zouden zichzelf niet als vol beschouwen, zoo ook zij dit recht niet genoten. De bakers spelen hierbij door haar v^rkeerd.i> raad ook veelal een verkeerde rol. En zoo kost het ongelooflijk veel moeite, om een zoo vast gewortelde gewoonte er weer uit te krijgen.

Toch kost het weinig moeite, om aan te toonen, dat heel de beschouwing, die aan deze moeder-practijk bij den Doop ten grondslag ligt, voor de Heilige Schrift niet kan bestaan. Naar luid der Heilige Schrift droeg niet Eva, maar Adam zijn nakomelingen in zijn lenden, en lezen we nergens dat het geslacht van Sara, maar wel dat het zaad Abrahams van' den Heere verkoren was. Nooit heet het Bondsvolk „de zonen van Lea" of „dekinderen Rachels, " maar altoos de kinderen Israels. In bijna alle geslachtsregisters wordt van de moeder volstrekt gezwegen, en wordt alleen de vader genoemd. De vrouw is in de Heilige Schrift de vruchtbare akker dia het zaad ontvangt, rijpen doet en de schoof draagt, maar deswege zal niemand ooit zeggen, dat het koren uit den akker komt, maar weet ieder dat het koren opschiet uit het in dien akker gestrooide korenzaad. Dienovereenkomstig en hiermee verband houdende, komt, naar luid der Heilige Schrifc, de vrouw dan ook nooit anders in het huwelijk voor, dan als bijkomende bij den man. Zij is een „hulpe tegenover hem", en de man is het hoofd der vrouw in gelijken zin waarin Christus het Hoofd der gemeente is. En is dit zoo, hoe kan het dan anders dan geheel in strijd met de Heilige Schrift zijn, om in de kerke Gods den vader als bijzaak te beschouwen, en de moeder op den voorgrond te laten treden. Dat kon in een kerk die vergeten had, dat Christus het Hoofd der gemeente is, "^aar kan niet in een kerk, die deze heeriijKe waaiheld weer belijdt. Het ééne hangt m.et hei: andere rechtstreeks aaam.

En slechts dan als een „geloovige" vrouw gehuwd is met een , , ongcloovigen" man, moet zij en niet de „ongeloovige" het kind presenteeren of laten presenteeren. Iets waarbij „ongeloovig'-dan natuurlijk alleen beteekent: iemand die niet tot het heilig Avondmaal in de gemeente is toegelaten. De vraag is dus niet, wie het geslachtshoofd is, gelijk sommigen willen. Dan toch zou, als de grootvader leefde, altoos deze en niet de vader moeten optreden. Maar zoo is het niet. De vraag is wie de vader is, en eerst zoo de vader, en ook de moeder in kerkrechtelijken zin geen „geloovige" is, treedt de grootvader op.

Het hefien zelf ten Doop hangt hier slechts zijdelings mee samen. Wel is het altoos het natuurlijkst, dat de vader ook het kind ten Doop hefie; maar noodzakelijk is dit niet. Dat kan ieder ander doen, al was het een wild vreemde, mits het slechts in naam en op last van den vader geschiede. Thans echter, nu het ten Doop htfïen door de moeder zulk een taaiheid aan het uitstel van den Doop geeft, is het wenschelijk, niet door kerkelijken dwang of kerkeraadsbesluit, jnaar door zachte overreding, ook al is de moeder er voorioopig nog bij, het hefien door den vader weer tot regel te maken.

De quaestie over het „waarvan gij vader, [moedei] cf getuige zijt", hangt hiermee rechtstreeks saam. Omdat oudtijds de moeder er nooit bij was, staat inonsDoopformulier dan ook de moeder »ÏV^vermeld; en bij het afdrukken der formulieren er „moeder" in te lasschen is iets wat de kerk nooit mag goedkeuren. Is echter de „moeder" er, ten gevolge van min gezonde begrippen, vooralsnog toch bij tegenwoordig, dan is er cp zichzelf geen bezwaar tegen, om zich bij de Doopvragen ook tot haar te richten; hoewel het ongetwijfeld zuiverder is, zoo de moeder dit niet verlangt. Immers in de Doopbelofte van haar man is haar eigen Doopbelofte begrepen. Zij moet als vrouw en moeder haar man het nakomen van zijn Doopbelofte mogelijk maken; en ook de man legt die belofte af, niet als een los persoon, maar als een man, die een vrouw en in die vrouw een moeder van ziju kinderen bezit. Ook kan de vrouw nooit een tweede belofte naast die van haar man plaatsen, want in de belofte van haar man, is de hare reeds begrepen.

. De getuigen bij den Doop zijn niet noodzakelijk, maar evenmin af te keuren, mits in goeden zin verstaan. Bij den burgerlijken stand kan niemand een kind aangeven, dan niet twee getuigen. Dit is omdat in den Burgerstaat de leugen hserscht, en dus alle waarheid daar bevestiging vereischt. Maar zoo is het in de kerk niet. In de kerk is geen eed, en in de kerk wordt niets door getuigen bevestigd, omdat in de kerk ieder ja., ja en ieder «e^«, neen moet zijn. De vader, die een kind ten Doop komt presenteeren, behoeft dus niet door getuigen t.e staven, dat hij vader van dit kind en dit kind uit hem geboren is. Daarin wordt hij op zijn woord geloofd. Ook laat de Gereformeerde kerk geen peters en meters toe, in den zin, alsof een kird lichameiijk een vader en moeder, en geestelijk een peier ea meter zou hebben, die dus eigenlijk meer dan zijn vader en m.oeder in geestelijke betrekking tot hem zouden staan. Maar wel kan een getuige optreden met het tweeledig doel: i". om den vader bij verzuim aan zijn belofte en plicht te herinneren; en 2". om, stierf de vader vroeg weg, de zorg voor de Christelijke opvoeding van het kind over te nemen. Vandaar dat getuigen ook vaak optreden, als de vader reeds stierf, en moeten optreden, wanneer het kind buiten echt geboren wierd, en er uit dien hoofde geen vader bekend is, en de moeder door haar zonde Gods Verbond heeft verbroken. Is daarentegen de ongehuwde moeder tot waarachtige boete en bekeering gekomen, zoodat de breuke van het Verbond voor haar weer hersteld is, dan kan men nog een getuige laten optreden, maar is dit niet noodzakelijk. Ook de ongehuwde moeder staat dan weer als „geloovige" onder de »geloovigea" en is als zoodanig tot het afleggen der belofte bekwaam. Maar hoe klein ook dit gebruik van getuigen onder ons zij, wdtin geen geval mag geduld, is de onheilige practijk, dat iemand als getuige bij den Doop optreedt, en als de plechtigheid is afgeloopen, voortleeft en verkeert, alsof hij geen belofte had afgelegd, en alsof al zijn taak bestond in het mogelijk maken van den Doop. Neen, de getuige heeft zich voor Gods aangezicht aan dit kinlekeverbonden, en van zijn hand zal het bloed ook van deze ziel geëischt worden.

Eu nu ten slotte nog een woord over | de vraag, welke verplichting de heilige f Doop aan den gedoopte zéïf oplegt met het \ oog op zijn latere kerkelijke positie. Wie buiten God rekent, zegt geene; want, zoo vraagt hij, welke verplichting zou er voor mij kunnen voortvloeien uit een daad, die mijne ouders, geheel buiten mijn voorkennis of weten, aan mij verricht hebben.' Doch reeds in het burgerlijke rekenen ze zoo niet. Als hun vader reeds vóór hun geboorte geld en goed verzamelde, en geheel buiten hun voorkennis of weten oorzaak van hun geboorte werd, verstaan ze later zeer goed de kunst, om hun recht op ziju erfenis te handhaven. En ook erkennen ze volmondig, dat uit h, un geboorte in dit land (wat óók buiten hun keuze omging) wel terdege de verplichting voortvloeit, om later krijgsdienst te vervullen voor den aardschen koning. Feitelijk erkennen ze dus, dat reeds in hun ontvangenis en geboorte, die geheel buiten hun wilskeus of weten om ging, een zeer aanmerkelijke bepaling voor hun levenslot is gegeven, en dat hieruit zeer aanmerkelijke rechten en plichten voorvloeien, die hen binden voor de toekomst. En evenzoo nu ligt er niets onnatuurlijks in, dat God de Heere ook bepaald heeft in welke kerk iemand zou geboren en gedoopt worden, en dat geheel buiten de voorkennis, wilskeus en wetenschap van den doopeling, hierdoor verplichtingen op hem gelegd zijn, die hij heeft na te komen. Niemand kan dus ontkennen, dat uit zijl Doop voor hem de verplichting voortvloeit, om zoodra hij tot jaren van onder-I scheid zal zijn gekomen, te praesteeren,

wat bij zijn Doop voor hem beloofd is; en die belofte houdt kort en goed in, dat hij zich bekeere van de wereld en de zonde tot het Koninkrijk des Zoons van God; van deze zijn keuze voor Koning Jezus openlijk belijdeniï doe ; en zich in het Sacrament des heiligen Avondmaals openlijk aansluite bij zijn volk.

Een Vormsel, of iets dat daarnaar zweemt, hebben we dus in het minst niet noodig. De Doop van het kindeke is niet iets voorloopigs of cnvoUedigs, dat eerst later door zulk een vormsel moet worden aangevuld, maar een geheel volkomen leggen van den band. Maar wat wel geschieden moet, is dat de gedoopte, zoodra hij tot jaren van onderscheid is gekomen en almeer zelfstandig niensch begint te worden, alsnu doe wat uit zijn Doop volgt. Hij is gedoopt in de onderstelling, dat hij door Gods genade reeds voor zijn Doop de kiem der wedergeboorte in de ziel had ontvangen. Maar juist daarom moet nu ook deze wedergeboorte in bekeering openbaar worden. Is nu de wedergeboorte, evenals de geboorte, een daad aan den mensch, waarbij hij zelf geheel lijdelijk voorkomt, dit is niet zoo met de bekeering. Ia de bekeering begint de wedergeborene te spreken, te handelen, te kiezen. Te kiezen tegen Satan en voorden Zone Gods. Daarom mag dus deze daad, die uit den Doop voortvloeit, nimmer voorgesteld, alsof men een examen onderging en na dit examen voor volleerd wierd verklaard, en op die verklaring voor het eerst zich aan de kerk vertoonde. Dit is een geheel onkerkelijke en booze voorstelling, die met tak en wortel moet worden uitgeroeid. Neen, de gedoopten komen voor als personen, die reeds ondersteld worden leden van Christus te zijn; en dus ook leden van zijn onzichtbare kerk; en voorts als personen die op dezen grond in het Verbond staande, dusver nog alleen uit hoofde van hun ouders, en nu eerst tiit eigen hoofde in de kerk optreden. Daarom worden ze dan ook eerst door dit optreden uit eigen hoofde mondige leden der zichtbare en geïnstueerde kerk; maar ze worden dit, niet als ware het geestelijke hierin bijzaak, doch omgekeerd als uitvloeisel van het geestelijke. Al ons werken op de kinderen der gemeente moet dus daartoe strekken, dat ze, zoodra er wilskeuze in hen openbaar wordt, voor Christus en tegen de wereld kiezen, hun oude natuur dooden, en in een nieuw godzalig leven wandelen. Krachtens die keuze tegen de duisternis en voor het licht, tegen het rijk van Satan en voor het Koninkrijk van den Zoon van God, zijn ze alsdan geroepen zich openlijk, met belijdenis aan het volk des iHetren aan te sluiten en deze gemeenschap met den Heere Christus en zijn volk gestadiglijk aan het heilig Avondmaal te laten bezegelen. En overmits nu dit alles onmogelijk is, tenzij ze de kerk van Christus in een tastbaren of grijpbaren vorm voor zich vinden, daarom moet dit alles tot stand komen, door het alsnu persoonlijk in verbintenis treden met een geïnstitueerde kerk, Hieibij nu ligt het meest voor de hand, dal elk doopeling op zal treden in die geïnstitueerde kerk, waarin hij geboren en gedoopt is. Een Luthersche in de Luthersche en een Gereformeerde in de Gereformeerde kerk. Toch mag ook hierbij de gewoonte en de sleur de overtuiging niet vervangen. Elk doopeling moet beseften, dat de kerk waarbij hij zich aansluit vergelijkerwijs de zuiverste is, gerekend naar den regel van het Woord van God. En dat wel in dien zin, dat hij niet zie op wat in de belijdenis en den wandel der enkele personen gebrekkigs zij overgebleven, maar op de belijdenis en den wandel der kerk als zoodanig. Vandaar dan ook, dat wie later tot het inzicht komt, dat zijn kerk in belijdenis en wandel door een andere kerk in zuiverheid overtreffen wordt, onder de verplichting staat, om de kerk waartoe hij behoort, tot die meerdere zuiverheid op te heffen, of wel, slaagt hij hier niet in, of is hij hiertoe niet bekwaam, de minder zuivere te verlaten en in de gemeenschap der zuiverste hem bekende kerk over te gaan.

Kuyper.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 oktober 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 oktober 1890

De Heraut | 4 Pagina's