GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nog een kleine vier weken en de beide

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog een kleine vier weken en de beide

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog een kleine vier weken en de beide Synoden zullen ie Amsterdam reeds dagen.

Op Dinsdag 7 Juni staan beide geopend te worden, en naar men mag vertrouwen, zal het geen veertien dagen duren, of de beide Synoden zijn ineengesmolten, en een oorzaak van zwakheid, van versnippering van kracht, en vaak onheilige gedeeldheid zal hiermee uit onzen Gereformeerden vaderderlandschen kring zijn weggenomen.

De belangstelUng in deze Synode is dan ook buitengemeen groot, en nu reeds hoort men, hoe uic alle deelen des lands deze en gena naar Amsterdam wil komen, om deze samenkomst bij te wonen.

Of er voor allen plaats zal zijn, staat te bezien.

In Amsterdam is de grond duur, en zijn de kerken daardoor niet breed gebouwd, en hoog op de gaanderijen verstaat meu slecht wat beneden gediscussieerd wordt.

En toch is deze belangstelling een heerlijk teeken; te hec-lijker omdat natuurlijk ook de vijand niet slaapt, maar die booze vijand, gelijk hij in het »Ö Groote Christus, eeuvai^ Liohf' achter onze Psaimen heet, ook nu wel alles aan zal wenden, om dit schoone werk der zoekende liefde te verstoren.

De geloovigen mogen daarom wel toezien, dat ze zich door dezen boozen vijand niet verrassen en overrompelen laten.

Hij zal dit over en weer in de harten van hen beproeven, dis in de beide formation het meest aan den uitersten kant stonden. Hij zal dit beproeven door allerlei ophicsing van derden. Hij zal dit doel trachten te bereiken, door te zien of er geen verdeeldheid inde vergadering is op te werpen. Hij zal trachten daar aa^ iemand een onvoorzichtig woord te doen ontvallen. En zooveel meer.

Toch is én te Leeuwarden, én te 's-Gravenhage gebleken, dat deze booze vijand machteloos staat, zoodra onder Gods volk gebed is en de broederliefde trekt.

Er is dan ook geen twijfel, of ook nu zal de Naam des Heeren hoog verheven zijn, en zal het heil van Sion triomfeeren; maar daarom ga men deze schoone dagen niet in overmoed tegen.

Alleen de Heere onze God kan ons ook nu in de gewenschte haven leiden.

En daarom mag het gebed niet vertragen, en moet het inroepen van de genade onzes Gods tot het einde toe volgehouden.

„Niet ons, niet ons, o Heere, uw naam alleen geef eere!"

En op grond daarvan de bede: y, Laat nooit den Boozen vijand toe, Dat hij ons eenig hinder doel

Dat men er van Gereformeerde zijde zoo op staat, om voor de plaatselijke kerk tegenover het valsche begrip van en volkskerk op te komen, schrijve niemand toe aan letterzitterij of preutschheid.

Wie dat waant, is nog vreemdeling in den geestelijken strijd, dien onze vaderen tegen de toentertijd in Christus' kerk ingeslopen dwaling gestreden hebben.

Die gronddwaling bestond hierin, dat men het verborgen wezen van Christus' kerk ging verwarren met haar uitwendige verschijning.

Nu is dat verborgen wezen van Christus' kerk uiteraard één en heilig. Eén lichaam, en een bruid zonder vlek of rimpel. Al dit verborgen wezen der kerk toch is in Christus als ons Hoofd en in de krachten en genadegaven die hij uitstort.

Daarom belijden dan ook de 12 Geloofsartikelen : . Ik geloof ééne, heilige, algemeene. Christelijke kerk.

Ge ziet die kerk niet, ge tast haar niet; anders toch zoudt ge niet zeggen dat ge haar gelooft.

Ge gelooft haar éénheid; alzoo is ze niet één in haar uitwendige verschijning, maar schuilt achter de veelvormige verschijning een verborgen eenheid.

Ge gelooft haar heiligheid; derhalve is ze niet heilig in wat voor oogen is, maar chuilt die heiligheid in den wortel van haar wezen.

En zoo is al het ideale en volkomene aan Jezus' kerk, niet gelegen in wat voor ons menschelijk oog openbaar wordt, maar in Christus; reden waarom dan ook opzettelijk hier het woord Christelijke vóór kerk wordt voorgevoegd.

Immers Christelijk ïs ook de uitwendige kerk geenszins; evenmin als één en heilig. Ze moge den Christus belijden, ze moge den Christus prediken, ze moge er naar streven om zich naar zijn woord in te richten; maar dit alles maakt nog niet dat ze Christelijk is. Christelijk zou ze dan eerst zijn, als ze in geheel haar optreden niets vertoonde, dan wat van den Christus was; zijnen beelde gelijkvormig.

Vandaar dat ook van dit „Christelijke" d.i. van Christus uitgaande en aan het voorbeeld van Christus beantwoordende, niet gezegd wordt: Ik zie de Christelijke kerk, maar wel, ik geloof dat ze er is, hoewel ik, o, nog zoo weinig van Christus aan haar merk.

Nu is intusschen toen de druk ophield en de kerk een macht in het Rijk zocht te v/orden, de zoo natuurlijke trek opgekomen, om dat deel van de kerk, dat onder elk geslacht op deze aarde leeft, de kerk te gaan noemen.

Een leugen natuurlijk; want de kerk van Christus zijn niet die geloovigen die op één enkel oogenblik op aarde leven, maar alle geloovigen saam van het Paradijs af en tot aan de wederkomst van Christus. Alleen deze allen saam vormen de kerk van Christus; en wie van iets minder zegt: „Reeds dit vormt de kerk", verminkt het Lichaam des Heeren

Toch wist men aan deze verzoeking geen weerstand te bieien, en zoo sloop meeren meer de valsche voorstelling in het bewustzijn in, alsof de kerk van Christus was het uitwendige kerkelijke instituut, gelijk dit in de ambten en bedieningen zichtbaar was. Die kerk werd dan een scheepke, dat beurtvaart deed tusschen deze aarde en den hemel. Wie naar den hemel wilde, liet zich in dit scheepke der kerk opnemen, en wie in die scheepke was opgenomen, en er niet weer uitsprong, werd naar de haven der ruste overgebracht.

Doch hieruit volgde dan ook, dat men den naam van de kerk alleen aan die groote inrichting kon geven, die monarchaal onder den Bisschop van Rome saamgevat, haar vleugelen uitsloeg over alle werelddeelen.

Dat was de kerk, de eenige kerk, een andere kerk was er niet.

Wel waren er plaatse'ijke gebouwen, en parochiön, en representanten der hiërarchie, en ook de door hen bediende genademiddelen; maar er kon plaatselijk geen kerk zijn, omdat er slechts ééne kerk bestond, en alle plaatselijke groepen van deze ééne kerk slechts deeltjes waren. Juist dus hetzelfde wat onze vaderen van de onzichtbare kerk beleden, hielden zij staande van de zichtbare.

Hierin nu school oorspronkelijk geen booze toeleg. Het was alleen de zucht, om tegenover de Rijksmacht zelfstandig en tegenover de ketterij zich zuiver te houden, die dit valsche begrip deed opkomen. Maar eenmaal opgekomen, had het dan ook onberekenbaar kwaad gesticht, want alle persoonlijke vrijheid der Christenen was er door geknakt; vervolging en tyrannie was nu niet te^en, maar in de kerk spokende; en het geestelijk karakter der kerk ging almeerin uitwendige ceremoniën te loor.

Om die reden nu hebben onze vaderen, met Calvijn aan het hoofd, deze dwaling zoo principieel mogelijk bestreden, door te zeggen: De plaatselijke kerk, en zij alleen is op aarde, de kerk. Niet de provincie heeft een kerk, niet een land of volk heeft een kerk, ja, zelfs alle kerken saam op aarde maken nog slechts een deel van het groote Lichaam van Christus uit. Immers er is ook nog de triumfeerende kerk daarboven, en de kerk die nog schuilt in de toekomst. Van al wat op aarde was, kan men dus nooit zeggen: het is de kerk. De kerk was alleen geheel h& x Lichaam van Christus. Maar wel was er plaatselijk ^^« kerk, omdat een kerk is elke openbaring van het Lichaam van Christus, die de aanwezigheid van dat Lichaam verraadt.

Vandaar dat onze vaderen er zoo nadruk op legden, om nimmer uit het oog te ver-I liezen, dat elke kerk in een stad of op een dorp een ecclesia completa was, d. w. z. een instelling, een inrichting, of een verschijnsel, dat alles in zich droeg wat tot het begrip van kerk behoorde. Deswege bezat elke plaatselijke vergadering van Christuswege de macht en bevoegdheid, die voor het kerkelijk leven noodig is. En waar nu meerdere plaatselijke kerken openbaar werden, waren deze wel één in Christus, hoorden wel bijeen als behoorende tot eenzelfde Lichaam, en stonden dus wel onder de verplichting om saam te leven, maar nooit konden ze in één provinciale, of landskerk opgelost. Ze bleven altoos een vergadering van kerken, gelijk elke kerk een vergadering van geloovigen.

De macht om kerkelijk te handelen daalde dus niet uit die classicale of synodale vergaderingen naar die kerkeraden af, maar klom uit de kerkeraden naar die vergaderingen op. De kerkeraden waren de IdL& xgevers, de leden der classis of der Synode lasthebbers.

Dit is het uitgangspunt van alle Gereformeerd kerkrecht. Heel het presbyteriale en synodale kerkrecht is er uit geboren en steunt er op. En al spraken nu ook onze vaderen evenals wij, in dogmatischen, publicistischen, historischen en geographischen zin ook van „de kerk van Frankrijk", „de kerk van Schotland" enz., nooit deden ze dit in kerkrechtelij ken zin, overmits daardoor al de dwaling van Rome weer opnieuw zou zijn toegegeven.

De juistheid nu van dit beginsel der plaatselijke kerk als in zichzelve ecclesia completa (een complete kerk) kwam het sterkst uit in den lateren strijd der Gereformeerden tegen de Independenten.

Deze toch volgden het valsche beginsel, dat een groepje geloovigen, waar ook, de macht en bevoegdheid der kerk bezat. Zulk een groepje noemden zij a congregation. Vandaar dat hun stelsel het congregationalistische heet.

Dit standpunt nu was daarom valsch, omdat het menschelijke wilkeur deed insluipen. De Gereformeerde regel was, dat ge kerkelijke moet saamleven met alle ware belijders in de plaats uwer inwoning. Dit nu hing van Gods bestel af, en alzoo bepaalde Hij, en niet uw keur of keus, den kring waarin zijn macht rusten zou. Juist het standpunt, van waar uit men ook nu weer tot vereeniging zal komen. Omdat we geen Independenten, maar Gereformeerden zijn, moeten we met alle Gereformeerde belijders plaatselijk saam verkeeren.

En nog schitterender kwam de gaafheid en juistheid van dat cardinale Gereformeerde beginsel aan het licht, toen de Overheid de kerk naar haar model ging fatsoeneeren, eerst als landskerk, gelijk over2d in Duitschland de Vorsten, en hier de Arminianen het dreven (Erastianisme), en laterjuridisch geconstrueerd als Collegiaal-sysieeva.

Toen toch kreeg men dezelfde dwaling als bij Rome, maar in nog veeiPnhsiii^er vorm. Niet zooals bij Rome de ééne wereldkerk, maar een landskerk. Een kerk van Saksen-Meiningen, en een!'kerk van Saksen-Weimar-Eisenach enz. En ook niet de kerk, zelfstandig en^vrij^van den Staat, maar van de landswet afhankelijk en naar haar eischen geformeerd. En, wat het verst van het doel afvoerde, de kerk zonder eenig belijdend karakter, een soort geestelijk ziekenhuis voor heel het volk, een hospitaal voor heel het vaderland, en vandaar „de vaderlandsche keik."

Maar hierin kwam dit stelsel met de gronddwaling van Rome overeen, dat ook nu weer alleen het groot geheel de] kerk werd, terwijl de plaatselijke groepen slechts als deelen, afdeelingen, compartimenten van dit geheel optraden. Die afdeelingen noemde men dan „gemeenten", maar de kerk was en bleef het groote landsgenootschap.

Tegen deze dwaling ; van Rome, van het Independentisme en van het Collegiale stelsel handhaven wij daarom, aan de leuze onzer vaderen getrouw, het standpunt, dat de kerk alleen de onzichtbare kerk, het verborgen Lichaam van Christus is, en dat van dit Lichaam elke plaatselijke kerk een zoodanige openbaring is, dat ze compleet is in zich zelve.

Niet gelijk men lastert, alsof wij daarom deze kerken als korrels zand los naast elkaar lieten liggen.

Integendeel, de openbaringen van één en hetzelfde Lichaam zijn één in dat Lichaam, ze hooren bijeen in de uitwendige verschijning, en staan onder den last van Christus' wege, om saam'te^jleven, niet enkel inéén land, maar over heel de wereld.

Edoch, deze saamvoeging en saamverbinding kan in de ecclesiae^formatae, d. i. in de geïnstitueerde kerken nooit anders plaats vinden dan doordien de plaatselijke kerken hiertoe saamtreden en macht leggen in de meerdere vergaderingen.

Zóó zit het Gereformeerde stelsel inéén, en wie hier van afwijkt, of het anders leert, zal geestelijk en kerkelijk zijn straf dragen.

De geachte uitgever van de Vrije Kerk heeft het kerkelijk publiek aan zich verplicht door mede te deelen, wat er in de jongst verloopen weken te Waddingsveen was voorgevallen, en de officieele stukken te publiceeren, die daarbij zijn uitgegeven.

Hetgeen hij in de Vrije Kerk desaangaande schrijft, luidt als volgt:

Dringend verzocht om »eenige inlichting te geven aangaande de schorsing van Ds. C. de Groot te Waddingsveen, " kan ik hieraan niet beter voldoen dan door de officieele schorsingsacte en afzettingsacte hier te laten afdrukken. Dan weten de belangstellenden wat er van de zaak is.

De Classis, die gedurende het verblijf van Ds. de Groot aldaar, met hem en zijne vooren tegenstanders alleen veel meer arbeid, moeite en kosten heeft gehad dan met al de gemeenten der Classis Leiden samen, kreeg op 15 Febr. j.l. — toen eene commissie ad hoc over andere troebelen te Waddingsveen nog bezig was verslag uit te brengen — van Ds. de Groot en zijne vier kerkeraadsleden het navolgende schrijven:

De Classiek. Vergadering der in

vereeniging zijnde Chr. Geref. Kerk te Leiden.

Eerwaarde Heeren.

De Kerkeraad dw Chr. Geref. Gemeente te Waddingsveen geeft met verplichte bescheidenheid Uw Eerw. Verg. te kennen, dat hij niet heeft kunnen toestemmen in de wijziging van het reglement van 1869 en oordeelt dat, waar de gemeenten uwer Classis met de wijziging van genoemd reglement zijn meegegaan, als ook de geheele Kerk, behalve onze gemeeme die Chr. Geref. wenscht te blijven, gij daardoor de Kerkelijke gemeenschap tusschen Uw. Eerw. Cl. Verg. en de Chr. Geref. gemeente te Waddingsveen hebt gebroken, weshalve bovengenoemde Kerkeraad zijne afgevaardigden tot Uvr. Eerw. Class. Verg. niet kan zenden, tenzij de Classikale Vergadering der in vereeniging zijnde Chr. Geref. Kerk te Leiden tot het reglement van 1869 terugkeere.

Namens den Kerkeraad der Chr. Geref. Gemeente te Waddingsveen,

Was get. j C. DE GROOT, /r«. * ( L. BOON JR., scriba.

Waddingsveen, 15 Februari 1892.

Nu moest opnieuw eene Commissie naar Waddingsveen worden gezonden om Ds. de Groot c. s. te beduiden dat zulk een daad inhield een feitelijk verbreken van het kerkverband; dat de band der gemeenten toch niet in 't reglement van ^6% maar in belijdenis en kerkenorde lag; dat daarenboven niemand hen genoopt had ook toestemming tot wijziging van het reglement te geven, enz. enz. ü& zt Commissie kreeg mandaat om, ingeval men zich niet wilde laten gezeggen, tot schorsing over te gaan; om daarna zelve te doen wat des kerkeraads is, en om zoo noodig eene expresse Classis samen te roepen.

Een en ander is geschied. Zelfs heeft heel de Classis met eenparige stemmen later tot afzetting besloten.

Bij besluit van 18 Maart 1892 werd de schorsing uitgesproken en acte hiervan toegezonden.

De later daarop gevolgde acte van afzetting luidt als volgt;

A.an den heer C. de Groot te Waddingsveen.

Waarde Heer en Broeder!

De Commissie van de Classis Leiden der Christelijke Gereformeerde Kerk, benoemd bij besluit harer vergadering van 17 Febr. 1892, ter behandeling van de troebelen in de Chr. Geref. Gemeente te Waddingsveen en om des noodig in die Gemeente te doen wat des Kerkeraads is, en gecontinueerd bij Classicaal besluit van 6 April j.l. thans als Commissie vergaderd in de Kerkeraadskamer der Chr. Geref. Gemeente, afdeeling Hooigracht, te Leiden.

Overwegende, dat Gij, met de andere kerkeraadsleden, op den i8den Maart in uwe respectieve ambten zijt geschorst, op gronden, welke in de U toegezonden schorsingsacte behoorlijk zijn aangegeven;

Overwegende, dat door U en uwe medegeschorsten geen gevolg is gegeven aan het bevel, om U, wegens uwe wetiige schorsing, van af iS Maart j 1. van alle ambtelijke verrichtingen te onthouden; dat ook door U de sleutels, gelden, boeken en bescheiden aan de Chr Geref. Gemeente Waddingsveen toebehoorende aan onze gemachtigden, de broeders B. J. van Rhijn Sr. en A. Faasen, niet zijn afgegeven; maar dat Gij daarentegen deze broeders, omdat ze zich door de Classis hiertoe lieten gebruiken, van hun lidmaatschap aan de Chr. Geref. Gemeente Waddingsveen, zonder vorm van proces vervallen hebt verklaard, alsof Gij daartoe nog eenige bevoegdheid bezat;

Overwegende, dat ook op de vraag door Ds. H, Beuker, op Zaterdag 26 Maart aan Ds. C. de Groot ten zijnen huize persoonlijk gedaan, of hg zich aan de schorsing onderwierp en diensvolgens bereid was om den volgenden dag, zijnde Zondag den 27 Maart j.]., het gebruik van Kerk en Consistorie aan hem, die door de Classis was aangewezen om op dien dag den dienst des Woords in de Gemeente Waddingsveen te vervullen, ongehinderd af te staan, een weigerend antwoord is gegeven;

Overwegende, dat U vanwege de Classis in dato 8 April een schrijven is gezonden houdende kennisgeving dat Gij, indien Gij op het ingeslagen pad voortgaat en binnen vijf dagen niet terugkeert, van uw ambt als herder en leeraar zult moeten worden ontzet, op welk schrijven wij van U geen enkel antwoord ontvingen ;

Overwegende, dat ook op andere wijze geen bewijs van boete of beterschap door U betoond ter onzer kennis kwam:

besluit, ingevolge onze Classicale opdracht, op grond van Gods Heilig Woord en in overeenstemming met artikel 80 van onze Dordsche Kerkenordening, om U, Cornelis de Groot, in den naam des Heeren te ontzetten uit uw ambt van Herder en Leeraar i) in de Christelijke Gereformeerde Kerk, gelijk wij bij dezen doen.

Wij zien ons tevens gedrongen om U als lid der Gemeente te stellen onder kerkelijke censuur, zoodat Gij U vanaf heden ook van de Tafel des Heeren hebt te onthouden tot tijd en wijle Gij U van uwen zondigen weg bekeerd en met de Kerk des Heeren verzoend zult hebben.

Moge de Almachtige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus naar zijne ondoorgrondelijke barmhartigheid U door zijnen H. Geest de oogen verlichten en het hart verootmoedigen, dat het eene behoefte worde om voor Hem en voor Zijne Kerk schuld te belijden eer het voor altoos te laat zal zijn. Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan ieder der afgezetten, en kennisgeving van hetzelve aan de Chr. Geref. Gemeente te Waddingsveen, aan de Classicale Correspondenten der Chr. Geref. Kerk, aan den Burgemeester van Waddingsveen en aan Zijn Exellentie den Minister van Justitie.

Aldus gedaan in onze vergadering te Leiden op Donderdag den een en twintigsten April van het jaar achtienhonderd twee en negentig.

was get. De Commissie voornoemd: J. PH. SLUIJTER, Voorz. J. J. IMPETA. H. BEUKER. K. B, VAN DiEMEN. P. VAN DER HANS. J. VAN KGMOND. C. BOER. K. DE GEUS.

Hiermede was de kerkrechtelijke actie tegen den onwilligen kerkeraad dus ten einde gebracht.

Maar toch bleef de zaak hier niet bij. Itnmets Ds. Beuker deelt aan het slot nog mede:

Tusschen de 50 en 60 ten Avondmaal gerechtigde lidmaten hebben verklaard niet met De Groot c. s. te willen meegaan, maar met hunne kinderen, als Chr. Geref. gemeente te willen blijven voortbestaan in verband met heel de Chr. Geref. Kerk gelijk ze altijd gedaan heeft. Dit getrouw gebleven deel der gemeente, is, waar de geschorsten, met hunne volgelingen, het kerkgebouw enz. vooralsnog wederrechtelijk in bezit houden, dadelijk elders gaan vergaderen. Ook is, onder leiding der classis, reeds weer een anderen kerkeraad verkozen. Of de afgezetten de eigendommen der gemeente in hunne macht kunnen blijven behouden, zal door de bevoegde autoriteiten moeten worden uitgewezen.

Hoewel het ons in de eerste plaats niet om de stoffelijke goederen, maar om de gereformeerde beginselen en het gereformeerde kerkverband te doen moet zijn, zoo zou het met deze beginselen en met dit kerkverband, — en bovenal met de vrijheid der plaatselijke gemeenten in Nederland — allertreurigst geschapen staan, indien den eersten den besten gelukzoeker, die de meerderheid van den kerkeraad aan zijn snoer wist te krijgen, den weg moest opengelaten worden om zich ongestraft den naam, de uitwendige rechten en bezittingen der gemeente aan te matigen, onder voorgeven, dat hij en de zijnen eigenlijk de gemeente zijn, en de anderen zich van de gemeente hebben afgescheiden. Daarvoor dient juist het gereformeerde kerkverband en de ondergeschiktheid aan de meerdere vergaderingen, om zulke geesten te beteugelen en de rechten en vrgheden der gemeente te beveiligen.

Op de vraag: of dan de Synodale partij niet met hetzelfde recht aan safgescheidenen" en »doleerenden" hun aanspraken op de kerkelijke goederen heeft betwist? zou ons antwoord luiden: In geenen dtele gaat deze vergelijking door. In 1816 werd het thans bestaande Ned. Herv. Kerkgenootschap in 't aanzijn geroepen. Strekte van oudsher het gereformeerde kerk-3) verband en de gereformeerde kerkenorde om de gereformeerde leer te beschermen; in i8j6 liet men het gereformeerde los, vormde een nieuw kerkverband en voerde een nieuwe, antigereformeerde kerkorde in, juist om instede van de gereformeerde leer, de leervrijheid te dekken. In de nieuwe kerkorde werd de verbindbaarheid van de formulieren van Eenigheid met opzet uitgelaten, om ruimte voor de leervrijheid te krijgen. Door de belijdenis niet in de reglementen op te nemen schafte men ze feitelijk af; alleen men zei het niet. En het is van achteren wel gebleken ten wiens voordeele de reglementen strekken.

Bij de Chr. Geref. Kerk is dit alles juist andersom. Gesteld eens dat kerkverband en kerkorde bij de Ned. Hervormden in den rechten weg waren ingevoerd, en hadden gediend om de gereformeerde 'belijdenis te handhaven, ja dan hadden ze volkomen gelijk, dat ze degenen, die zich niet wilden onderwerpen, alles ontnamen en als scheurmakers uitwierpen.

Maar elk begrijpt, dan zou er noch afscheiding noch doleantie gekomen zijn. Ze waren dan Oünoodig en onwettig geweest.

Het is zeer droef dat deze zaak is voorgekomen, en er blijkt duidelijk uit, dat in den kerkeraad van Waddingsveen meer tndependentistische dan goed-Gereformeerde beginselen van kerkrecht voorzaten.

Want natuurlijk moet elke plaatselijke kerkeraad vrij zijn bij de keur van de andere kerken waaraan hij zijn kerk te verbinden heefc, en in het afgetrokkene bezit hij dus ook het recht, om het kerkverband af te breken.

Maar, en hierop komt het aan, de kerkeraad mocht ook van dit recht alleen gebruik maken in gehoorzaamheid aan Christus,

Deze gehoorzaamheid nu stelt deneisch, dat elke Gereformeerde kerk in verband zal treden met alle andere Gereformeerde kerken, die de kenteekenen der virare kerk vertoonen, en dan eerst dien band verbreken, zoo die overige kerken de kenteekenen der ware kerk verliezen.

Hiervan echter was in dit geval geen oogenblik sprake, en niemand kan beweren, dat de overige kerken door nog nauwer dan dusver zich aan de aloude Gereformeerde kerkenordening te binden, haar karakter van ware kerk verloochenden. Dit nu zoo zijnde, miste deze kerkeraad van Waddingsveen dus elkrecht, van Christuswege, om den band met de overige kerken te verbreken.

Door dit toch te doen, handelde deze kerkeraad niet in gehoorzaamheid aan Gods Woord, maar gaf toe aan wilkeur.

En juist daarmee was het Independentisme binnengeloodst.

Toch blijven we de zaak betreuren. Het was zoo schoon geweest, indien niemand ongereformeerd had gehandeld.

En bovendien, te zeggen dat deze ééne kerk het Reglement van 1869 handhaaft, is immers de ongerijmdheid zelve.

Daar is sulk een Reglement niet op aangelegd.

Ook vergete men niet, dat de kerk van Waddingsveen op de Synode te Leeuwarden zelve tot de genomene besluiten had meegewerkt.

In Duitschland is onder den titel: Also sprach Zarathustra een geschrift van Prof Nietsche uitgegeven, dat ook in onzen kring de aandacht verdient.

Nietsche is zoo ongjeveer de Multatuli voor de Duitschers. Een prachtig schrijver. Een held van het woord die geen vooroordeelen ontziet. En tegelijk een volmaakt ongeloovige.

Het pikante in zijn verschijning ligt echter hierin, dat hij niet zooaLs de meeste ongeloovigen met de Wetenschap dweept, maar de holheid en onhoudbaarheid van het standpunt der dusgenaamde wetenschap op bijtend ironische wijze in het licht stelt. Iets dat daarom te pikanter is, wijl hij zelf hoogleeraar was.

Nietsche nu is volkomen overtuigd van de gemeene ellende, waarin ons menschelijk geslacht verzonken ligt, en acht dat alle pogingen die dusver zijn aangewend, om de wonden van ons geslacht te genezen, ijdel zijn bevonden.

Noch de Kunst is hierin geslaagd, noch de Wetenschap, noch het Genot, noch de Staatsmacht, noch de Tooverij, noch de Paus, noch . . . ook de Christus.

Dit laatste stelt hij op godslasterlijke wijze zoo voor, dat hij Christus laat verschijnen aan het hoofd van een kudde koeien; waarmee hij bedoelt dat Jezus den menscb, door zijn moraal van lijdelijkheid en ootmoed, aan de natuur der koeien heeft willen gelijk maken. Nu dit mislukt is, is Jezus tot de koeien zelve gegaan, en Nietsche stelt hem nu voor, als voor zijn kudde uit wandelende en roepende: » Wie niet gelijk zal worden aan deze koeien, zal in mijn koninkrijk niet ingaan !"

Een schriklijk gezegde, waarover het oordeel zwaar zal zijn.

Doch na nu op die wijs de mislukking van alle redmiddelen op de kaak te hebben gesteld, profeteert Nietsche, dat er eenmaal komen zal wat hij noemt: de hoogere mensch. Een andei wezen hoog boven ons stahinde, en dit hoogere wezen zat ons de waarheid openbaren.

Daar zoekt, daar tast hij dan ook naar, tot hij eindelijk in zijn mismoedige inzinking, een wonder geluid hoert. Dat geluid is hem de stem van dien hoogeren mensch. En wat hoort hij nu?

Dit ééne, dat er niets, niets, niets is, waarop het kind des menschen zou kunnen hopen.

Doch nu komt het opmerkelijkste nog. Naar luid eener mededeeling van een der meest gevierde schrijvers in de Figaro, lag dit vierde deel reeds vier jaren lang gereed, maar durfde Nietsche zelf het niet uitgeven.

En hoe het dan nu toch uitkwam!

Doordien Nietsche sedert dien tijd krankzinnig is geworden, en men het stuk onder zijn papieren vond. De Figaro voegt ef b'; , dat Nietsche zelf steeds meer inzinkt, en al meer het menschelijke verliest, en bijna doet denken aan een mensch, die in een dierlijk wezen was ondergegaan.

Wat is: te mogen en te kunnen toch een onschatbare gave! gelooven

Een Bedienaar des Woords in Goes, de heer Schock, heeft zich de moeite gegund geheel het beloop der onderhandelingen over de Vereeniging op rijm te brengen.

de Vereeniging op rijm te brengen. Een episch pogen, dat natuurlijk verre beneden den eisch van de hoogere epiek blijven moest, omdat wel niets zich zoo slecht tot berijmde behandeling, laat staan tot epische verheffing leent, als de dorre onderhande'ingen tusschen twee commissiën over allerlei sp'interige kerkrechtelijke en staatsrechtelijke formulen.

Zelfs een machtig dichter zou hier de grenzen zijner poëtische vrijmacht al spoedig bereikt hebben.

Ds, Schock zal er dan ook wel niets op tegen hebben, dat we hem geen anderen 'toeleg toeschrijven, dan om dit fctuk onzer jongste historie, voor zooveel de stof dit toeliet, op rijm te leveren.

We zouden van dit werkje dan ook niet zoo breedvoerig melding maken, zoo niet aan het slot deze bezielde bede voorkwam, die we, wijl ze hooger mikt, onzen lezers niet onthouden wilden:

God, die dat werk volbracht. Brengen wij eer. Hij, die regeert met kracht, Werpe ter neer Al wat niet is uit Hem, Wat naar zijn liefdestem En naar Jeruzalem Luistert noch vraagt.

Hij, die om eenheid bad. Ziet zich verhoord. Die ons heeft liefgehad. Bracht dit nu voort. Broeders! vereenigt u. Dooft alle twistvuur nu. Zweert dan elkander nu Liefde en trouw.

Christus uw Koning toch Is ook uw Hoofd, Gij zijt zijn leden — och Houdt u dan doof Voor wat zijn lichaam smaadt. Voor wat zijn Sion haat, » Voor wat de liefde schaadt, Reeds zijt gij één.

Straks, na een kleinen tijd. Komt men weer saam; Dan klinkt het wijd en zijd: Lof zij Gods Naam! Het huwlijk kwam tot stand! Hecht is der kerken band! Nu gaan wij hand in hand, Want wij zijn één!

Schenk uwe zegening. Koning der Kerk! Straks der Vergadering. Kroon dan uw werk. Ban eigendunklijk vleesch, Geef uwen Heil'gen Geest, Dien broed'ren allermeest. Dan is het één.

Dit slot toont, dat de geachte schrijsrer werkelijk een heilige aandrift in zich gevoelde, toen hij de pen opnam, om dit geschrift ten papiere te brengen.

Er was een poë ische gedachte die hem bezielde, en al moest die nu ook bij veel van het eerste stuk dezer historie schipbreuk lijden, aan het slot, toen hij vrij man was, en niet de Acte, maar zijn hart hem aanzette, kwam de gloed die hem bezielde, bezielend uit.

Voor die slotbede danken we hem dan ook hartelijk; ook al mogen we de reserve niet terughouden, dat nu toch vooral niemand wane, dat hij den gang en den stand der onderhandelingen uit ditgeschrif t moet leeren.

Immers, het lag in den aard der zaak, dat zeer moeilijke onderhandelingen, waarbij het in de formuleeringen soms op een enkel woord aankwam, in zulk een berijmd verhaal, niet anders dan onzuiver en onjuist konden worden weergegeven; niet omdat de schrijver dit zoo bedoelde, maar omdat het, bij versmaat en rijm, niet anders ging.

KUYPER.

Behalve de namen en de ambtsbediening, waren de acten van al de ontzetten gelijk. Btd,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Nog een kleine vier weken en de beide

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's