GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het tweede Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tweede Gebod.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOiSDAGSAFDEEIÏIVG XXXV.

Want wederspannigheid is een zonde der tooverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. I Sam. 15 : 23a.

III.

Voor wat den beeldendienst in eigenlijken zin aangaat, is de positie van het Tweede Gebod dus volkomen doorzichtig. God schiep u naar zijn Beeld, onder verband dat ge Hem dienen zoudt door dit Beeld Gods in uzelven te mainteneeren en ongeschonden te bewaren. Maar gij schondt dit Beeld Gods in uzelven, en hebt het dus onteerd. Ook zoo echter ontkomt ge niet aan de ingeschapen neiging van uw natuur, om een Bseld van God te bezitten, en nu gaat ge zelf een Beeld %an God maken. Dit wordt u nu verboden. Dit moogt ge niet doen. Van het Beeld Gods door eigen schuld berooid, hebt ge veeleer het Beeld van God aan te nemen, dat u in Christus geboden wierd, en alzoo in den Middelaar ( te gelooven. Negatief ligt dus in dit Tweede / Gebod: Maak geen Beeld van God; maar positief gebiedt het: Wees een Beeld van God, of waar ge ophieldt dit te zijn: Geloof in den Heere Jezus Christus en word den beelde des Zoons gelijkvormig.

Doch hierbij laat onze Catechismus het zeer terecht niet. God eischt toch, zoo zegt hij: i". dat wij Hem in geenerlei wijze afbeelden; maar ook 2^. dat we Hem op geen andere wij'ne vereeren, dan Hij in zijn Woord bevolen heeft. Daarna handelt de Catechismus dan nog van de beelden der heiligen en de t'ereering dier beelden; doch dit raakt een ander onderwerp, en komt deswege eerst in ons laatste artikel ter sprake. Hier moet eerst de eigenlijke inhoud van het Gebod worden afgehandeld, en die loopt uitsluitend over de vereering niet van de heiligen, maar van God zelf, Desaangaande nu kent ge het woord van Samuel tot Saul: „ Wederspannigheid is een zonde der tooverij en wederstreven is afgoderij en beeldendienst, " dat we met opzet als motto voor dit artikel kozen. En het is in dit woord nu, evenals in zoo menige andere uitspraak der Heilige Schrift, dat ons altoos weer de vermaning toekomt : In uw dienst en uw vereering van het Eeuwige Wezen zij verre van u alle eigenwilligheid en alle eigendunkelijkheid. God zelf bepaalt, hoe Hij gediend wil wezen; en zó< 5 nu zult ge Hem eeren, en niet anders.

Is dit nu uit het Tweede Gebod enkel met de oppervlakkige redeneering afgeleid, dat God hier verbiedt Hem onder beeldvorm te eeren, en u dus niet vrijlaat in uw wijze van Hem te dienen.' Zoo wordt het vaak voorgesteld; maar natuurlijk ten onrechte. Omdat ik toch mijn kind verbied met een mes te spelen, verbied ik hem nog niet te spelen met een stok, een bal ol een tol. Daaruit dat God u verbiedt. Hem onder beeldvorm te vereeren, volgt op zichzelf nog volstrekt niet, dat Hij u ook verbieden zou Hem te eeren door menschenoffers, lichaamskastijding of het ontsteken van geuren. Daaruit dat het ééne verboden is, kan men nooit afleiden dat ook het andere verboden is. Veeleer zoudt ge uit het feit, dat het ééne wel en het andere niet verboden is, met zeker recht kunnen vermoeden, dat het andere u dus vrij stond.

Neen, de klem van dit gebod werkt op heel andere wijze. Als in het Zesde Gebod u verboden wordt iemand te dooden, zou hieruit op zichzelf nog niet volgen, dat ge iemand ook niet kwellen, schoppen of pijnigen mocht. Veeleer zou dit alles op zichzelf geoorloofd zijn, mits ge maar maaktet, dat hij er het leven afbracht. Geen rechter zou in eenig land, iemand dan ook ooit veroordeelen op grond van het: „Gij zult niet doodslaan, " zoolang het niet tot feitelijken doodslag, voor zooveel aan hem lag, gekomen was. Doch heel anders komt de zaak te staan, zoo ge dit gebod neemt, niet als een artikel uit een strafwetboek, maar als een qehod Gods. Dan toch hebt ge het geestei lijk te verstaan. Dus elk verbod te nemen ' met den achtergrond van wat \x geboden wordt. En dan natuurlijk ligt achter het verbod, om iemands leven te na te komen, het gebod om den welstand van zijn leven te bevorderen; en hieruit volgt nu weer onmiddellijk, dat alle aandoen van pijn of leed of moeite, ook in lichamelijken zin, ongeoorloofd en dus verboden is. En zoo nu ook is het hier. . Ook hier moet ge op den positieven wortel van dit gebod teruggaan, d. w. z. op hetgeen in dit artikel geboden wordt; of "om het juister uit te drukken, v/at de wille Gods in algemeenen im is, waaruit dit verbod voortvloeit. Die wortel nu ligt, gelijk we zagen, in het feit, dat God ons naar zijn Beeld schiep, en in de hieruit voortvloeiende verplichting, om dit Beeld Gods in ons zelven te eeren en ts mainteneeren. Daarmee in onverzoenlijken strijd is elke poging om zelven voor ons een beeld van God te maken; ea deswege is elk opstellen van een beeld van God, om Hem onder dien vorm te eeren, zoo "gruwelijke zonde. Doch nu moet dan ook, wie de zaak geestelijk opvat, op den positieven inhoud van dit gebod heel zijn Godsvsreering doen rusten, en is alzoo voor u verboden elke wijze van Godsvereering die met dit primordiale feit van uw schepping naar Gods Beeld onvereenigbaar is.

'}• Dit nu gaat zeer diep. Het trekt u toch 'van alle uitwendige Godsvereering, als zoodanig, geheel af, en roept u op om alle waarachtige Godsvereering hierin te stellen, dat het Beeld van God weer in u opleve, in u doorvverke en in u zijn glans toone. Altoos weer, wat Jezus zei: „De ware aanbidders zullen den Vader aanbidden in geest en waarheid." Hetzelfde wat Pauius schreef: „Dit is uw redelijke godsdienst, dat gij uw lichaam stelt tot een levende, Gode welbehaaglijke en heilige offerande." Of wilt ge, hetzelfde wat Jacobus uitriep: „Dit is de onbevlekte godsdienst voor God en den Vader, weduwen en weezen bezoeken in hun verdrukking en u zelven rein bewaren van de wereld."

Hiermee is dus niet alleen uitgemaakt, dat zekere uitwendige vormen, zonder religie van het hart, waardeloos zijn, maar veel meer nog, dat in die vormen nooit Godsvereering liggen kan. Knielen, om dit voorbeeld te kiezen, kan als uiting van de neergebogenheid uwer ziel, symmetrisch de eenheid van ziel en lichaam uitdrukken, maar op zich zelf heeft knielen voor God niet de minste waardij of beteekenis. Al knielde op één dag heel een volk voor God neder, zoo er achter dat buigen van de knie geen buigen van de üiel voor den Eeuwige school, zou dit knielen, als vorm van Godsvereering, niet de minste beteekenis hebben.

Elke culte, gelijk men dit noemt, d. i. elke vorm van Godsvereering, die als zoodanig waardij wil bezitten, valt hiermee weg. Al worden er duizend oflferlammeren geslacht, al gaan de heerlijkste wierookwalmen op, al ruischen de heiligste tonen door het woud of door de tempelgewelven, ja, al worden er duizendmaal duizend gebeden opgezegd, niet één dezer vormen van Godsvereering kan op zich zelt ook maar de minste waardij voor God bezitten. God wordt nooit door een vorm geëerd, en kan door geen vormelijk vertoon, door geen plechtige staatsie of harmonische beweging in zang of maatgezang ooit geëerd worden.

Omdat gij mensch zijt kunt gij God alleen eeren door zijn Beeld in u tot zijn recht te laten komen. Deswege heeft alleen de uiting uwer ziel voor Hem beteekenis ; en de vormen van uw eeredienst hebben alleen waardij, in zooveire ze de uiting uwer ziel met de uiting van anderer zielen in gemeenschap brengen, en uw lichaam symmetrisch doen saamwerken met wat in uw binnenste omgaat. Dit is en blijft het hoog geestelijk karakter van onze menschelijke religie; en het is de onvergankelijke eere onzer Gereformeerde vaderen, dat ze dit geestelijk karakter der religie van alle uitwendige vormen, zonder eenigen vorm te sparen, hebben losgemaakt. Ze vonden in hun dagen in de kerken, die toen nog geheel door Romes geest beheerscht werden, een vormelijke culte, een keurig ingerichten liturgischen eeredienst, waarin elke vorm bepaald, elke beweging voorgeschreven, elke uiting vastgesteld was; en de drukkende last van dit uitwendige in kleeding, gebaar, gang en vorm was zoo overwegend, dat stellig in de meeste gevallen de spanning der ziel zich er bijna geheel op richtte, om die uitwendige vormen zonder feil of fout waar te nemen. Dit maakte vanzelf dat men aan het uitwendig waarnemen van deze vormen als zoodanig waarde ging hechten. Zooveel en zooveel; Paternosters, zoo en zooveel Ave Maria's, zoo en zooveel y^Engelsche groetenissen" afgepreveld te hebben gold als verdienstelijk. En algemeen was de valsche en onware overtuiging ingedrongen, alsof op zichzelf deze uitwendige vorm Gode behagen kon. Daartegen zijn onze vaderen toen ingegaan, en ze hebben al het vrome volk weer naar het Beeld Gods teruggeroepen, dat in Christus gegeven was, dat door het geloof in Christus ook in hen weer kon opleven; en z; hebben de heerlijke wag^heid weer doen fi-Jtteren, dat alle waarachtige religie in nissSjiidi-i'S karibestaan, dan hierin, dat v^fij, kinderen der menschen, ons uiten, aanstellen, en voor het aangezicht Gods gedragen als geschapen naar den Beelde Gods. Op dien grond hebben ze alle waardij ontzegd aan elk uitwendig werk, dat niet bezield was door het geloot in Christus, als het ons door God herschonken Beeld van Zichzelven; en tevens alle kracht ontzegd aan welken godsdienstvorm ook, die niet door een uiting der ziel gedragen en vervuld werd. Vandaar hun verwerpen van alle religjeuse kleeding, alle religieuse kunst, alle religieuse ceremoniën en bewegingen. Ze'fs het kruisslaan, de kniebuiging, de handvouwing en wat dies meer zij kwam bij hen niet in eenige waarde. Al hun roepen was maar, om de vrije zielsuiting van het kind van God voor zij» Vader in de hemelen, d, w. z. om de doorschijuing van het Beeld Gods in den verloste van Christus. Steeds naar den regel, „dat we ons licht zoo zouden doen schijnen voor de menschen, opdat ae onze goede werken zien mochten en onzen Vader die in de hemelen is verheerlijken mochten." *

Niet, men versta ons wel, alsof onze vaderen op zichzelf in het buigen van de knieën iets verkeerds zagen. Knielen ook in de kerk is zelfs heerlijk. M^ar, helaas, de uitkom'st had getoond, dat dit buigen van de knieën voor aller oogen den mensch in zijn uitwendigen zin verstrikt en alzoo ten leste schade aanbrengt. Het kruisteeken was ook onzen vaderen heilig, en op zichzelf zou het heerlijk zijn, zoo dit teeken van het kruis allerwegen uit kon komen; maar, helaas, de uitkomst had getoond, dat dit heilig teeken op die wijs niet in de wereld kan worden ingedragfn, of., .)iet wordt feitelijk tot een amuleet verlaagd of v/erktuiglijk bespot in zijn heilige beteekenis. En zoo moet ook nu ons standpunt tegenover alle deze vormen van Godsvereenng steeds naar den regel onzer vaderen bepaald worden. In geen van deze vormen steekt op zich'.elt kwaad. ladien de zielsuiting op de hoogte van deze vormen is, zoodat deze vormen niets dan openbaring van geestelijke harmonie zijn en die geestelijke harmonie dienen, zijn ze uitstekend. Maar ook overal waar deze vormen als zoodanig en zonder meer voet krijgen, en op die wijs zich in !de plaats van hec geestelijke dringen, daar worden ze schadelijk, daar gaan ze tegen het geestelijk karakter onzer religie in, en eindigen ze met zich aan de eere Gods te bezondigen.

De tegenwerping, die in deze materie aan het Oude Testament ontleend wordt, houdt geen steek. Die tegenwerping is bekend. Vooral van Roomsche zijde doet men ons steeds opmerken, dat toch in de dagen der patriarchen allerlei offerande wierd geofferd, en dat in Israels eeredienst kleeding, gang, gebaar, ceremonie en heilige kuust wel degelijk geboden was, en zelfs tot in het kleine was voorgeschreven. Hieruit nu concludeert men, dat God de Heere deze dingen gewild heeft; dat dus ook de uitwendige vorm als zoodanig waarde voor den Heere onzen God bezit; en dat er alzoo niets onbetamelijks of zondigs in kan liggen, om, mits met de noodige wijziging, ook nu in onze bedehuizen te doen, wat de hoogepriester met zijn helpsnde priesters en Leviten ia Tabernakel en Tempel deed. Hierin nu ligt tgfcn deel waarheid, die volkomen geldt tegen den onvromen zin, die meent genoeg gezegd te hebben, indien hij de Roomsche kerk als een poppenkastenboel aan spot en lach heeft prijsgegeven. Immers wie dat doet, zou evenzoo gelachen en gespot hebben, als hij tegenwoordig ware geweest bij den dienst in den Tabernakel. Ook daar ging alles even vormelijk toe en hadden allerlei uitwendigheden plaats, waarbij op zichzelf niets van religie uitkwam. Maar tegen de belijdenis onzer vaderen geldt deze opmerking geenszins. Vooreerst toch weet ook de Roomsche kerk wel, hoe de profeten des Heeren er altoos weer nadruk op leggen, dat al dezs offeranden, deze vormen van het vasten en wat er verder in den uitwendigen eeredienst voorkwam, op zichzelf voot God niet de minste waardij bezat. Ze deden dit zelfs zoo scherp en in zoo snijdende taal, dat I de moderne critiek, geen religieuse zielkunde 'verstaande, uit dit profetisch protest afleidt, Idat de ceremonieele dienst eerst later wettelijke kracht verkreeg. Doch hoe dit zij, reeds I een enkele uitspraak beslist hier. Neem slechts f het woord des Heeren in Jesaja_58: „Is niet 'dit het vasten dat Ik verkies, dat gij los­ maakt de knoopen der ongerechtigheid, dat gij den hongerige uw brood meedeelt; als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat ge voor uw vleesch u niet verbergt. Dan P!a] uw licht voortbrekei? als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten."

In de tweede plaats was de ceremonieele * dienst in Israël een schaduw van wat in Christus komen zou, en verviel dus en moest ophouden, toen de Christus zijn offer gebracht had. Vandaar dat het voorhangsel scheurde, en heel de Tempel werd verwoest. En wat alles afdoet, nergens kent de Heere Jezus ook maar met één enkel woord, aan het ceremonieele als zoodanig waarde toe; en zijn apostel waarschuwt de kerken van Galatië ten ernstigste, dat ze zich toch niet weer onder dien ceremonieelen dienst der schaduwen zullen laten vangen.

Hiermee is natuurlijk noch smakeloosheid bepleit, noch slordig en onordelijk optreden goedgepraat. Als we voor onszelven of sa4m bidden, alleen of met anderen Gode lotzingen, het Woord of de Sacramenten bedienen, mag dé vorm u niet afleiden, maar mag evenmin de vormeloosheid u aanstoot geven. Het lichaam moet de zjel ook in het heilige dienen, en het ideaal wordt ook 'hier dan pas bereikt, als de actie van het ilichaam harmonisch aan de actie van de ziel beantwoordt. Oak geven we volkomen toe, dat zekere vaste usantie hierin ten goede werkt, en dat waar de geloovigen saam vergaderd zijn, de stichting verhoogd wordt, zoo noch hij die voorgaat, noch zij die zich om hem verzamelen, te veel toegeven aan subjectieve wilkeur. Maar bij dit alles moet de geestelijke actie tusschen God en de ziel het eenig wezenlijke blijven en mag de vorm nooit anders dan de natuurlijke, symmetrische en harmonische uitdrukking van die actie der ziel zijn. Te denken dat ons vasten, dat ons knicbuigen of wat ook, op zichzelf Gode behagen zou, en reeds als werktuiglijke verrichting waardij kon bezitten, gaat in tegen het Tweede Gebod. De dienst van God is niet een soort aparte eeredienst, maar een dienst die Hem in heel ons leven, door heel onzen persoon, moet worden toegebracht; en elke poging om aan den vorm zekere op zichzelf staande waarde toe te kennen, maakt schei-'ding tusschen onzen eeredienst en onzen doorïgaanden dienst van God, , alsof knielen en I bidden en lofzingen bij God hooger waardij ; zou bezitten, dan Hem te dienen in geheel de ujting van ons leven. Dat we óók moéten bidden, óók moeten knielen, óók moeten lofzingen, en óók zijn heilig Sacrament moeten gebruiken, hangt met den aard van onze natuur sa4m, en is deswege onmisbaar, maar alleen voor zooverre is deze eeredienst waarlijk religie, als het Beeld Gods in zijn kind er door tot uiting komt.

Op dat, ééne komt het dus altoos weer neer: Gij zult u geen Beeld van God maken, maar zelf het Beeld van God zijn, eawoor-Iföoover ge dir niet meer zelf zijt, het door het geloof in Christus zoeken. Immers de zonde van Aaron in de woestijn en van Jerobeam, den zoon van N.bat, te Dan en Biithel, was volstrekt niet, dat zij een afgod opstelden. Integendeel, zij bedoelden Jehovah te dienen. Hem alleen. Had men Aacon gevraagd: „Bedoelt gij den dienst van Jehovah af te schaffen, en nu dat gouden kalf als af^od te vereeren ? " — hij zou u vreemd hebben aangezien, en nauwelijks uw vraag verstaan hebben. Neen, integendeel, dat gouden kalf was voor hem gelijk voor Jerobeam, slechts een symbool. De eere die hij bedoelde, ging niet naar dat beeld, maar naar Jehovah uit. Alleen maar God wilde zoo niet vereerd zijn. Hij verbood het. Hij, de eeuwige Geest, wilde als de Vader der geesten, en als de onzienlijke God zijn aangebeden. En toen straks Jerobeam de zonde van Aaron vernieuwde, heeft de uitkomst dan ook getoond, hoe, tegen alle goede bedoeling, toch vereering van het beeld self de practijk wierd, en de dienst van Jehovah welhaast voor den dienst van Baal de vlag moest strijken.

Volkomen terecht hebben daarom onze vaderen den stelregel opgezet, dat niet de mensch, maar God zelf alleen bepalen kon, hoe we Hem dienen zullen. En dus, dat alle vorm van eeredienst, dien God niet geboden bad, als eigenwillige dienst en eigendunkelijk verzinsel blijft uitgesloten en verboden is. Op dien grond banden ze geheel den ceremonieelen toestel. Door dit motief gedrongen, hergaven ze aan de samenkomsten der gemeente dat karakter van eenvoud, waarin het. geestelijk element het sterkst spreken kon. Eenvoudig moesten hun gebouwen zijn, eenvoudig de kleeding van wie voorging, eenvoudig de gang van den dienst. Alle gevoel van benepenheid of beklemdheid in den vorm moest verre worden gehouden. En dan achtte men het hoogste ideaal bereikt, • zoo de echt gees elijke prediking den j prediker deed vergeten; zoo het gezang uit het zieleleven der geloovigen opklom; en we in hec gebed zoo aan onszelven ontrukt werden, dat we nauwelijks meer wisten wie naast ons stond of voor aller oor sprak.

In bet gebed waren ze daarom niet tegen formuliergebeden. Zelven stelden ze ze op, en het bidden van het Onze Vader bevalen ze aan. Ze lieten den dienst der Sacramenten volstrekt niet aan individueele wiikeurover, maar regelden dien door schoone formulieren. Ook het votum en de zegenspreuk was bepaald. Zelfs lieten ze, na de eerste reactie, al spoedig het orgel in de kerken weer toe, mits dat orgel dienen en niet heerschen wilde. Men kwam niet in Gods huis saé.(n om schoone muziek te hooren, of het talent van een organist te bewonderen. Een organist, die te veel merken liet, hoe ftaai hij spelen kon, brak af en deugde daarom niet. Om dezelfde reden waren ze tegen koorgezang, tegen beurtgezang en tegen dat nu eens opstaan en dan weer gaan zitten, en wat vormen er meer zijn, waardoor men, als de geest wijkt, de ledigheid van geest poogt aan te vullen. Een jkoor maakt welhaast de gemeente stom, en het eind is dat niet de ziel zich uit in lof, maar het gehoor door lieflijke k'anken gegestreeld wordt. Het kost toch reeds zoo ongemeene inspanning, om als men zingt waarlijk niet de ziel lof te zingen, dat alle afleiding gemeden moest worden.

En ditzelfde beginsel nu beeft onze vaderen ook^^geleid in bun beperking van het gezang der gemeente tot de psalmen van ' David. Uitgangspunt was ook hier de overweging, dat wij menseben niet weten, boe God de Heere wil dat we Hem zullen lofzingen. Dat nu echter de Heere ons in zijn Woord een bundel liederen had gegeven, die voor den publieken eeredienst bestemd waren. En dat wij derhalve het veiligst gingen met ons aan dezen geijkten bundel lofliederen te houden. Men wist hoe Jezus zelf nog bij de instelling van bet Avondmaal uitsluitend psalmen gezongen had. En ook, men bad in de toenmalige kerken gezien, hoe de liederen al meer de psalmen hadden verdrongen.

Hiermee is natuurlijk niet gezegd, dat er op zichzelf niet ook eenander kerkelijk lied denkbaar ware, dat tot voertuig voor de biddende en aanbiddende ziel kon dienen. Bij ons huislijk lied is dit herhaaldelijk zoo. Maar met dat al toont de historie der kerk helaas, dat de toelating van bet vrije lied reeds zeer spoedig een macht in de kerk schept, die het leven en het bestand der kerk verwringt, en eerlang bet psalmgezang in de bedehuizen verstommen doet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het tweede Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's