GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Achteroit^ang*.

II.

KRACHTELOOZE VERDACHTMAKING,

In tijden als deze, nu het Boeddhisme niet alleen weer nieuwe kracht betoont, maar ook I de Christelijke wereld binnen wil dringen is het goed zich te herinneren, dat wat thans voor dit heidensch stelsel wordt aangevoerd, reeds een eeuw lang tot wapen diende. Mannen als thans Baron Hickey zijn niets nieuws. Wel dat hun gevoelens opgang maken, en dit is een teeken des tijds.

Een eeuw geleden reeds verkondigde de Engelschman Wilford de stelling, dat heel de beschaving van Egypte, Palestina, Griekenland en Rome, het Christendom er in begrepen, uit Indië is gekomen. Hij droeg den Indischen 'geleerden op naar handschriften tot staving van zijn beweren te zoeken, en uit achting voor hem gingen zij op dat verzoek in. De Europeèsche tijdschriften werden nu weldra door Wilford met zijn «ontdekkingen" gevuld. Doch ongelukkig was hij ten slotte verplicht openlijk te erkennen dat hij door de Brahmanen bedrogen was.

Veel later beproefde de Fransehman Jacolliot aan te toOnen, dat de beschrijving van het leven onzes Heeren in de Evangeliën' ontleend was aan de geschiedenis van den Hindoeschen Krishna. Ook hij verzamelde handschriften en vertaalde die. Hij vond echter zijn man in den beroemden taalgeleerde van Oxford, j Max Muller, die zijn praalvertoon van Oostersche geleerdheid tot de ware afmetingen terugbracht en hem verwees naar de rij der bedrogenen, waartoe ook luitenant Wilford behoorde. In No. V van de »Spaanders uit een Duitsche werkplaats" zegt de professor: »Veel van het zoogenaamd Sanskriet, is in 't geheel geen Sanskriet. Jacolliot's aanhalingen uit de Veda's (heilige boeken) zijn niet uit de Veda's en niet oud. Zij behooren eenvoudig Tot de laatste helft der negentiende eeuw. Bovendien is het welbekend, hoe Porphyrins reeds in de vroegste tijden des Christendoms een taktiek volgde als nu weer in zwang kwam. Hij beweerde dat veel uit het leven van Christus reeds vroeger was bekend uit dat van Pythagoras, den wijsgeer der oudheid. Bekend is ook hoe Julia Domna, de vrouw van keizer Severus, Philostratus aanspoorde om het leven van den bekenden waarzegger en wonderman Apollonius van Tyana om te werken tot iets dat met een leven van Christus gelijk stond. En nog pas — dit is zeker wel 't nieuwste, — is door Indiërs beweerd, dat de Westminstersche Katechismus zijn leerstellingen aan hen ontstolen had!

Baron Hickey zegt niet duidelijk «f het nadoen en naschrijven van Boeddha moet geschied zijn door Christus en de apostelen dan wel of de »geloofmakers" van Alexandrië er schuldig aan zijn, of ook misschien allen er deel aan hebben. Voor hem staat het echter vast, dat Christus het Boeddhisme onderzocht had en er discipel van werd, en de Boeddhistische invloed in Palestina zeer sterk was. Dit brengt natuurlijk mee, dat de geschiedenissen van het Evangelie al aanstonds sterk Boeddhistisch werden gekleurd, en Christus zelf de feiten van zijn leven schikte naar die van Boeddha's geschiedenis. Den meesten nadruk echter legt de schrijver op de letterdieverij der Alexandrijnsche »geloofmakers".

De verzekering dat de Alexandrijnen vervalschers en letterdieven waren is natuurlijk goedkoop. Maar wel zoo veel waard is daartegen het getuigenis van waarlijk niet bevooroordeelde critici als Renan, Weiss, Hitzig e. a. dat de geschiedenissen in de Evangeliën geschreven zijn tijdens een geslacht, in 't welk althans 'nog, eenigen leefden van hen, die jnet Christus hadden omgegaan. De Evangeliën van Markus en Lukas zeggen zij, zijn in hoofdzaak geschreven in hun huldigen vorm, door de mannen, wier namen zij dragen. Die Evangeliën waren het werk van mannen die Jezus kenden. Mattheüs was een van de twaalf. Johannes, spreekt in zijn brieven van zichzelf, als van een ooggetuige. De boeken werden geschreven in historische tijden en ieder die wilde kon hen weerspreken. Doch ze zijn in de dageti toen ze verschenen niet weersproken. Ook passen zij volkomen in hun omgeving en hun tijd.

Maar hoe staat het nu tegenover de echtheid en geloofwaardigheid onzer Evangeliën met die van de boeken der Boeddhisten?

»Voor het wa«««/-der feiten, " zegt Oldenberg, hebben de Indiërs nooit behoorlijk gevoel gehad". Max Muller leert [ons tevens, dat »het denkbeeld van een getrouwe, letterlijke vertaling den Oosterschen geest geheel vreemd schijnt". Deze groote geleerde zegt ons tevens dat geen enkel handschrift, 'twelk betrekking heeft op het Boeddhisme, duizend jaren oud is; nauwlijks kan een enkel zich op vijf eeuwen leeftijd beroemen. Nog eeuwen na Gautama (Boeddha), werd niets schriftelijk meegedeeld, maar alles mondeling. Zelfs de Boeddhisten erkennen, dat de kanoaieke Pali-tekst eerst omstreeks S8 v. Christus werd geschreven.

Gelijk ieder begrijpt is elke eerlijke vergelijking tusschen de geschiedverhalen des Evangelies en die der Boeddhisten (welke laatste nu heeten aan de eerste tot voorbeeld te hebben gediend) alleen dan eerlijk als men zich beperkt tot die geschriften, welke voor kanoniek gelden en wier tijd te bepalen valt. Aan de latere Boeddhistische legenden behoeven we dus alvast evenmin eenige waarde te hechten als aan de zoogenaamde »Apocryphe Evafigeliën" of de «Christelijke Legenden" der Middeleeuwen.

Nu wete men dat de Boeddhistische Kanon is vastgesteld in de vergadering, den raad of Synode van Patna, welke gehouden werd twee en een halve eeuw vóór Christus. En nu zijn de legenden die Baron Hickey wil vergelijken met de kanonieke verhalen, gelijk we die in de Evangeliën bezitten, niet opgenomen in dien kanon, of althans al zeer weinige er van. De bewijzen waarop zich de anti-christelijke schrijver, beroept, de bedoelde legenden en overleveringen, zijn ontleend aan dichtwerken uit veel later tijd. Men zou duidelijkheidshalve kunnen zeggen, dat die latere stukken tot den Boeddhistischen kanon in dezelfde verhouding staan als b. V. Miltons: »Het Paradijs verloren" en «Het Parijs herwonnen" tot de schriften des Ouden en des Nieuwen Testaments. Dat echter tot nuchtere vergelijking van de Bijbelsche waarheid met de leeringen van andere godsdiensten niemand ooit het Verloren Paradijs als bewijsstuk zou mogen aanhalen is duidelijk. En toch wordt deze tactiek hier gevolgd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's