GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TüURMAKERS.

Bij ons, die-lucifers en zooveel meer tot onzen dienst hebben, die »vuurmakers" kunnen koopen voor weinig geld, komt zeker zelden de gedachte op hoe moeilijk het zijn moet voor hen, die al deze dingen missen om ook vuur te maken en aan te houden.

Onze voorouders in den vioegsten tijd wisten daar ook van. Zij hadden geen vuurslagen, tonderdoozen, zwavelstokken, vuurmakers of lucifers en zeker ook geen »water-en vuurhuizen", waar men voor een cent terecht kan, en petroleum of steenkool als brandstof kenden ze ook niet.

Bij de Germanen was het aanmaken van 't vuur dan ook een zwaar werk, dat verricht werd door slaven. Zij moesten in een groot blok dat uitgehold was, een stuk hout dat er in paste, zoolang ronddraaien tot het begon te gloeien en ten slotte ontvlamde. Dat kon uren duren. Beproef het maar eens!

Langzamerhand werd het beter. Men vond de kunst uit om uit steenen vuur te slaan, vooral door een stuk staal, en de vonken op te vangen op licht brandbare stoffen b. v. zaagsel. Toen het turfsteken was uitgevonden, kreeg men gelegenheid om vuurkolen lang te bewaren en zoo de moeite van het telkens aanleggen van 't vuur uit te winnen; wat nog veel gedaan wordt. Eindelijk kwamen de zwavelstokken, die echter nog altijd vuur vereischten om vlam te geven en ten slotte de lucifers, die men slechts behoeft „af te strijken."

Bij de wilde volken wordt nog steeds op de oude wijs vuur gemaakt, namelijk door twee stukken hout tegen elkaar te wrijven. Doch wie er geen slag van heeft en niet zeer sterk is, dien lukt het toch niet. De Papoea's op Nieuw-Guinea nemen een stuk bamboesriet, maken er een gleuf in, en trekken daar een auder stuk bamboes doorheen en weer, alsof zij zaagden. Eerst gaat het langzaam, dan al sneller, en de Papoea zaagt met het eene riet maar al voort, tot in het andere een holte ontstaat, waardoor het zaagsel kan wegvallen. Dit raakt door de hevige wrijving in brand en de vonkjes vallen dan op droge bladeren en takjes die er onder liggen. Zoo krijgt men eindelijk een vuurtje.

Men moet zich weten te helpen. Maar dat men met een doosje lucifers in een ommezientje veel verder komt, is meer dan duidel^'k. We behoeven den wilden hun vaardigheid nog juist niet te benijden.

In koude streken, zooals bijv. op IJsland, heeft men een gansch andere manier om zich vuur te verschaffen, in geval van nood.

Gij weet wat [een brandglas is. Nu, op dezelfde wijs als wij met zulk een glas iets in brand kunnen steken, doet men het daar wel met een stuk-ijs. Dat wordt dan zooveel mogelijk bol geslepen, zoodat het in 't midden dik en aan de kanten dun is. Nu laat men er de zonnestralen op vallen, die zich dan in één punt, het brandpunt, vereenigen. Houdt men daaronder een stuk oud linnen, papier of bladeren, dan vliegen die door de zonnewarmte in brand. En het merkwaardigste is dat het ijs toch niet smelt.

Iemand heeft eens gezegd dat zulk een ^brandglas" van ijs het beeld is van het hart bij sommige menschen. Weet gij ook van welke?

Een vreemde vraaff.

Een zeker hertog, een trotsch en ruw heer, moest naar den koning, en wilde daartoe een nieuw staatsiekleed aantrekken. Zijn kamerdienaar, een oud en vroom man, zou daarbij helpen.

Doch al waren zij ook met hun tweeën, toch ging het nog niet vlug, want het kleed was nieuw en zwaar en nog stroef en moest netjes zitten. Er moest dus hier wat getrokken, daar wat gladgestreken en de mouwen scheen veel te nauw.

Den hertog, die nog al driftig was, begon dit al ras te vervelen en eindelijk riep hij uit: »'t Lijkt wel of de drommel in die jas zit!" Op deze dwaze en booze woorden zei de knecht mets. Doch hij ging met geduld en beleid voort en eindelijk, ja, kwam de jas aan, en zat zoo netjes alsof hij den heer aan 't liif geschilderd was zoodat de hertog uitriep: »Wat zit hg prachtig!"

De knecht bekeek den mantel nog eens goed en sprak toen:

»Zou nu de drommel er misschien ook in zitten mijnheer? "

De hertog werd geweldig boos en raasde tegen den knecht, die zeker ook wel wat beleefders had kunnen zeggen. Maar toen den volgenden dag de drift van den heer over was, reikte hij zijn trouwen dienaar de hand en sprak: d z

»Laat het uit zijn. Gij zijt niet beleefd ge­ J weest; maar ver van de waarheid was het niet. Ik zei een dwaasheid, en gij hebt mij v daarnaar geantwoord." w

Een verschil.

Er is voor een jong mensch al niets leelijkers, dan dat hij zich verbeeldt oud en. wijs genoeg te zijn om ouderen en wijzeren dan hij zelf, te leeren of 't beter te weten dan zij. De apostel Paulus waarschuwt daartegen, en de heidenen zelfs wisten al dat het niet paste.

Nu een honderd jaar geleden woonde in de stad R. een predikant, die bij velen bemind was, omdat hij het Woord Gods zoo duidelijk wist te prediken en ook zoo vriendelijk was voor allen die hem omgaven, die dan ook als 't noodig was, op hem konden rekenen.

Op zekeren Maandag kreeg deze leeraar be­ f zoek van een jongeling, die zeker nog geen twintig jaar telde. Deze jonkman nu zei tot l den grijzen predikant, dat de predikatie van n gisteren hem al bijster slecht was bevallen. Hij had er dit en dat op aan te merken, en in 't kort, er bleef maar weinig goeds van over.

De dominé liet den jongen snoeshaan eerst voortpraten. Doch toen het al te erg en te dwaas liep — juist misschien omdat de leeraar niets antwoordde — zei de predikant:

»Beste vriend, zou 't niet goed zijn met uw hoogwijs oordeel nog wat te wachten? Met de jaren komt het verstand. Gij zijt nog in den leertijd; de tijd van oordeelen moet nog komen."

»Ja, maar, " sprak het verwaande jonge mensch, »Timotheus was ook jong. En toch staat er van hem; Niemand verachte uw jongheid.

»Zeker, " sprak de dominé ; »maar het onderscheid tusschen u en Timotheus is alleen, dat hij dit niet zelf zei, en gij wel. Denk daar eens over na en als gij het recht gevat hebt, wil ik u gaarne wederzien-"

De jongeling ging beschaamd heen. Om aanmerkingen te maken is hij niet weer teruggekomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's