GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

D martelaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

D martelaren

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXX.

WILLEM TOUWART.

»Beminde broeders en zusters in Christus Jezus, ik dank onzen goeden God zeer, dat ik mij nu in deze duistere gevangenis meer getroost en gesterkt vind dan toen ik een openbaar koopman was. Ik spreek naar den geest; want wat het lichaam aangaat, dat is niets dan rook en damp." Zoo schreef Willem Touwart, de gevangene om den naam des Heeren, uit zijnen kerker te Antwerpen, niet lang voor zijnen dood. Hij was geboortig van Rijssel, een dier plaatsen uit de Zuidelijke Nederlanden, waar de reformatie de meeste vruchten gedragen heeft. Zijn huis diende meer dan twaalf jaren lang tot vergaderplaats van de geloovigen zijner geboorteplaats, waar hij zich als koopman in galanteriën gevestigd had.

In het jaar 1561 werd hij uit Rijssel verbannen. Eerst vluchtte hij naar Doornik, Daar korten tijd getoefd hebbende, ging hij naar Amiëns, straks naar Onondier en eindelijk naar Antwerpen.

Langen tijd woonde hij in deze stad ongemoeid, toen hij gelijk met Markus de Lannoy en Jan Ie Grand gevangen genomen werd. Ofschoon reeds verre op zijne dagen gekomen, werd hij in zijnen kerker hard behandeld. Doch de martelingen ontmoedigden hem, door 's Heeren genade, niet. »Laat ons dragen, laat ons dragen, zeg ik, " riep de martelaar der gemeente van Antwerpen in eenen zijner brieven toe, »en met een verheugd gemoed, het kruis van Christus, opdat.wij worden levend gemaakt in de tegenwoordigheid van den hemelschen Vader. Want het is. ons niet alleen gegeven in Christus te gelooven, maar ook voor Hem te lijden, en zoo wij met Hem lijden, wij zullen ook met Hem verheerlijkt worden, " En wederom: »Hoe gelukkig zijn zij, die geroepen worden om te lijden, en hun kven te laten om de belijdenis van den naam van Christus. De eeuwige Zoon zal ook hun naam belijden voor zijnen Vader en zijne engelen."

Toen de ure kwam, waarop Willem Touwart veroordeeld zou worden, kreeg hij hetzelfde vonnis als zijne medegevangenen, levend verbrand worden. Doch, zoo verhalen sommige schrijvers, toen »de beul den sden Augustus 1569 kwam om hem de handen te binden en den mond te stoppen, viel hij in eene groote flauwte, tengevolge van de zwakheid zijns lichaams (hij was ruim 80 jaren oud) Men bracht hem toen weder naar de gevangenis en verdronk hem daar in een vat." Andere schrijvers deelen mede, dat onze martelaar onthoofd is. Hoe dit zij, hij behoort in alle gevallen tot die wolke der getuigen, die hunne belijdenis met hun bloed bezegeld hebben. Zijne vrouw en zijn zoon Willem werden verbannen en hunne goederen verbeurd verklaard.

C0ENRAEDT VAN DER BELYEIV ADRIAENSZ.

Onze huisgenooten kunnen soms onze vijanden zijn. Dit ondervond Van der Belyen, een spinner van beroep, een voorstander der waarheid, zoo ijverig dat hij al de vergaderingen van Gods volk bijwoonde, toen hij in den kerker zat om zijne belijdenis van den naam des Heeren. Eigenlijk had dit hem niet in de gevangenis gebracht, maar zijn ijveren tegen onrecht. Op zekeren dag toch had Van der Belyen den schout zijner woonplaats (die ons onbekend gebleven is) bestraft over het plegen van geweld tegen arme menschen, door hun van hun bolder en andere zaken te berooven. De schout, hierover vertoornd, had hem gevangen genomen en van ketterij beschuldigd. De priester was er bij geroepen en had deze beschuldiging bevestigd door te verklaren, dat hij hem in geen acht of negen jaren gezien had. En de gevangene zelf had niet geaarzeld te bekennen, dat hij in den Heere Jezus geloofde als zijnen eenigen Borg en Middelaar,

Sints dien tijd wachtte Van der Belyen zijn vonnis, maar men aarzelde. Allerlei pogingen werden in het werk gesteld, om hem van zijn geloofsbelydenis af te trekken. Ja, ook zijne vrouw en kinderen, die door het gemis van hunnen kostwinner tot armoede vervallen waren, drongen nu bij hem aan om de waarheid te verloochenen. Maar hij zeide hun dat, »indien zij daarmede wilden komen, zij te huis moesten blijven, opdat hij door hunne woorden niet mocht verflauwen, "

Was hierdoor des martelaars geestelijke strijd reeds buitengewoon zwaar, hierbij kwam nog lichaamspijn, daar hij onder de bittere koude van het jaar 1569 leed. Desniettemin bleef hij staan, want God de Heere volbracht zijne kracht in de zwakheid zijns getuigen. Daar de vijanden zagen, dat alle pogingen, om den martelaar van zijn geloof af te brengen niet baatten, spraken zij het vonnis des doods overj hem tiit. Twee Minderbroeders kwamen daarop den veroordeelde troosten, maar hij wilde met hunnen troost niet vertroost worden. Hij had eenen beteren'troost. Daarom ging hij blijmoedig naar de strafplaats. Spreken kon hij niet meer, daar men hem een grooten houten bal in den mond geslagen en gebonden had. Maar toen hij op den brandstapel stond, gaf hij met het knikken van zijn hoofd en de opheffing zijner handen en oogen naar den hemel, genoeg te kennen, dat de Heere hem inwendig verheerlijkt had.

JAN SORBET.

Den len October ïe, 6g werd Jan Sorret geboortig van Arras, doch sinds 12 jaren te Doornik woonachtig, in laatstgenoemde stad gevangen genomen, omdat zijn Christelijke wandel hem van ketterij verdacht had gemaakt, want hij was nog slechts 28 jaren en strekte reeds ten voorbeeld van de .jeugd. Toen hij ondervraagd werd beleed hij vrijmoedig de Gereformeerde belijdenis.

Wéinige dagen voor. zijnen dood schreef de martelaar aan eene zuster in den Heere, waarin hij mededeelde: »Volgens de getuigenis van mijnen geest hoop ik niet lang meer in deze wereld te verkeeren, maar denk dat ik spoedig dezen aardschen tabernakel zal moeten afleggen. Daarom neem ik afscheid van u en zeg u vaarwel en alle andere broeders en zusters van Doornik, Rijssel, Valenciennes en Antwerpen, totdat wij elkander zullen wederzien in het hemelsch Jeruzalem, als wij gezeten zullen zijn aan den maaltijd des Lams, door God en zijne Engelen erfend."

Den dag voor zijnen dood werd Sorret op zware proef gesteld, toen zijne rechters: ? hem op hartroerende wijze vermaanden zijne hardnekkigheid te laten varen, daar die hem in zijn sterven met een verschrikkelijken angst zou vervullen.

Doch Sorret antwoordde, dat hij zich vasthield aan de belijdenis des geloofs, die hij zoo dikwijls voor hen had afgelegd.

Den i3en October 1569 werd het vonnis over hem uitgesproken. Hij zou levend verbrand worden. En zoo geschiedde het ook, want met de grootste standvastigheid oflferde hij zijne ziele Gode op, Zijnen lof in de vlammen verkondigende.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

D martelaren

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1892

De Heraut | 4 Pagina's