De heere gebood ons te doen alle deze inzettingen.”
En de Heere gebood ons te doen alle deze inzettingen, om te vreezen den Heere, onzen God, ons voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden, gelijk het te dezen dage is. Deut. 6 : 24.
Over de heilige Sacramenten wordt in de kerke Gods vaak gedacht en gesproken, alsof het onze Sacramenten en niet de Sacramenten des Heer en waren.
Gedurig ontvangt ge in zake het Sacrament den indruk, alsof het iets ware, dat aan ons believen stond; door ons was uitgedacht; en waarover dus onzerzijds naar wilkeur kon beschikt worden.
Ze gelden dan als een soort kerkelijke handeling van menschelijke vinding, waarvoor dus ook de mensch den regel kon stellen.
Komt het dan aan den Doop toe; dan spreekt men er onder elkander over; of men hier óf daar zal gaan; of men het nog zal uitstellen of bespoedigen; wie zal meegaan; wie zal heffen; wie zal buigen; en op al die vragen geeft men het antwoord zoo op het gevoel af; naar het ons zoo toelacht; al naar de indruk van ons besef op zulk een oogenblik is. En met het Avondmaal handelt men evenzoo. Men komt of blijft weg, men laat toe of weert af naar eigen goedvinden, en zelfs de Bedienaar stelt zieh niet zelden aan, als verkeerde hij in de meening, dat menschelijk welgevallen hier eigendunkelijk regelen kon.
Zoo ongeveer als de kerkelijke huwelijksinzegening een kerkelijke plechtigheid is, waarvoor ons in Gods Woord geen enkele vorm is voorgeschreven, zoodat hier menschelijk nadenken en menschelijk overleg alles regelen moest; zóó denkt men het zich ook bij Doop en Avondmaal.
Doop en Avondmaal wel iets plechtiger, en iets heiliger; vooral omdat bij de kerkelijke huwelijksinzegening de geesten der opkomenden vaak maar al te verwilderd zijn; iets goddelijker vooral, omdat het huwelijk voor het aardsehe leven geldt, en Doop en Avondmaal op den hemel wijzen; maar toch, ook zoo. Doop en Avondmaal en Huwelijksinzegening, de driegroote kerkelijke plechtigheden, waarvan men gebruik maakt als men het zoo wil, en die men anders laat voor wat ze zijn.
Zoo zijn er dan ook die huwen, zonder in de kerke Gods zegen te zoeken. En zoo nu zijn er ook, die heensterven zonder zijn Avondmaal te hebben ontvangen; en in sommige kringen ook niet weinigen die de eeuwigheid ingingen zonder gedoopt te zijn.
En is dit nu zoo, dan hecht men hier nabij niet aan. Want, zoo zegt de booze tong dan, aan zulk een Sacrament hangt toch waarlijk iemands zaligheid niet.
Hoor nu daartegenover wat uw God in Levit. 26:15 vv. tot Israël zegt:
»Zoo gij mijne inzettingen smadelijk zult verwerpen, dit zal ik u ook doen, dat ik over u zal stellen verschrikking; daartoe zal ik mijn aangezicht tegen u zetten; want ik zal de hoovaardigheid uwer kracht breken; en zoo gij met mij in tegenheid wandelen zult, en mij niet zult willen hooren, zoo zal ik over u, naar uwe zonden, zevenvoudig slagen daartoe doen."
Dit klinkt anders.
En toch hier ligt het punt, waar het op aan komt.
Onze Sacramenten zijn geen verzinsels van menschen en geen uitvindingen van menschelijk goeddunken, maar ordinanti'én en inzettingen Gods.
Door den mond van den Zoon. zijner liefde heeft God zelf töt zijn kerk gesproken : »Gaat dan henen, onderwijst alle volken, ze doopende-" en van het heilig Avondmaal: i> Doet dit tot mijne gedachtenisse."
Doop en Avondmaal zijn u niet gevraagd als iets dat aan uw believen stond, en dat ge dus ook kondt weigeren, maar ze zijn bevolen Ze zijn u niet aangeraden als iets profijtelijks, zoodat ge zelf weten moest, of ge dat profijt zoeken of verwerpen woudt, maar ze zijn u geordineerd. En ook ze zijn u niet voorgespiegeld als middelen van geestelijke genieting, zoodat ge naar eigen keus dat genot er aan geven of het zoeken kondt, maar ze zijn u als inzettingen van Godswege opgelegd.
Dat is het cardinale punt, waar de kerk, en gij met haar, toe terug moet keeren. Er moet weer gevoeld, beseft en beleden, dat
God over ons te gebieden heeft en dat wij te gehoorzamen hebben, en dat deze gehoorzaamheid des geloofs het eerst en het sterkst te spreken heeft in het houden van zijn inzettingen, die ons in Doop en Avondmaal toekwamen.
Wat bij ons hiertegen ingaat is niets anders dan de «hoovaardigheid onzer kracht, " zooals de Heere in Leviticus tot Israël zegt.
Overgraag zal men allerlei uit vrije drift, ongeroepen en ongehouden voor den Heere doen. Ja, er zullen er zijn die al hun goed aan de armen geven, en desnoods hun lichaam om Godswil zullen laten verbranden. Maar stil en rechtstreeks gehoorzamen als hun Heere en hun God gesproken heeft, dat doen ze liever niet.
Het is dat ze de liefde nog niet hebben, en daarom nog tot niets nut zijn, zooals Paulus in I Cor. 13 zegt. Een luidende schel en een klinkend metaal. Maar niet het echte goud der goddelijke liefde.
Want liefde voor God, echte uit God gewelde en dies naar God terugvloeiende liefde, heeft God als God lief, en moet Hem dus lieven en loven als onzen souvereinen Gebieder.
Reeds bij een aardsch koning is dit zoo.
Als er iemand was, die zielsveel van onzen koning zei te houden, en bereid was allerlei voor hem ten offer te brengen, maar die zich aan zijn wet niet stoorde en weigerde zich als onderdaan tegenover zijn koninklijke majesteit te gedragen, dan zou de vorst, wel verre van met zulk een liefde gediend te zijn, den weerspannigen onderdaan straffen.
Daarom heet het reeds tot Saul: Gehoorzaamheid is beter dan offerande.
. Een kind, dat zijn vader en moeder met allerlei voorkomendheid streelen en met allerlei teekenen van liefde overladen wil, maar niet luistert naar wat ze zeggen en niet doet wat ze gebieden, moge op zekere liefde van den wilden wingert bogen kunnen, maar de liefde van den echten wijnstok heeft het niet.
En zoo nu ook is het hier.
De Heere is u niet maar een aanrader en aanmaner, een verzorger en beschermer, maar voor alle dingen tiw God, die als Gód over u te gebieden en van u gehoorzaamheid, blinde, stipte, volkomen gehoorzaamheid te vorderen heeft.
Hij vraagt u niet wat ge goedvindt, noch wat ge er van begrijpt, maar zet het voor u in, verordineert het en bakent voor u den weg af; en nu is er voor u geen keuze, nu moet ge al uw hoogheid afleggen, en stil als het gespeende kind, naar die inzettingen en op dien weg wandelen.
En nu komt dit punt der gehoorzaamheid dadrom bij het Sacrament zoo scherp tot beslissing, omdat het Sacrament voor ons menschelijk besef op zichzelf dwaasheid schijnt.
Onze natuurlijke mensch lacht er inwendig om, dat een paar druppeltjes water op het kleine voorhoofdje, tusschen de tule van het mutsje in, iets hoegenaamd zou uitwerken. En zoo vat ons natuurlijk verstand er niets van, waarom dat eten van een klein stukske brood en dat drinken van een slokske wijn, iets ter wereld zou uitrichten.
Het geeft ons soortgelijk gevoel als Naaman den Syriër overkwam, toen Elia hem niets anders aanbeval, dan om zich in de Jordaan te baden.
o. Als Elia aan Naaman allerlei ingewikkelde, kostbare dingen had opgelegd, die hem imponeerden, dan had hij eenig verband gezien tusschen zoo groote middelen en zoo groote zaak als zijn genezing van de melaatschheid. Maar niets dan in de Jordaan zich baden! Wat zou dat ? En Naaman stond op het punt in de hoovaardigheid zijner kracht die kleine middelen te verachten, en melaatsch voor zijn leven te blijven. Of waren niet de Abanah en Pharpar nog wel zoo schoone vloeden om Damascus, als die half uitgedroogde Jordaan?
En juist zoo staat ons natuurlijk verstand tegenover de Sacramenten.
Ze zijn ons te weinig beduidend. Te onbeteekenend. Te eenvoudig. Te nietig. Wat zal nu toch een volwassen, ontwikkeld man daar publiek aan de Tafel gaan zitten, om dat kleine nietige stukje brood te nemen, en om zijn lippen aan den beker te zetten.
En toch juist daarin zit het.
Adams gehoorzaamheid wierd ook aan, o, zoo kleine zaak beproefd. Het plukken en eten van een enkele vrucht aan een volgeladen ooftboom. En toch viel om die zonde heel een wereld van God af.
En zoo moet ook hier de gehoorzaamheid van Gods kind juist in dit kleinere en nietige beproefd.
• Gij zoudt er uit uzelf niet aan willen. En juist daarom moet ge er aan. Veel meer dan in iets anders moet juist in Doop en Avondmaal uw gehoorzaamheid, uw onderworpenheid aan uw God beproefd worden.
Verstrik u dus nooit in de vraag, of het Sacrament ter zaligheid afdoet.
Dat is de afschuwelijke vraag van de geestelijke zelfzucht.
Want het is iets fraais, om te zeggen: Als ik wist, dat er mijn zaligheid onder lijden zou, dan ging ik stellig en trouw tot het Sacrament; maar nu onze zaligheid er geen schade van lijden kan, zoo ik het veronachtzaam, en het alleen maar een houden van Gods inzetting is, nu bekreun ik er mij niet om.
De liefde voor God spreekt: Ook al leed ik er schade bij, omdat het Gods inzetting is, ga ik toch tot het Sacrament; maar de zelfzucht rekent alleen met eigen profijt.
En dit nu noemden onze vaderen »de verachting van het Sacrament", of zooals het in Leviticus heet; »een smadelijk verwerpen van zijn inzettingen".
Een bitter kwaad, dat schrikkelijk in de kerke Gods is doorgedrongen, en waarvan de kerke Gods niet terdege genoeg kan gereformeerd worden.
Ze moet weer van de offerande van Saul naar de gehoorzaamheid van David terug; van haar eigenwillig God believen naar het zich kinderlijk aan God onderwerpen.
De «hoovaardigheid onzer kracht" moet gebroken.
En juist dat geschiedt zoo goddelijk schoon in een uit gehoorzaamheid gezocht Sacrament.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 12 oktober 1890
De Heraut | 4 Pagina's