GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hun sterkte ter tijd van benauwdheid."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hun sterkte ter tijd van benauwdheid."

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch het heil der rechtvaardigen is van den Heere; hunne sterkte ter tijd van benauwdheid. Ps. 37:39.

De onverwinlijke kracht der religie toont zich daarin, dat ze boven nood en dood uitgaat.

Zóó hoog kunnen de wateren van den tegenspoed niet aanzwellen, of het echte geloof van Gods kind slaat er toch fier de armen in uit en weet het hoofd boven te houden.

Satan heeft het met Job beproefd en van God zelf vrijheid gevraagd, om aan Job een exempel te stellen, of het niet mogelijk zou zijn de vonk des geloofs toch ten leste geheel te verstikken en uit te trappen. Maar hoe hij Job ook geplaagd en getergd, van alles beroofd en op den aschhoop tot een ellendeling heeft gemaakt, het geloof is in Job wel onzuiver in zijn opvlammen geworden, maar uitgegaan is het niet.

Of Jeremia al in den kuil werd geworpen en ten leste schier alleen tegenover allen stond, zoodat zijn eigen vleesch tegen zijn ziel rebelleerde, en hij zelf riep, dat hij den dienst des Heeren verlaten wilde, toch is hij geëindigd met zijn geloof terug te vinden. «•Heere, Gij zijt mij te sterk geweest. Gij hebt overmocht."

En zooals dit bij de mannen der Schrift waS) zoo was het alle eeuwen door, en zoo is het nog. Alle gekalkte en gepleisterde religie laat van den wand los, zoodra de hitts dien wand blakert of de stroom tegen dien wand opklimt; maar alle echt geloof bleek steeds aan het hardst graniet gelijk te zijn, waar ternauwernood met bijl of met houweel een enkele schilfer was af te slaan.

o, Het is een bange historie van wat h

kind des geloofs niet alleen onopzettelijk aan zielsbenauwing doorworsteld heeft, maar wat, erger nog, menschelijke moedwil of menschelijke dwaling opzetttlijk den vrome heeft aangedaan, om hem tot verloochening van zijn innigste zielsovertiiiging te dwingen; maar toch is er in die sombere historie ook iets schoons.

Immers in die met bloed bedropen historie ziet ge menschelijke wreedheid en duivelsche boosheid al haar kracht uitputten, om de gruwelijkste martelingen uit te denken en de ijslijkste folteringen toe te passen, en toch in het emd aflaten, omdat het niet helpt.

Dat de pijnbank ten leste is afgeschaft en de folterkamer een museum van oudheden wierd, is een der schoonste triomfen die de religie behaalde. Niet omdat ze de zeden verzacht heeft en de rechtspleging minder wreed heeft gemaakt, maar omdat de religie uit die vreeslijke worsteling zegevierend is te voorschijn getreden, en de kwelzucht ten leste afliet, wijl ze zag, dat ze toch niets tegen het geloof vermocht.

Nu is, helaas, deze echte religie, die machtig is om ten slotte over eiken tegenstand te triomfeeren, niet het gemeengoed van ons menschelijk geslacht.

Als het er op aankwam, heeft veeleer bijna altijd de meerderheid zich aan de zijde der verdrukkers geschaard, en die stand hielden waren bijna altijd en overal een zeer kleine minderheid.

Het is zoo, er zijn schoone dagen geweest in de worsteling der eerste Christelijke kerk, gelijk in de dagen der Machabeën, wondere perioden van geloof in de valleien der Waldenzen en in onze worsteling tegen Spanjes overmacht ; dagen waarin ten leste de macht des geloofs bovendreef en het scheen alsof een geheele bevolking door heiliger geestdrift was aangegrepen.

Maar zulke toestanden zijn een uitzondering; en althans in onze gelooflooze tijden is er nergens, is er in niet één land iets anders overgebleven dan een kleine kern van Godgetrouwen, die nóg, als het moest, om getuigenis voor 's Heeren naamjaf te leggen, ; ^den brandstapel beklimmen zouden.

Want wel zijn er nog kringen waarin men belijdt, kringen waarin zekere mate van godsvrucht heerscht, kringen waarin gebeden wordt en geroepen naar den hooge. Maar zelfs in deze betere kringen klatert zooveel goud dat geen goud is, heeft de plant des geloofs nog zoo bitter weinig wortel geschoten, en zou een enkele ruk van den stormwind voldoende zijn om heel dit jonge^^plantsoen te^ ontwortelen. t

Dan is er 3 wel f veel liefs. 'Een loven" en o lieven van Jezus, om de verzoening zijner zondeschuld te erlangen. Ook wel een drang a om anderen tot Jezus te lokken. Niet zelden d zelfs een sterke drang om in allerlei werk m der liefde en van deugdsbettachting uit e te schitteren. Maar van een geloof dat naar God uitgaat, dat buiten het Eeuwige Wezen u niet kan, en rusteloos doorworstelt om in w God zijn toevlucht en zijn onverwinlijke sterkte u te hebben, merkt ge bij dit halfgeloof zoo weinig.

En natuurlijk, zulk een geloof kan in de ure van benauwdheid geen stand houden.

Religie is en blijft altoos een zoeken, een minnen, een innig in de ziel vereeren van het Eeuwige Wezen.

God de Heere, en Hij alleen, ' blijft voor alle echt en waarachtig geloof het middenpunt van ons zielsverlangen.

Om Hem is het te doen. Aan Hem ontleent het echt geloof zijn wezenlijke kracht. Niets op aarde, niets in den hemel bij Hem waardig te schatten, en geen vuriger lust te kennen, dan om in allen angst en alle pijn nabij den God onzes levens te wezen; — dat en dat alleen is de heerlijke zielsuiting van alle waarachtig uit God geboren geloof.

Uit Hem is zulk geloof geboren, en daarom ; rekt het rusteloos naar Hem toe.

Daarom schreeuwt het en dorst het naar en levenden God, gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen.

Voor zulk een is God zijn deel, zijn heil, zijn eeuwig goed.

En er is geen ruste voor het onrustig en el bewogen hart, eer het rusten kan in Gods eeuwige liefde.

Natuurlijk zoekt dan zulk geloof den Midelaar, en bij dien Middelaar de vergeving in ijn bloed; doch nooit anders dan als middel om tot God te genaken. Niet om bij den iddelaar te blijven staan, maar om door em tot God te gaan, door wien we de toeeiding hebben verkregen.

Vandaar dat de echte minnaars des Heeren altoos weer naar de Psalmen grijpen; maar dat de lieve vrienden, wien het meer om een Medicijnmeesier voor hun zielskrankheden te doen is, zich meer aan voelen getrokken door de liedekens van Sankey.

Want in die Psalmen, daar vindt ge óók van erljssing gehandeld, daar jubelt de ziel óók over den Middelaar; maar toch is en blijft et in die Psalmen, onder drang van nood en ood, altoos weer een roepen naar den levenden God, een onstuimig ijveren om door te ringen tot zijn heilige gemeenschap.

Neen, de psalmist is niet iemand, wien het in de eerste plaats om een zalig plekje in en hemel, om eigen lijfs-en zielsbehoud te doen is, en die waant door een reeks van oede werken zijn rekening met den hemel te kunnen vereflTenen.

De psalmist ademt boven 'de wereld uit. Hij tuurt door het gordijn der zichtbare dingen door. Hij kent en zoekt daarom den Eenige, den Eeuwige, die zich achter al het geschapene erbergt en boven al het geschapene verheft. Diep in de ziel is hij ontzet en aangegrepen door de majesteit des Heeren Heeren,

Bij Hem vergeleken, is al wat de wereld biedt, minder dan niets geacht; en juist daarom weet hij, dat geen crea^uurlijke macht die op hem aandringt, hem kan vernietigen, omdat zijn God al die creatuurlijke macht in zijn hand houdt, en tegen Hem geen schepsel iets kan vermogen. Met zijn God springt hij over een muur; met zijn God dringt hij door een bende.

Wie daar nu nog niet aan toe is, en nog in de bekommering over de zaligheid zijner ziel ligt, en er op bedacht blijft om zijn eigen leven met allerlei deugd en goed werk te versieren, die verstaat die diepere geestesworstelingen niet, en kan daarom irt die Psalmen geen smaak vinden.

Maar wie op den pelgrimstocht zijns geloofs die eerste mijlpalen achter zich heelt, en over die eerste heuvelen en door die vooraan liggende dalen is heengetogen, en nu het hoogland van Gods heilige bergen in het verschiet krijgt, voor dien begint de religie een zoeken van God zelf te worden; en hem spreken die h o h k n l Psalmen dan ook toe met zoo onweerstaanbare kracht, dat alle ander lied er mat en dof bij lijkt.

Maar voor zulk een gaat dan ook het licht der eigen zielservaring over dien heerlijken jubeltoon op: »dat God de Heere voor zijn volk un sterkte is in tijden van benauwdheid^'.

Niet meer gelijk eertijds, een God tot wien ze, als er lijden of ongeval naakt, roepen, of Hij het van hen mocht afwenden, er hen uit redden, of hen genezen van hun krankheid. Immers dat doet tot op zekere hoogte de ongeloovige ook.

Wie anders nooit bad, bad nog vaak als er een teeder beminde echtgenoot of een lief kind op sterven lei.

Maar daarom juist ligt er in zulk roepen, zonder meer, nog geen religie. Zoo roepen we naar menschen ook. Soortgelijke hulp wachten we ook van onze artsen.

Neen «sterkte in de ure der benauwdheid", wil zeggen als de benauwde ure komt, en we zien, dat God ze over ons brengt, en dat ze niet meer te ontwijken is, dan zóó te midden van dien nood en dood te verkeeren, dat er blijkt in ons een sterkte te werken, die in macht deze benauwdheid te boven gaat.

Het is, in de ure der bezoeking te staan, gelijk de soldaat op het slagveld. Niet roepende: Laat ons niet strijden!, maa^, nu de strijd eenmaal is aangegaan, dapper strijdende, omdat hij op zijn veldheer vertrouwt, omdat de heilige zaak waarvoor de strijd is aangebonden, hem wenkt, en omdat hij in heilige geestdrift de eere van zijn banier en den naam van zijn veldheer liefheeft.

Onder Napoleon overwon, wie zonder de sterkte die van dien naam uitging, geslagen zou zijn.

En zoo nu, en in veel hooger zin, voegt het u, als Gods kind in den Naam des Heeren uw sterkte te hebben, zoodra de worsteling aanvangt, en gij persoonlijk in die worsteling betrokken zijt, en het aan u moet blijken, of de macht van uw God om u te sterken, machtiger is dan de invloed van Satan en eigen vleesch om u te doen onderliggen.

Daarin lag het mysterie van het martelaarschap.

In die innerlijke zielsbevinding lag het geheim van allen triomf, die ooit door Gods kinderen behaald is.

Die verborgen sterkte is openbaar geworden, als hoon en smaad de keel toenepen, als tegenspoed en zielsverdriet de wateren bijna over et hoofd deden gaan, en ook niet het minst ls de eigen persoon werd aangevochten, om ot zonde te komen in de ure der verleiding, f tot afval te komen in de ure des doods. Want in den dood, natuurlijk, dan begeeft lle creatuur u. Dan ontzinkt u alle steunsel at de wereld u bood. Dan zijt ge zelfs niet eer in staat om uw eigen lichaam en uw igen bewustzijn vast te houden.

En dan juist hangt er alles maar aan, of ge willig in den stroom des doods weet te erpen, vertrouwende alleen op den Heere w God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Hun sterkte ter tijd van benauwdheid.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's