GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„In welke ure gij het niet meent.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In welke ure gij het niet meent.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij dan, zijt ook bereid: ant in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des menschen komen. Luk. 12:40,

Diep zielkundig gedacht is wat de Psalmist m Psalm 49 - . 12 van de lieden der wereld zegt: »Hunne binnenste gedachte is, dat hun huizen in eeuwigheid zullen zijn, hunne woningen van geslachte tot geslachte." En we haasten ons er bij te voegen, dat ook Gods kind van nature dien trek met het kind der wereld gemeen heeft.

Een goed, stevig huis op een hecht fundament opgetrokken, kan eeuwen tegenhouden. En als we dan hooien van vader en grootvader, die ook reeds in datzelfde huis gewoond hebben; en er nu zelf even rustig in wonen, zonder dat er een scheur in den muur komt of een bint in de zoldering kraakt; ja, waarlijk, dan leven ook wij reeds in die toekomst in, als onze kinderen ons in dat huis vervangen zullen, en straks zij weer worden opgevolgd door het kroost dat God hun zal geven.

Vooral een landman voelt dit sterk, zoo het hem gegund werd, van geslacht tot geslacht, met zijn familie op eigen erve te zitten. Want, al wierd er aan dat huis dan ook verbouwd, dat land, die akker, die breede bodem, waar zijn huis op staat, en zijn tarwe op groeit en zijn runderen op grazen, die blijven althans altoos dezelfde, en hij zou het ^ich niet kunnen indenken, dat die grond, die akker, dat weiland er eens niet meer zijn zaL

Nog sterker voelt ge dat van de stad oi het dorp, waarin ge woont. Of toch al huizen worden gesloopt en nieuwe gebouwd, en of soms al een akker onteigend wordt voor een kanaal of spoordijk, de stad zelf, het dorp waarin we wonen, gaat toch nooit weg. Hoeveeleeuwen was Amsterdam er nu al niet. Nog toont het niet het minste teeken van verval. Hoe ter wereld zou zulk een stad dan ooit weg komen?

Maar toch het allersterkst hebben we dat gevoel van heel onze aarde. Al lezen we toch in de Schrift van groote steden als Babyion en Ninevé die met den grond zijn gelijk gemaakt; en al lezen we van het Heilige land, dat eens van melk en honig overvloeide, en nu zoo doren kaal is; toch ligt de plek waar Babel eens stond nog altoos onbewogen, en trekken naar het verdorde Palestina nog altoos stroomen van pelgrims toe.

Al weten we dus zeer goed, dat huizen eindelijk gesloopt worden, en steden verdwijnen kunnen, en zelfs stukken grond door aardbeving weg kunnen zinken, de' wereld zelve blijft toch altoos, zoo denken we, en wat ook verdwijne of wegga, de aarde zelve blijft die ze is.

Tegen dit algemeen menschelijk besef gaat nu echter de Heilige Schrift lijnrecht in, en zij zegt u, dat deze aarde niet blijft; dat heel deze wereld eens veranderd wordt; dat eens zelfs de tijd uit zal hebben; en dat dan de voleinding der eeuwen komt.

En dat hooren we dan aan. We laten het ons gezeggen. En wie gelooft, weerspreekt het wel niet. Maar toch het grijpt ons niet aan. En steeds blijven we voortleven in het besef, alsof alle dingen blijven zullen, gelijk ze nu zijn.

Vroeger was dat niet zoo. Zelfs zijn er tijden geweest, dat men vrij algemeen in het besef leefde, dat het einde der wereld nabij was. Op een jaar na rekende men dan uit, wanneer de wereld vergaan zou. En dit eenmaal voor vast aannemende, verkochten niet weinigen hun land en goed; en maakten het geld op; denkende dat ze er een volgend jaar, als de wereld verging, toch niets meer aan hadden.

Maar juist doordien men dat »vergaan van de wereld" zoo telkens voorspeld had, en dat die voorspelling nooit uitkwam, hield men allengs op aan zulke voorzeggingen geloof te slaan. Al spoedig dreef men er den spot meê. En zoo kwam van lieverlee de voorstelling in zwang, alsof het eindeloos, aldoor, op aarde blijven zou zooals het nu is.

Slechts in enkele kringen van Gods volk leef men nog rekenen met de stellige profetie an de wederkomst des Heeren; maar zonder at het in den regel veel invloed op aller besef en aller gedraging had.

En < iit heeft geduurd, tot men de korst van eze aarde ging onderzoeken, en tot de wetenchap zich rekenschap ging geven, van wat r in het hart der aarde voorviel.

Toen toch zag men voor zijn oogen, dat eze wereld lang niet altijd geweest is wat ze u is; dat schrikkelijke omwentelingen en onerstbovenkeeringen in de korst van onze aarde adden plaats gegrepen; en zag b. v, aan de teenkool, dat breede bosschen, die eertijds op e oppervlakte van deze aarde stonden, nu, iep onder den grond, in de mijnen weggezakt n verkoold zijn.

Zoo ontdekte men, dat onze aarde innerlijk eeft en woelt en gist. De vuurspuwende bergen n de aardbevingen vonden zoo haar natuurijke verklaring. Maar juist daardoor kwam men dan ook tot het inzicht, dat onze aarde ook n de toekomst niet Aan blijven, die ze is, maar roeg of laat in koude verstijven of in een ereldbrand onder moet gaan.

Dat prikkelde toen de kenners der Schrift eder. Men begon in de kringen van Gods olk op die wereld en haar toekomst weer en anderen blik te krijgen. En nu is het reeds oover, dat alleen de oppervlakkige en meer uffende, dan mislevende lieden, nog altoos van en eindeloos voortbestaan der wereld droomen.

Wie op de hoogte van zijn tijd is, weet hans zoo onder de kinderen Gods, als onder e kinderen der wereld, dat eens heel deze ereld zal vergaan.

En toch, al weten nu én de mannen des eloofs én de mannen der wetenschap, dat roeg of laat, »de gedaante dezer wereld oorbijgaat, " toch is de indruk van deze overuiging bij beiden zoo verschillend.

Een verschil hierin bestaande, dat de man h der wereld dezen dag verre stelt; en de man u des geloofs roept: De dag des Heeren is v nabij. Dat de lieden der wetenschap zeggen: g »Het zal onzen tijd wel uithouden, " en dat d de Heere in zijn Woord ons getuigt: »Ik kom e als een dief in den nacht". Of wilt ge, dat de d verwerpers der Schrift, den duur der wereld v bij perioden van eeuwen uitmeten, en dat de l Christus ons waarschuwt: »In welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des menschen komen." d Voor de practijk nu zijn de gevolgen van z dit verschillend standpunt onberekenbaar. Im­ h mer voor den één wordt het nu tot levensregel: a » Doe alsof er nooit een einde aan komt"; en voor den ander: »Doe alsof morgen den dag het einde voor de deur stond".

Juist hetzelfde verschil wat ge met het uitzicht op den dood vindt. b

Ook te dien opzichte toch weet én het kind Gods én het kind der wereld, dat ons leven eens uit heeft; dat de dood ons reeds, van verre of van nabij, opwacht; en dat eens het graf ons aller rustplaats zijn zal.

Maar het kind der wereld roept, al weet hij dit: Spreek er niet van. En dan mag er zelfs niet van den dood gesproken worden, als de dokter weet en ziet en zegt, dat het morgen afloopt. Terwijl omgekeerd het kind Gods eigenlijk geen dag doorleeft, dat hij niet aan zijn einde denkt; steeds zijn ziele op het sterven voorbereidt; en vooral bij ernstige ziekte, alle gordijn wegschuift, om met heldere open oogen in de eeuwigheid te staren.

Tot op zekere hoogte kunt ge zelfs zeggen, dat het komen van Jezus op de wolken, en het komen van den dood om ons weg te halen, voor Gods kind één is; want als we sterven is voor ons het einde van de wereld eigenlijk reeds gekomen. Voor een wijle onttrekt zich die wereld dan aan ons oog; en het eerste oogenblik waarop we haar, na onze opstanding, weer zullen zien, zal juist dat laatste oogenblik zijn, waarop Christus zijn vierschaar spant.

Al is het dus nog zoo waar, dat we vroom moeten zijn, niet om den dood, maar om Gods wille, toch staat het even vast, dat juist dat denken aan het sterven het groote van God geboden middel is, om den overweldigenden indruk van de macht der wereld te breken, en den indruk van Gods majesteit te krachtiger op ons te laten inwerken.

Het is geen toeval, dat de ure van onzen dood zoo onzeker is, en dat het sterven bijna een ieder overkomt in de ure waarin hij het niet meende.

Dat richtte God de Heere opzettelijk zoo in, om juist daardoor onze ziele in een gestadige heilzame spanning te houden, en onze gebondenheid aan de wereld te verzwakken.

En waar zelfs die onzekerheid van het leven nog niet sterk genoeg bleek, om die verkleefdheid, die gehechtheid, die gebondenheid en verslaafdheid aan de wereld losser te maken, slaat Hij dan telkens nog dien breeden golfslag van den dood over ons uit, dien wij een epidemie noemen.

Dat er zooveel meer dan anders sterven. Dat er velen zoo opeens uit zijn.

Dat het leven 'van prinsen op elk gebied als druiven wordt afgesneden.

Alleen maar om dit ééne in onze ziel te prenten, dat het blgvende niet in deze wereld, maar in den Heere onzen God is. En wie wijs is merkt daarop, opdat de dood hem niet verrasse.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„In welke ure gij het niet meent.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's