Van het heilig Avondmaal.
I.
En als de ure gekomen was. zat hij aan, en de twaalf apostelen met hem. Luk. 22:14.
Van den heih'gen Doop schrijdt de Catechismus op natuuilijke wijze voort tot het heilig Avondmaal. Beide Sacramenten toch staan met elkander in natuurlijk verband. Dit verband plachten sommige ouden aan te duiden door den heiligen Doop het Sacrament van de geboorte des levens en het heilig Avondmaal het Sacrament van de voeding des levens te noemen. Een onderscheiding, die, hoezeer er een ware zijde aan is, toch op Gereformeerd terrein niet dan onder voorbshoud mag worden overgenomen. Irnmers deze voorstelling van een Sacrament des ontstaans en der voeding van het nieuwe leven, gaat wel door op Roomsch, en ten deele ook op Luthersch standpunt, maar niet op Gereformeerd terrein.
Leer ik toch met de Roomsche kerk dat het nieuwe leven der wedergeboorte door den heiligen Doop ontstaat^ en door de Communie gevoed wordt, dan is de gemaakte onderscheiding alleszins juist; en ook voor den echten Lutheraan, die de wedergeboorte wel niet aan den Doop bindt, maar toch ook onder, met en in den Doop laat tot stand komen, gaat deze onderscheiding door. Maar niet alzoo voor den Gereformeerde. Deze immers belijdt dat de wedergeboorte aan den Doop voorafgaat en dat in den Doop een heel andere genade wordt toegebracht, namelijk de inplanting in de geloofskiem van den zin en het vermogen voor de gemsen.ochap der heiligen. Voor ons is dus het Sacrament van den heiligen Doop niet het Sacrament van het ontstaan des nieuwen levens, daar het niet de wedergeboorte te weeg brengt, maar de reeds te weeg gebrachte wedergeboorte bezegelt en verrijkt. „Bad der wedergeboorte en der vernieuwing door den Heiligen Geest" heet de Doop in Titus 3 : 5, niet alsof het Doopwater deze geestelijke daad veroorzaakte, maar omdat de Doop den zondaar als een wedergeborene en geroepene tot vernieuwing des levens in de kerk openbaar maakt. Men kan dus wel zeggen, dat de heilige Doop een Sacrament is, dat in verband staat met de geboorte des nieuwen levens, en dat het heilig Avondmaal het nieuwe leven voedl; maar men kan niet den Doop het Sacrament der geboorte noemen, in gelijken zin, waarin het heilig Avondmaal het Sacrament der voeding heet.
Onze Nederlandsche geloofsbelijdenis wendt deze zegswijs dan ook alleen bij het heilig Avondmaal aan; niet bij den heiligen Doop. Ze zegt er van: »Wij gelooven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament des heiligen Avondmaals verordend en ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij aireede wedergeboren en in zijn huisgezin, welke is zijne kerke, ingelijfd heeft. Nu hebben degenen, die wedergeboren zijn, in zich tweederlei leven: het ééne lichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hunne eerste geboorte medegebracht hebben, en is allen menschen gemeen; het andere is geestelijk en kemelsch, hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, welke geschiedt door 't Woord des Evangeliums, in de gemeenschap des lichaams van Christus; en dit leven is niet gemeen dan alleen den uitverkorenen Gods. Alzoo heefc ons God tot onderhouding des lichamelijken en aardïchen levens aardsch en gemeen brood verordend, hetwelk daartoe dienstelijk is, en is allen gemeen zoowel als het leven. Maar om het geestelijk en hemelsch leven te onderhouden, hetwelk de geloovigen hebben, heeft Hij hun gezonden een levendig brood, dat van den hemel nedergedaald is, te weten Jezus Christus, dewelke het geestelijk leven der geloovigen voedt en onderhoudt, als Hij gegeten, dat is toegeëigend en ontvangen wordt door het geloove in den geest."
Toch moet ook deze uitspraak onzer belijdenis met zekere beperking opgevat. Doel toch onzer Confessie is niet, het heilig Avondmaal voor te stellen als de voeding des nieuwen levens, zoodat hiermee elke andere voeding zou zijn buitengesloten. Naast het heilig Avondmaal staat veeleer allerlei ander middel, waardoor God Almachtig zijn wedergeborenen sterkt en voedt. Hij doet dit door het Woord; Hij doet het door de inwerkingen van den Heiligen Geest; Hij doet het door het mysterie des gebeds; Hij aanmerking Komen. doet het door de gemeenschap der heiligen; Hij doet het door den strijd des levens en den geheimzinnigen zegen die in de smart schuilt. Kortom, dengenen die God liefhebbni £ri ii .ar zijrt voui.souicn ge»oepen zijn, werken alle dingen mede ten goede; en al wat ten goede medewerkt, voedt en sterkt het nieuwe leven der wedergeboorte. Slechts in zooverre dusMs het heilig Avondmaal het Sacrament der voeding, als in het Sacrament van Godswege een middel is ingesteld, waaraan een bijzondere genade verbonden is, en waarin de goddelijke kracht ter sterking zich het machtigst openbaart. En overmits nu in dat Sacrament „het eten van het brood en het drinken van den drinkbeker" symbolisch in verband staat met het eten van brood en het drinken uit den drinkbeker ter onderhouding van ons aardsche leven, komt bij geen mi Idel zoo sterk als bij het heilig Avondmaal deze goddelijke voeding van het ons ingeschapen nieuwe leven uit.
Intusschen, hoe duidelijk de verwijzing naar de geboorte en de voeding des nieuwen levens ook spreke, toch dient het verband tusschen den „ heiligen Doop en het heilig Avondmaal nog nader toegelicht. Onse Doop, in de eerste dagen van ons leven aan ons toegediend, is het duidelijkste teeken van het allesbeheerschende feit, dat ons zielsbestaan en de gesteldheid onzer ziele niet in hoofdzaak bepaald worden door onze wïlsheuse, maar dat er op en in ons werkt een wetk van den almachtigen God. Niet eerst op volwassen leeftijd, als wij tot jaren van onderscheid zijn gekomen, gaan wij ons voor God stellen, om alsnu eerst het voorwerp zijner genadige zorge te worden; maar lang eer wij aan Hem dachten, heeft Hij aan ons gedacht, ons bewerkt en ons verrijkt door genade. Achter het eerste oogenblik, waarin gij aan God gingt denken of iets voor uw God gingt doen, lagen maanden en jaren, waarin uw God reeds aan u had gedacht en velerlei dingen gedaan had voor u. Evenals in uw aardsche geboorte Gods bestel alles, en uw eigen verzinning , of wilkeuze letterlijk niets was, zoo ook is bij dit geestelijk werk, de daad Gods aan u en voor u uitgegaan, zonder dat gij er iets van wist, er iets aan kondt toebrengen of er u met uw wilskeuze in kondt mengen. Gij waart ganschelijk lijdelijk, onwetend en willoos, en de handeling, de wetenschap en de wilskeuze ging geheel en eeriglijk uit van uw God. Gelijk de pottenbakker het leem kneedt, zoo waart gij in de hand van uw God als een lijdelijk schepsel, en Hij deed met u naar zijn goddelijk welgevallen. En al verkoost gij nu ia uw boozen zin duizendmaal, om niet wedergeboren te zijn, als uw God u eenmaal wedergeboren heeft, dan gijt ge dit, en ge zijt het met een onverliesbare genade, zoodat het vroeg of laat bij u tot bekeeiing komen moet. En zelfs uw bewustzijn en uw wil, waarmee ge in deze bekeering moet ingaan, staan niet in uw macht, maar het is uw God die met almachtige en onweerstandelijke genade in uw bewustzijn andere gedachten inbrengt en uw wil ombuigt en overbuigt naar zijn raad. Ook uw bewustzijn is zijn creatuur, en ook uvwil is creatuurlijk aan Hem onderworpen. Zijns is en b'ijft altoos de daad; en uw daad kan nooit anders ten goede zijn, dan voor zooveel ze in een daad van Gods zijde gegrond is, en uit die daad Gods, als een stengel uit den wortel opspruit.
Dit alles nu ligt schoon en volheerlijk afgebeeld in den lijdelijken Doop. En daarom zegge niemand dat de Doop der volwassenen het eigenlijke is, en de Kinderdoop slechts een toepassing van dezen Doop op het kindeke. Neen, omgekeerd is de heilige Doop alleen bij het kleine kindeke de eigenlijke Doop, en kan de Doop aan volwassenen nooit anders dan door accommodatie, in geval van noodzakelijkheid, worden toegediend. Immers heel "dit beeld van een lijdelijk creatuur, dat zonder iets te denken of iets te willen, almachtig door zijn God bewerkt wordt, vindt ge alleen in den Kinderioo^. Dat kleine wichtje dat ten Doop geheven wordt is nog een geheel hulpeloos creatuurtje. Het weet niet waar het is; het kent zijn vader noch moeder; het heeft van eenig geestelijk begrip nog niet de allergeringste kennis of wetenschap; willoos en bewusteloos wordt het op de armen der liefde naar de Doopvont gedragen. En juist nu in die werkeloosheid, die willoosheid en gedachteloosheid van dit kindeke bij den Doop, ligt op het schoonst en zuiverst de rijke gedachte uitgesproken, hoe in heel het werk der genade God voorgaat, God de Heere de Doener en Bewerker is, en hoe alles wat ons van Gods zijde overkomt, niet het resultaat is van ons bidden, willen of denken, maar alleen en eeniglijk van ; djn trouwe Vaderzorge. .
Maar juist daarom "iiioet dan op het' Sacrament van den heiligen Doop ook een tweede Sacrament in het heilig Avondmaal volgen. Zij het toch al, dat ons aardsche leven begint met ons bewusteloos en willoos te vinden, toch schuilen in dit bewusteloos en willoos wicht de kiemen van een bewustzijn, dat straks uit zal kómen, en van een wil, die straks werken gaat. En zoo ook is het met dit nieuwe leven der genade. We ontvangen het wel zonder ons toedoen en buiten ons weten, als willooze en bewustelooze creaturen, maar toch ook in dit nieuwe leven liggen de kiemen voor een helder bewustzijn, dat in het geloof openbaar zal worden, en voor een krachtige wilsuiting, die in werken der dankbaarheid schitteren zal. Er is dus een overgang uit den bewusteloozen en willoozen toestand in een toestand met bewustzijn en wil. En strekt nu de heilige Doop om dien eersten toestand van bewusteloosheid en willoosheid in het kleine kindeke te symboliseeren ; daarnaast moest het symbool van het bewuste en willende leven staan in het Sacrament van het heilig Avondmaal. Vandaar dat diezelfde persoon, die naar den Doop gedragen werd, naar het Avondmaal zelf op eigen beenen gaan moet. Verscheen hij, bij den Doop als onmondige, hier bij het Avondmaal treedt hij op als een mondig gewordene. Werd bij den Doop door anderen voor hem gehandeld, hier handelt hij zelf. School bij den Doop de persoon des menschen nog in het sluimerend kindeke, hier treedt de persoon zelf op. Kortom, was het bij den Doop nog het kindeke in de windselen, hier bij het Avondmaal zijn die windselen afgeschud, en wordt de gerijpte persoonlijkheid openbaar in het midden der gemeente.
Hadden we enkel het sacrament des heiligen Avondmaals, dan zou de indruk van het kerkelijk leven Pelagiaansch zijn, alsof de daad des menschen de eerste levensk'em zette, en alsof het doen Gods eerst op de wilskeuze des menschen volgde. En daarom moet aan het heilig Avondmaalde heilige Doop voorafgaan, om duidelijk te doen uitkomtn, dat er achter de eerste daad des menschen altoos een geheiiizinnig en verborgen werk van Gods genade ligt. Maar óók, hadden we alleen het Sacrament van den heiligen Doop, dan zou de indruk van het kerkelijk leven alle geloof en bekeering afsnijden; dan ware er niets in de zake der zaligheid dan dit verborgen werk Gods; en zou het staan als ware het niet de bestemming van dat nieuwe leven om ook in de wilskeuze en degeloofsbetuigingen van Gods kinderen uit te komen. En daarom moet op den heiligen Doop steeds het heilig Avondmaal volgen., om duidelijk te doen uitkomen, dat God zaait, maar dat uit dat zaad „stengel, blad en bloem" naar buiten moet treden in het geloof en in de heilige actie van den wedergeborene.
Zoo is er dus tweeërlei Sacrament, gelijk er ook op den akker een tijd van zaaien en een tijd van oogsten is. Want God is het, die het zaad der wedergeboorte in onze ziele uitstrooit, maar diezelfde God wil te zijner tijd ook van dat uitgestrooide zaad de volle schoven in zijn schuur saambrengen. Er is een lente, waarin het leven ontkiemt, maar ook een herfst, waarin het leven zijn vrucht voldragen heeft. Niet natuurlijk alsof God alleen zaaide, en alsof de mensch nu dit uitgestrooide zaad tot rijpheid bracht. Neen, evenzeer als in het natuurlijke, is ook in het geestelijke God de Heere de Almachtige, die het zaad besproeit met zijn regen en koestert door de warmte zijner zon; maar de vrucht van die al voortgaande genadewerking moet dan toch zijn, dat de eerst verscholen zaadkorrel ontkiemt, zijn stengel uitschiet en uitbot; en zoo ook moet bij een gedoopte, niet zonder, maar onder deze genadewerkingen, het kind Gods allengs uitkomen, tot de kerke Gods weten mag, dat ook hij alsnu persoonlijk gelooft. En dat geschiedt door zijn toetreding tot het heilig Avondmaal.
Op dit verband worde streng gelet.
Er volgt toch uit, dat het niet aan uw believen staat, of ge na gedoopt te zijn, al dan niet aan het Avondmaal wilt gaan. Als ge tot jaren van onderscheid zijt gekomen, zijt gij niet vrij meer om te doen wat ge goed vindt of te laten wat u niet aanstaat. Neen, ge hebt, als ge volwassen wordt, reeds een verleden achter u en dat verleden bindt u. Zoomin een kind in het aardsche leven, wanneer het 15 of 16 jaar is geworden, vrij man is, om nu eens te gaan uitmaken, of hij zijn vader en Aanvragen en vermelding v*» liefdeg zijn moeder wel als zoodanig erkennen zal; of hij wel gezind is hun naam te voeren; te leven in hun stanS; en gebonden te zijn door de banden des bloeds aan zijn zusters en broeders en vtrdere verwanten; maar in alle deze banden vastligt^ en hier niets aan veranderen kan of mag, omdat, eer hij kiezen kon, een ander voor en over hem beschikt heeft; — evenmin mag een gedoopte, als hij op jaren komt, zich aanstellen, alsof hij nooit gedoopt ware, ot ook als hadden zijn ouders geen recht gehad, om hem dien Doop te laten toedienen. Uw ouders hadden macht over u, omdat God macht over u had; en elke voorstelling alsof uw ouders u eerst hadden moeten vragen, of ge gedoopt wildet zijn, en dus uw Doop tot later hadden moeten uitstellen, is in den diepsten grond niets dan een loochening van de macht en het zeggenschap, dat uw God over uw lot en uw leven en heel uw persoon heeft. Hij heeft, zonder u te vragen, of ge dit goed vondt, u die bepaalde ouders geschonken. Hij heeft aan die ouders den last gegeven, om u, naar eisch van zijn Woord, reeds als klein kindeke den Doop toe te dienen. En voor zoover uw ouders hierbij naar den eisch van Gods Woord te werk gingen, bindt dus hun daad ook u, en mist ge elk zedelijk recht, om u aan de gevolgen van hun daad te onttrekken. Formeel hebt ge dat recht natuurlijk wel, want uitwendig zal niemand u dwingen, om uw Doop gestand te doen, en de burgerlijke rechter zal er geen vonnis over slaan, zoo ge in gebreke blijft om de aangegane verbintenis na te kohien. Maar voor God hebt ge die vrije keuze niet. Zijns was de raad en het bestel, dat ge in dat bepaalde huisgezin moest geboren worden, en dat naar den regel van dat gezin de Doop u in die bepaalde kerkformatie zou worden t03gediend. Kunt ge nu van achteren aantoonen, dat uw ouders, toen zij u lieten doopen, in strijd met Gods Woord handelden, dan natuurlijk is hun daad voor u niet langer verbindend. Maar ook, moet ge toegeven, dat uwe ouders toen ze u ten Doop hieven, slechts den plicht volbrachten, dien God hun oplei, en dat ze gezondigd zouden hebben en voor Hem schuldig gestaan, zoo ze dit hadden nagelaten, dan is de rechtsgeldigheid der door hen aangegane verbin; tenis ook te uwen opzichte boven eiken twijfel verheven, en zijt gij even stellig gehouden, om de gevolgen van uw Doop te aanvaarden, als een kind gehouden is den naam te dragen van den vader waaruit hij geboren werd.
De band die Doop en Avondmaal verbindt is dus niet een band, die naar wilkeur door u kan erkend of ontkend worden. Als gedoopte zijt ge, zoodra ge tot jaren van onderscheid zijt gekomen, tea Avondmaal gehouden. Natuurlijk niet in uitwendig formeelen zin, alsof iemand zeggen kon: »Ik ben als kind gedoopt; nu ben ik tot jaren van onderscheid gekomen; alzoo ga ik thans naar het Avondmaal." Dan toch zou de kerk voor de toetreding tot het heilig Avondmaal niets te doen hebben, dan te constateeren, dat iemand gedoopt was en den ouderdom van, zeg, zestien jaren bereikt had. Met een doopacte en geboorteacte in de hand zou dan een iegelijk de toetreding tot het heilig Avondmaal kunnen forceeren.
Neen, de zaak ligt geestelijk. Ge wordt gedoopt, in de onderstelling dat ge wedergeboren zijt. Ge hebt dus van kindsbeen af, in huis en op school, ook al merkt ge van uw wedergeboorte nog niets, u voor uzelven te beschouwen als een kind, waarin die wonderdaad Gods geschied is. En zoodra ge tot rijper jaren komt, en als nu kennisse des Evangelies erlangt, hebt ge, alsook tot u zelven gericht, de roepstem tot bekeering aan te hooren, en die roepstem op te volgen. Niet om te zeggen: „Een zondaar kan zich niet bekeeren"; maar om aldus tot uzelven te spreken: „Indien het waar is, wat mijn Doop onderstelt, dat ik reeds als klein kindeke door Gods genade wierd wedergeboren, dan is in mij dat leven aanwezig, dat thans in bekeering moet uitkomen." En overmits de daad des geloofs en bekeering, wel lang sluimeren kan, maar toch eindelijk het oogenblik moet vinden, waarin ze tot besliste keuze komt, en deze keuze voor God en menschen uit doet komen, rust dus op u de verplichting, om, zoodra ge volwassen zijt, deze besliste keuze niet uit te stellen; maar om tot de gemeente Gods te gaan; u persoonlijk bij haar opzieners aan te melden; alsnu in het midden der gemeente uit te spreken, dat gij als een gedoopte, en dus wedergeborene nu ook persoonlijk, bewust en met uw wil tegen de wereld en voor Christus wilt kiezen hem aanvaardt als uw Heiland; u aanslui aven en Verslagen van Vereenigingen 10 Ct. per regel. aan zijn volk; en voorts de bezegeling van deze besliste keuze vraagt in het heilig Avondmaal.
. GelijJ^^S^de heilige Doop de ''vedergeboorte onderstelt, zoo onderstelt het heilig Avondmaal de bekeering; en zoo min de kerk het heilig Avondmaal ooit anders dan op onderstelling van bëkeering mag uitreiken, zoomin mag iemand het heilig Avondmaal anders dan op onderstelling van bekeering aannemen. Maak den band los, die Doop en wedergeboorte verbindt, en uw Doop ontaardt ineen vormelijke, kerkelijke plechtigheid en is geen Sacrament meer. Maar ook, wind los den band die het heilig Avondmaal aan de bekeering hecht, en uw Avondmaal is op staanden voet ontheiligd, wordt zinloos en houdt op een Sacrament te zijn.
Dat velen ook in onze dagen weigeren ten heiligen Avondmaal te gaan, op grond dat ze zich zelve nog niet als bekeerd beschouwen, is derhalve op zichzelve volkomen juist gezien; en een iegelijk die hiertegen ingaat met te zeggen, dat bekeering voor de toetreding tot het heilig Avondmaal niet noodig zou zijn, schendt de heiligheid en het karakter van dat tweede Sacrament; even gelijk een iegelijk die den Doop bedient of vraagt, zonder de wedergeboorte te onderstellen, te kort doet aan de heiligheid van het eerste. We zeggen daarom in het minst niet, dat het wegblijven van het heilig Avondmaal te verschoonen is. Integendeel een iegelijk die wedergeboren en gedoopt is, moet zich bekeeren zoodra hij tot jaren van onderscheid komt, en moet, na zich van het rijk der duisternis bekeerd te hebben tot het koninkrijk van den Zone Gods, ook begeven ten heiligen Avondmaal. De fout ligt dus niet daarin, dat zulke perspnen niet ten Avondmaal gaan, maar hierin, dat ze zich niet bekeeren, en de positie van een onbekeerde, die volwassen is, in de kerke Gods mogelijk achten. En dit nu is niet zoo. Een volwassen onbekeerde, is in de kerke Gods in tegenspraak met zich zelf en met den eisch zijns Heeren.
Doch op dit gewichtig punt wordt teruggekomen bij de behandeling van de 81ste Vraag. In dit artikel was het er ons alleen om te doen, om duidelijk in het licht te stellen, dat zoowel het heilig Avondmaal als de heilige Doop een vaste geestelijke onderstelling heeft, waarvan het nooit mag worden losgemaakt. De tweeheid van het Sacrament ligt dus in de tweeërlei stadiën van het geestelijk leven. Was er alleen wedergeboorte, zonder een daaruit volgende, maar daarvan te onderscheidene bekeering, zoo kon er maar één Sacrament, dat van den heiligen Doop zijn. En zoo ook, was er alleen bekeering, zonder een daaraan voorafgaaande en dus daarvan te onderscheiden wedergeboorte, zoo zou er eveneens slechts één Sacrament, het Sacrament des heiligen Avondmaals zijn. Nu daarentegen het geestelijk leven in twee stadiën zich beweegt; ontstaat in de wedergeboorte, maar pas uitkomt in de bekeering, nu moesten er ook twee Sacramenten zijn: het Sacrament des Doops als zegel der wedergeboorte, en het Sacrament des Avondmaals, als zegel der bekeering; en zulks wel met dezen geestelijken rechtsband, dat evenals de wedergeborene verplicht en gehouden is om tot bekeering te komen, zoo ook, en even op dezen zelfden grond, elk gedoopte gehouden en verplicht is, om zoodra hij tot jaren van onderscheid komt zich te begeven ten heiligen Avondmaal. Of hij dit doen zal bij dezelfde kerk waarin hij gedoopt is, blijft een andere vraag. Een persoon die Roomsch gedoopt wierd, is in het afgetrokkene verplicht en gehouden, om, zoodra hij volwassen is, de onzuiverheid der Communie in te zien, en naar Gods ordinantie het heilig Avondmaal te zoeken en niet de Mis. Juist toch omdat het hier volwassen personen geldt, mag het oordeel des onderscheids niet verzaakt worden.
Doch dit nu daargelaten, komt het er hier in hoofdzaak op aan, het heilig Avondmaal nooit buiten verband met den heiligen Doop te beschouwen. Iemand die niet wedergeboren en gedoopt is, kan zich niet bekeeren, en kan dus ook niet ten heiligen Avondmaal opgaan. Elke poging dus om het heilig Avondmaal te bespreken in de onderstelling, dat de leden der gemeente in massa onwedergeboren zijn, leidt tot niets; want wat niet wedergeboren is, kan tot geen bekeering komen, en de onbekeerde heeft geen plaats aan den heiligen Disch. Waaruit blijkt dat de goede Avondmaalspractijk niet kan terugkeeren, alvorens in de gemeente de rechte belijdenis van den Kinderdoop hersteld zij'
en op de catechisatie, in het huisgezin en op onze scholen de gedoopte kinderen als reeds zijnde wedergeboren worden bejegend, en op grond van die onderstelde wedergeboorte de eisch der bekeering rusteloos tot hen gebracht worde.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 12 oktober 1890
De Heraut | 4 Pagina's