GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu we het stuk van Ds. Westerbeek van Eerten uit het Tijdschrift voor Geref. Theotogie ^ overnamen, kan het zijn nut hebben, onze lezers ook voor te leggen, wat Ds. Kouwenhoven hier in de Bazuin op antwoordt. We lezen daar:

Aan den WélEeria. ZeerGel. Meer

Ds. J. J. WESTEEBBEK VAN EEBTES te Mijdrecht.

Waarde Broeder l

Van Uwen uitgever, den heer Fernhout te Amsterdam, ontving ilj ter inzage het Januari-nommer van uw Tijdschrift voor Geref. Theologie, en las da«r met belangstelling uw artikel over «Wedergeboorte en Doop". Mijn belangstelling rou echter bijna in schrilc zijn overgegaan, omdat ik weldra de stoute bewering vond (pag. 5); »of ge moet, wilt ge in uw Behj^nis Gereformeerd wezen, de onderstelling aanvaardeardat wie gedoopt is, is wedergeboren, bi ge moet tf houden langer onder de Gereformeerde vlag te varen, l) Wa ge moet weten, dat ik er prijs op stel, in mijne gemeente als Gereformeerd leeraar te worden erkend, en dat ik toch de onderstelling niet aanvaard, dat, wie ik doop, is wedergeboren. Volgens U verbeur ik hier mee het recht «lacger onder de Gereformeerde vlag te varen"; ik zag mij dus in mijn geest reeds door kerkeraad en classe gecensureerd als onzuiver. Vandaar mijn schrik! Wel troostte mij de gedachte, dat ik de eenige leeraar dan niet zou zijn, die gecensureerd moet worden; maar toch, omdat het de eerste maal niet is, dat zoodanig stout beweren publiek wordt uitgesproken, Ijegon ik te vreezen, dat dit inderdaad de overwegende raeening in de Geref. kerken zou worden; m. a. w. dat ze voorstanders uwer opvatting aan de voorstanders eener andere meening hun recht tot ambtsbediening zullen gaan betwisten. En daartegen, waarde Broeder, heb ik ernstig bezwaar; omdat ik beweer, dat noch in de H. Schrift, noch in de Geref. belijdenisschriften, noch in het Doopsformulier de leer staat; «wanneer gij, leeraar, een kind doopt, moet gij vooronderstellen, dat dat kind wedergeboren is". Wel stem ik U toe, dat er citaten uit Gerei. Schrijvers zijn aan te halen, (zelfs veel sterkere, dan die Gij noemt) waarin uw doopsopvatting steunt vindt. Maar immers, Gij zult evenmin lust hebben als ik, om de Geref. schrijvers onvoorwaardelijk als normatief voor uw prediking en Sacramentsbediening te aanvaarden.

Dat de H. Schrift voor uw gevoelen geen grond geeft, bewijst uw eigen artikel, waarin Ge U op niet één Schriftwoord beroept; en dat zou toch een Geref. leeraar het allereerst doen, wanneer hij er mogelijkheid toe zag.

Maar de Belijdenisschriften dan? Gij beroept U op Art. 17 van den eersten der Dordtsche Canones; waarin echter blijkens uw eigen aanhaling in het ge ringste van den Doop geen sprake is, en niet gehandeld wordt van de uitverltiezing der Doopelingen in het algemeen, maar van de verkiezing der Verbonds kinderen, nwelke God in hunne kindsheid uit dit leven zaegneemi". Van de Verbondskinderen, die God niet i hun kindsheid wegneemt, en dat zijn toch de meesten, spreken hier de vaderen niet.

De Catechismus stelt zich opzettelijk de vraag: Zal men ook de jonge kinderen doopen? " en geeft daarvoor meer dan iéne bondige reden, wijzende op de Verbondsvoorrechten, van ouds den kinderen der gemeente toegezegd; zonder zich echter te wagen aan de leer, dat hetgeen aan die kinderen »niet minder dan aan de volwassenen toegezegd wordt", nu juist in dat zeer korte levenstijdvak vóór den Doop hun ook al geschonken is. Terecht bindt de Catech. Gods vrijmacht niet omtrent den tijd en de wijze, wanneer of hoe Hij die toegezegde goederen ook inwendig toe passen wil. De toezegging ligt vast in het Verbond, en op grond dier toezegging zijn wij gehouden de kinderen der geloovigen te doopen, ze erkennende als «zoowel als de volwassenen in het Verbond Gods en zijne gemeente begrepen." Al weten we nu vooraf, dat er onder die kinderen ook niet uitverkorenen zijn («want die zijn niet allen Israël die uit Israël zijn" Rom. 9 : 6), die dus ook niet wedergeboren zijn of ooit zullen worden, toch moeten zij gedoopt, daar aan de kerk en hare ambtsdragers geen maatstaf ter onderscheiding is gegeven, wie uitverkoren is en wie niet; wie wedergeboren is, of wie wedergeboren zal worden, of wie nooit de genade der wedergeboorte zal ontvangen. De kerk vraagt naar dien inwendigen staat der Doopelingen niet, rekent uitwendig en met de geopenbaarde dingen; matigt zich over het andere geen oordeel aan; maar doopt om des Verbonds wil. Dat Verbond ligt vast in Gods genade in Christus, en dus een vast fundament voor den Doop; maar zoodra de grond tot doopen wordt een «veronderstelling", nog wel omtrent een inwendigen staat, waarover de H. Schrift zwijgt, dan wordt de Doop op losse schroeven gezet, zijn rechtsgrond van het objectief terrein der toezeggingen Gods overgebracht op het subjectief terrein der «veronderstellingen." Gelukkig heeft de Catech. ons naar dat glibberig veld niet geleid.

Gij tracht U echter vooral sterk te maken met het Doopsformulier: «Hoe toch kan de gemeente in op rechtheid in het dankgebed den Heere bidden, dat die gedoopte kinderen in Christus mogen wassen en toenemen, bijaldien ze niet geacht worden in Christus te ziin ? " d. i. «door een oprecht geloof Hem zijn ingelijfd? " en dus de wedergeboorte te bezitten? — Terwijl ge echter dezen nadruk op het gebed na den Doop legt, maakt Ge geen melding van het gebed voor den Doop: «wij bidden U, dat Gij deze kinderen... door Uwen H. GeestUwen Zoon Jezus Christus inHjven (wilt)", waar dus hunne inlijving niet als voorafgegaan wordt vooronderstelt, maar als toekomstig wordt afgebeden van «de grondelooze barmhartigheid Gods". Zou, Waarde Broeder, de onmiskenbare moeilijkheid om de woorden van het voorgebed en van het nagebed in volle overeenstemming te brengen, zonder één der twee te verkleinen of boven mate op den voor grond te dringen, — zou die moeilijkheid niet een vingerwijzing behelzen, elkander op dit teere terrein niet zoo licht te verketteren, en elkander niet zoo spoedig van «onder de Gereformeerde vlag", .weg te zenden?

Wilt Gij op die door U verdedigde onderstelling de kinderen der geloovigen doopen, ik zal er U den naam «gereformeerd" niet voor ontzeggen; maar ik kom op voer het recht van mijzelf en anderen, om met uw vooronderstellingen niet mee te gaan. en de kinderen der geloovigen alleen om des Verbondswil te doopen — en toeh ongemoeid in de Geref. kerk te d nen. Omdat Gij met uwe «ondersteUing" U op een terrein beweegt, ik zeg niet tegenover, maar toch buiten de H. Schrift en de Belijdenis, mist Ge het recht, om wie geen lust hebben U op dat terrein te vergezeilen, als on Gereformeerd te brandmerken. Daarom was dan ook het doel van mijn schrijven niet, een openbaar debat over de Doopskwestie met U aan te vangen; want< -dit kan toch niet geschieden in courantartikelen; maar om aan te wijzen, dat ge uw leer niet genoegzaam met Schrift en Confessie hebt ge staafd, om zoo strenge verOordeeling van andersdenkende broeders te wettigen.

Met hoogachting en heilbede.

Uw dw. mededienaar des Evang,

H. J. KOUWENHOVEN Dz.

Voorschoten, 10 Jan. '95.

Dit slot stemmen we toe: Veroordeeling van andersdenkende broeders is niet gewettigd, \oors.\ niet in zoo teedere zaak, waarover de kerken nog nimmer thetisch en anti-thetiscb, met klare bewustheid, uitspraak deden.

We twijfelen dan ook zeer, of Ds. Westerbeek van Eerten dit bedoeld hebbe.

We durven wel zeggen van neen.

Op de zaak zelve gaan we ditmaal niet in; te minder daar de positie in dit opstel door Ds. Kouwenhoven ingenomen volstrekt nog niet de mogelijkheid uitsluit, dat ook hij tenslotte Ds. v. W. v. E. gelijk geve.

Eigenlijk zouden we zeggen, fiat gelijk zit in wat hij nu zegt reeds in, mits m.en het er maar bij wettige conclusie wcte uit te halen,

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's